ECLI:NL:GHARN:2011:3426

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
200.084.979
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een afgewezen verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de appellant. De rechtbank Arnhem had eerder, op 28 maart 2011, het verzoek van de appellant afgewezen. De appellant, die sinds 1 december 2009 een WWB-uitkering ontvangt, had verzocht om toelating tot de schuldsanering, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een kantoorgenoot. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2011 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, inclusief zijn schuldenlast van € 16.234,89, die onder andere bestond uit schulden aan Woningcorporatie Woongenoot, CZ Groep, de gemeente en Nuon.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw was in de periode waarin zijn schulden zijn ontstaan. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de appellant gedurende een lange periode zijn financiële zaken niet zelf heeft beheerd en dat hij de verantwoordelijkheid voor de betaling van rekeningen heeft gedelegeerd aan zijn ex-echtgenote. Ondanks dat de appellant sinds september 2010 gebruik maakt van budgetbeheer en enige schulden heeft afgelost, oordeelt het hof dat deze positieve ontwikkelingen niet opwegen tegen de verwijten die aan de appellant zijn gemaakt. Het hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het verzoek van de appellant zouden rechtvaardigen, en bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

De beslissing van het hof is dat het vonnis van de rechtbank Arnhem wordt bekrachtigd, en dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.084.979
(rekestnummer rechtbank: 211288/FT-RK 11.128)
arrest van de eerste civiele kamer van 26 mei 2011
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.C.J.M. Weijers te [woonplaats].

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 maart 2011 is het verzoek van appellant (hierna te noemen:[appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.2
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 4 april 2011 ingekomen verzoekschrift is[appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te beslissen dat hij alsnog wordt toegelaten tot de schuldsanering, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 12 april 2011 en het faxbericht met bijlagen van 17 mei 2011 van mr. Weijers.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2011, waarbij[appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M.J.M. Willems, kantoorgenoot van mr. Weijers.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant], [leeftijd], is geboren in [land] In [jaartal] is hij naar Nederland gekomen. In datzelfde jaar is hij gehuwd met[partner] (hierna te noemen: [partner]).
Op 30 oktober 2009 zijn[appellant] en [partner] van echt gescheiden, nadat zij volgens[appellant] ongeveer een half jaar daarvoor feitelijk uit elkaar waren gegaan.[appellant]
was volgens zijn verklaring vanaf zijn komst in Nederland tot medio 2008 bijna onafgebroken werkzaam als productiemedewerker bij verschillende bedrijven.
Vanaf 1 december 2009 ontvangt hij een WWB-uitkering van € 867,41 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.[appellant]
volgt een inburgeringscursus. Via een re-integratietraject hoopt hij te worden opgeleid tot beveiliger.
Sinds 20 september 2010 maakt[appellant] gebruik van budgetbeheer.
3.2
De schuldenlast van[appellant] bedraagt volgens het bij de Verklaring Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht van 14 januari 2011 in totaal € 16.234,89 en bestaat onder meer uit een schuld aan Woningcorporatie Woongenoot van € 1.631,69, een schuld aan CZ Groep van in totaal € 7.222,19, een schuld aan gemeente [woonplaats] van
€ 3.019,34, een schuld aan Nuon van € 2.118,27 en een schuld aan ABN AMRO [woonplaats] van € 811,11.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van[appellant] tot toelating tot de wettelijke
schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat[appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, niet te goeder trouw is geweest.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat[appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden, onder controle heeft gekregen. Weliswaar acht de rechtbank het zeer positief dat[appellant] zijn leven op orde probeert te krijgen, dat hij zich heeft aangemeld bij diverse hulpverlenende instanties en thans budgetbeheer heeft, maar dit alles neemt volgens de rechtbank niet weg dat[appellant] zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane schulden en dat hij bij zijn ex-echtgenote (die volgens[appellant] gedurende de periode waarin zij samenwoonden en daarna de rekeningen betaalde) had dienen te verifiëren of alle lasten betaald werden.
3.4
Ook het hof is van oordeel dat[appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, zodat hij niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat is gebleken dat de rekeningen en (vaste) lasten al geruime tijd, ook toen[appellant] nog was gehuwd, niet, dan wel niet tijdig, werden betaald. Zo heeft[appellant] ter zitting van het hof verklaard dat gedurende een periode van zes tot acht jaar de premie ziektekostenverzekering niet werd voldaan. Daardoor is een aanzienlijke schuld aan CZ Groep ontstaan, die bijna de helft van de schuldenlast van[appellant] omvat.
Het hof is van oordeel dat[appellant] door zijn keuze om zich afzijdig te houden van de financiële huishouding en die over te laten aan [partner], welbewust het risico heeft genomen dat hij op een bepaald moment met de eventuele nadelige gevolgen daarvan zou worden geconfronteerd, hetgeen ook is geschied. De stelling van[appellant] dat hij niet in staat was om zich met financiële zaken bezig te houden, omdat hij, anders dan [partner], de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, neemt niet weg dat[appellant] te allen tijde zelf verantwoordelijk blijft voor het beheer van zijn financiën.
3.5
Dat[appellant] sinds 20 september 2010 gebruik maakt van budgetbeheer en dat hij begonnen is met het aflossen van zijn schulden (zo heeft hij een regeling getroffen met ABN AMRO [woonplaats] ter zake de schuld van € 811,11, waardoor deze schuld niet meer bestaat en is er tevens sprake van regelingen met Woningcorporatie Woongenoot en Nuon), geeft aan dat[appellant] kennelijk de ernst van zijn situatie inziet en zich bereid toont zijn schuldenlast te verminderen. Deze ontwikkeling acht het hof positief, maar deze weegt thans nog onvoldoende op tegen de hiervoor genoemde aan[appellant] gemaakte verwijten en het feit dat een deel van de schuldenlast van[appellant] van recente datum is.
3.6 Het hoger beroep faalt derhalve. Nu ook van (overige) bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek van[appellant] toch zou moeten worden toegewezen, onvoldoende is gebleken, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 maart 2011.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, A. Smeeïng-van Hees en L.J. de Kerpel-van de Poel, en is op 26 mei 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.