ECLI:NL:GHARN:2011:618

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
10-00514
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 oktober 2010, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] door de heffingsambtenaar van de gemeente Dalfsen was vastgesteld op € 133.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 40.000. Belanghebbende is vervolgens in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Arnhem.

Tijdens de zitting op 9 maart 2011 heeft belanghebbende, bijgestaan door [A], zijn standpunt toegelicht. De Ambtenaar, vertegenwoordigd door [B], heeft verweer gevoerd. Het geschil draait om de vraag of de percelen van belanghebbende als bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond kunnen worden aangemerkt, waardoor de waarde bij de bepaling van de onroerende zaak buiten aanmerking zou blijven. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende een bosbedrijf exploiteert en dat de onderhavige percelen op dezelfde wijze worden geëxploiteerd als andere percelen van belanghebbende.

Het Hof oordeelt dat de verklaring van [A] overtuigend is en dat de waarde van de onroerende zaak op nihil moet worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de waarde wordt verminderd tot nihil. Tevens wordt de gemeente Dalfsen gelast het griffierecht van € 111 aan belanghebbende te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht
nummer 10/00514
uitspraakdatum: 22 maart 2011
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 oktober 2010, nummer AWB 09/1859, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dalfsen(hierna: de Ambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking heeft de Ambtenaar de waarde vastgesteld van de onroerende zaak [a-straat] .
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ambtenaar het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Ambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de vastgestelde waarde verminderd.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 30 november 2010 ter griffie ingekomen en is aangevuld bij brief van 11 januari 2011.
1.5.
De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2011 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door [A] . Namens de Ambtenaar is verschenen [B] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak bestaat uit vijf kadastrale percelen met een totale oppervlakte van 133.509 m². De onroerende zaak bestaat uit bos.
2.2.
De Ambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak bij beschikking vastgesteld op € 133.000.
2.3.
Een van de percelen maakt deel uit van een op grond van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, op grond waarvan de waarde daarvan bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak buiten aanmerking blijft op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. De waarde van de overige percelen bedraagt € 40.000. De Rechtbank heeft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot dit bedrag.
2.4.
Belanghebbende exploiteert een bosbedrijf. De bruto inkomsten variëren in de jaren 2000 tot en met 2010 van € 12.067 tot € 44.971. Het netto resultaat in deze jaren ligt tussen € 8.800 en € 40.600. In deze jaren is jaarlijks gemiddeld 438 m³ hout geoogst. Bij de exploitatie van het bosbedrijf wordt belanghebbende bijgestaan door [A] als rentmeester.
2.5.
Bij overeenkomst van 5 januari 2011 heeft belanghebbende aan [C] te [D] enige partijen hout op stam verkocht. Daartoe behoort een partij hout van naar schatting 90 m³ van het tot de onroerende zaak behorende perceel P 331.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de onderhavige percelen bestaan uit ten behoeve van de bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, zodat de waarde ervan bij de bepaling van de onroerende zaak buiten aanmerking wordt gelaten.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de vastgestelde waarde tot nihil. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende een bosbedrijf exploiteert. In geschil is of de onderhavige percelen als onderdeel van dat bosbedrijf bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond zijn.
4.2.
Ter zitting heeft [A] als rentmeester verklaard dat de onderhavige percelen op dezelfde wijze worden geëxploiteerd als de andere bospercelen die belanghebbende bezit. Hij heeft daarbij een uitvoerige toelichting gegeven over de wijze waarop de exploitatie plaatsvindt. Voorts is deze verklaring ondersteund door overlegging van de hiervoor onder 2.5 vermelde overeenkomst.
4.3.
Het Hof acht op grond van de overtuigende verklaring van [A] aannemelijk dat de onderhavige percelen in het bosbedrijf van belanghebbende worden gebruikt als bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. De waarde ervan moet daarom bij de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak buiten aanmerking blijven. De waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op nihil.
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank geen juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank vernietigen.

5.Kosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld;
  • vermindert de vastgestelde waarde tot nihil; en
  • gelast de gemeente Dalfsen het griffierecht ad € 111 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J. Lamens en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 22 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(N. ten Broek)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 maart 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.