In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de stichting Standvast Wonen en een huurder, hierna te noemen [geïntimeerde]. Standvast vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [geïntimeerde] volgens Standvast zijn verplichting om de woning zelf te bewonen niet nakwam. De huurovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd en bevatte bepalingen die de huurder verplichtten de woning als een goed huisvader te gebruiken en niet aan zijn bestemming te onttrekken. Standvast stelde dat [geïntimeerde] al geruime tijd niet in de woning verbleef en dat deze leegstond, wat door anonieme meldingen en inspecties door woonconsulenten werd ondersteund.
In eerste aanleg oordeelde de kantonrechter dat Standvast onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat zij niet had aangetoond dat er sprake was van een ernstige tekortkoming van [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft Standvast haar grieven tegen dit vonnis toegelicht en bewijs aangeboden. Het hof heeft vastgesteld dat de stelplicht en bewijslast bij Standvast ligt en dat zij voldoende feiten en omstandigheden moet aanvoeren om haar vordering te onderbouwen.
Het hof oordeelde dat artikel 6 van het huurreglement niet expliciet vereist dat de huurder de woning zelf bewoont, en dat het niet zelf gebruiken van de woning op zichzelf niet betekent dat het gehuurde aan zijn woonbestemming is onttrokken. Het hof heeft Standvast toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat [geïntimeerde] de woning niet als woonruimte gebruikt. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het hof de voorwaarden voor het getuigenverhoor heeft vastgesteld.