Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Op 30 oktober 2009 zijn[appellant] en [partner] van echt gescheiden, nadat zij volgens[appellant] ongeveer een half jaar daarvoor feitelijk uit elkaar waren gegaan.[appellant]
was volgens zijn verklaring vanaf zijn komst in Nederland tot medio 2008 bijna onafgebroken werkzaam als productiemedewerker bij verschillende bedrijven.
Vanaf 1 december 2009 ontvangt hij een WWB-uitkering van € 867,41 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.[appellant]
volgt een inburgeringscursus. Via een re-integratietraject hoopt hij te worden opgeleid tot beveiliger.
Sinds 20 september 2010 maakt[appellant] gebruik van budgetbeheer.
€ 3.019,34, een schuld aan Nuon van € 2.118,27 en een schuld aan ABN AMRO [woonplaats] van € 811,11.
schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat[appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, niet te goeder trouw is geweest.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat[appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden, onder controle heeft gekregen. Weliswaar acht de rechtbank het zeer positief dat[appellant] zijn leven op orde probeert te krijgen, dat hij zich heeft aangemeld bij diverse hulpverlenende instanties en thans budgetbeheer heeft, maar dit alles neemt volgens de rechtbank niet weg dat[appellant] zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane schulden en dat hij bij zijn ex-echtgenote (die volgens[appellant] gedurende de periode waarin zij samenwoonden en daarna de rekeningen betaalde) had dienen te verifiëren of alle lasten betaald werden.
Het hof is van oordeel dat[appellant] door zijn keuze om zich afzijdig te houden van de financiële huishouding en die over te laten aan [partner], welbewust het risico heeft genomen dat hij op een bepaald moment met de eventuele nadelige gevolgen daarvan zou worden geconfronteerd, hetgeen ook is geschied. De stelling van[appellant] dat hij niet in staat was om zich met financiële zaken bezig te houden, omdat hij, anders dan [partner], de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, neemt niet weg dat[appellant] te allen tijde zelf verantwoordelijk blijft voor het beheer van zijn financiën.
3.6 Het hoger beroep faalt derhalve. Nu ook van (overige) bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek van[appellant] toch zou moeten worden toegewezen, onvoldoende is gebleken, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.