ECLI:NL:GHARN:2010:BP4766

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.431/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezag en omgangsregeling in een complexe familierechtelijke zaak met psychische problematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 23 december 2010, staat de beoordeling van de gezagsuitoefening en omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen centraal. De vader, die te maken heeft met persoonlijkheidsproblematiek, heeft verzocht om gezamenlijk gezag met de moeder over hun kind, alsook om een omgangsregeling. De moeder verzet zich hiertegen en wijst op de agressieve gedragingen van de vader en zijn veroordelingen voor geweld. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen de vader en de moeder opgedragen om psychologische onderzoeken te ondergaan, waarvan de resultaten door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zijn gepresenteerd. Deze rapportages wijzen op ernstige problemen in de omgang van de vader met de kinderen, waaronder agressie en onvermogen om zijn impulsen te beheersen. De vader heeft zijn verzoek om een omgangsregeling met een van de kinderen ingetrokken, wat het hof heeft genoteerd. Het hof concludeert dat, gezien de psychische toestand van de minderjarige en de problematiek van de vader, het in het belang van het kind is om geen gezamenlijke gezagsuitoefening of omgangsregeling vast te stellen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de veiligheid en ontwikkeling van het kind voorop staan. De vader wordt aangeraden om hulp te zoeken voor zijn problematiek voordat verdere stappen in de omgangsregeling kunnen worden overwogen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 december 2010
Zaaknummer 200.045.431
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [vader], dan wel de vader,
advocaat mr. S.S. Zijderveld, kantoorhoudende te Wageningen,
tegen
1. [naam],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.H. Bongers, kantoorhoudende te Zwolle,
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [vader kind 2], dan wel de vader van [kind 2],
advocaat mr. K. Beumer, kantoorhoudende te Spijkenisse,
belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Emmen.
hierna te noemen: BJZ.
De inhoud van de tussenbeschikking van 29 april 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking zijn op de griffie van het hof binnengekomen
- een brief van 6 juli 2010 en een brief van 5 oktober 2010 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP),
- een brief van 4 oktober 2010 met een bijlage en een brief van 10 oktober 2010 met bijlagen van mr. Zijderveld, en
- een brief van 7 oktober 2010 met een bijlage, een faxbericht van 11 oktober 2010 met bijlagen en een tweede faxbericht van 11 oktober 2010 van BJZ.
Na de zitting binnengekomen stukken
1. Bij faxbericht van 22 december 2010 heeft mr. Zijderveld als bijlage een psychodiagnostisch onderzoek van PCC Health Promotion met betrekking tot [vader] aan het hof doen toekomen. Het hof zal bij de beoordeling van deze zaak geen acht slaan op de door mr. Zijderveld overgelegde stukken, nu deze stukken na de sluiting van de behandeling bij het hof zijn binnengekomen en het hof niet om toezending van de stukken heeft verzocht.
De tussenbeschikking
2. Bij de tussenbeschikking van 29 april 2010 heeft het hof BJZ opgedragen uiterlijk 22 september 2010 de resultaten van het door het NIFP te verrichten onderzoek, gericht op de psychische gesteldheid van [vader] en de moeder en op de vragen betreffende hulp in de opvoeding en de mogelijkheden voor omgangsregelingen tussen [vader] en de kinderen, aan het hof en aan de overige partijen te zenden. Bij brief van 7 oktober 2010 en bij faxbericht van 11 oktober 2010 heeft BJZ het hof de rapportages met betrekking tot de civielrechtelijke psychologische onderzoeken van de moeder, [vader] en [kind 1] aan het hof doen toekomen.
3. Voorts heeft het hof bepaald dat de zaak verder zal worden behandeld op
13 oktober 2010.
4. Op 13 oktober 2010 is de behandeling aangevangen. Wegens het onwel worden van de voorzitter diende de behandeling echter te worden gestaakt.
5. Ter zitting van 29 november 2010 is de zaak opnieuw behandeld. Verschenen zijn de vader en de moeder, beiden bijgestaan door hun advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de vader van [kind 2] en zijn advocaat niet verschenen. Namens BJZ waren aanwezig de heer W. Kuik en A. de Vries en namens de raad was mevrouw L. Jager aanwezig.
De beoordeling
Omgangsregeling tussen [vader] en [kind 2]
6. Ter zitting van 13 oktober 2010 heeft [vader] zijn verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [kind 2] vast te stellen ingetrokken. Ter zitting van 29 november 2010 heeft hij deze intrekking bevestigd. Gelet hierop heeft [vader] geen belang meer bij behandeling van zijn grieven met betrekking tot de omgangsregeling tussen hem [kind 2]. Het verzoek van [vader] dient in zoverre te worden afgewezen.
Wijziging van het hoofdverblijf van [kind 1]
7. Ter zitting van het hof van 7 april 2010 heeft de vader zijn verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [kind 1] ingetrokken. Hij heeft derhalve geen belang meer bij behandeling van zijn grieven met betrekking tot het hoofdverblijf van [kind 1]. Zijn verzoek hieromtrent dient derhalve te worden afgewezen.
Gezag en omgang aangaande [kind 1]
8. De vader heeft verzocht hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [kind 1] te belasten. Daarnaast heeft hij verzocht een omgangsregeling tussen hem en [kind 1] vast te stellen. De moeder stemt daar niet mee in. Volgens haar kunnen de ouders onderling niet met elkaar communiceren. Zij stelt verder dat de vader agressief is, dat hij haar heeft mishandeld en dat hij is veroordeeld voor geweld tegen zijn toenmalige partner. De vader betwist de stellingen van de moeder. Volgens hem kunnen zij wel met elkaar communiceren, maar wil de moeder niet. Daarnaast is hij van mening dat er bij hem geen sprake is van lichamelijke en psychische problemen.
9. Bij tussenbeschikking van 29 april 2010 heeft het hof de mondelinge behandeling aangehouden in afwachting van de resultaten van het destijds door BJZ aangevraagde NIFP-onderzoek. Dit onderzoek was gericht op de psychische gesteldheid van de vader en de moeder en op de vragen betreffende hulp in de opvoeding en de mogelijkheden voor omgangsregelingen tussen de vader en de kinderen. BJZ heeft de civielrechtelijke psychologische rapporten met betrekking tot [kind 1], de moeder en de vader aan het hof doen toekomen.
10. De vader stelt dat het NIFP-onderzoek niet is verlopen zoals hij dat had gewild. Volgens hem was reeds tijdens het eerste contact tussen hem en de onderzoekster de toon gezet, doordat de onderzoekster hem confronteerde met beschuldigingen van misbruik en kindermishandeling. De vader merkt op dat het contact vanaf dat moment niet goed verliep en dat hij zich niet prettig behandeld voelde. Volgens hem is dat de oorzaak van de voor hem negatieve resultaten van het onderzoek. De vader is van mening dat deze resultaten niet in de beoordeling betrokken mogen worden en heeft daarom een nieuw onderzoek laten uitvoeren door Psychologisch Coaching Consult (hierna: PCC) in Wageningen. De resultaten van dat onderzoek zullen op 15 december 2010 beschikbaar zijn. De vader verzoekt daarom de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van die resultaten.
11. Het hof ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de onderzoeksresultaten van PCC af te wachten. De vader heeft ter zitting te kennen gegeven dat er tijdens het onderzoek door PCC diverse tests zijn gedaan, waaronder een traumatest en een cognitieve test. In tegenstelling tot het NIFP-onderzoek maakte een observatie van het contact tussen de vader en [kind 1] bij PCC geen onderdeel uit van het onderzoek. Gelet hierop kunnen de resultaten van het onderzoek van PCC geen ander beeld geven van het contact. Nu de conclusies van het NIFP-onderzoek mede gebaseerd zijn op de psychologische onderzoeken van de moeder en [kind 1] en op observatiecontacten tussen de vader en [kind 1] en de conclusies ten aanzien van de vader steun vinden in andere rapportages over en ervaringen van instanties met de vader, bestaat er bij het hof geen twijfel over de juistheid van de onderzoeksresultaten van het NIFP. Het hof acht zich op basis van het huidige dossier dan ook voldoende voorgelicht en ziet geen reden om de onderzoeksresultaten van PCC af te wachten alvorens een beslissing op de verzoeken in hoger beroep te nemen.
12. Uit het NIFP-rapport van 28 juni 2010 met betrekking tot de vader blijkt dat hij zich kort kan presenteren als enigszins sociaal vaardig, maar dat hij, zodra hij enige tegenwind voelt, ontregeld raakt, waarna de agitatie de boventoon gaat voeren. Hij is dan niet meer in staat zijn impulsen te beheersen en weet de grenzen van de ander niet langer te accepteren. Hij legt de oorzaak van de problemen bij anderen, heeft geen probleembesef en heeft voorts geen inzicht in het effect van zijn gedrag op anderen. De vader kan anderen dwingend zaken opleggen, ook naar de kinderen toe. Voorts is er door zijn toedoen sprake geweest van verbaal en fysiek geweld in het gezin, zowel jegens de moeder als jegens [kind 2] en in zekere mate jegens [kind 1].
13. Het hof leidt uit de rapportage voorts af dat de vader moeilijk aansluiting kan vinden bij de ontwikkelingsbehoeften van [kind 1]. Voorts is de vader onberekenbaar in zijn gedrag gebleken en kan hij zijn impulsen in aanwezigheid van [kind 1] niet of nauwelijks onderdrukken. Zo is tijdens de observatie opgevallen dat de vader en [kind 1] het eerste deel van het contact weliswaar goed en positief op elkaar gericht waren, maar dat de houding van de vader opmerkelijk veranderde, nadat [kind 1] een opmerking over het slaan en schoppen door hem had gemaakt. De vader was zijn positieve inzet verloren, voelde zich gekwetst door [kind 1]'s opmerking en was niet in staat om daarna zijn houding weer bij te stellen. Hierdoor was [kind 1] niet langer vrolijk en spontaan en haar gezicht was gespannen. De vader verhoogde deze spanning door tijdens het spelletje opmerkingen te plaatsen die niet aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van [kind 1]. Uit het NIFP-rapport van 14 juni 2010 ten aanzien van [kind 1] blijkt ook dat de vader een emotionele claim op haar legt die in het geheel niet passend is bij haar leeftijd.
14. Uit laatstgenoemd rapport volgt voorts dat [kind 1] getuige is geweest van ernstige conflicten tussen haar ouders en van huiselijk geweld. Hoewel ze zich heeft ontwikkeld tot een meisje dat zich kan hechten, duidt haar gedrag tevens op enige mate van onveilige gehechtheid. De houding van de vader ten opzichte van haar heeft tot gevolg dat [kind 1] niet slechts een positieve beleving bij de vader heeft, maar ook een angstig negatieve beleving. Wanneer de vader wordt overspoeld met eigen impulsen, is hij emotioneel niet beschikbaar voor haar. [kind 1] voelt zich bij haar vader onveilig en na afloop van de omgang toont ze zelfbeschadigend gedrag en slaapproblematiek. De angst- en onveiligheidsgevoelens bij [kind 1], die bij haar worden opgeroepen door het onberekenbare gedrag van haar vader, zijn volgens het NIFP belangrijke redenen om de omgang van [kind 1] met haar vader stop te zetten, omdat de vader haar, gezien zijn persoonlijkheidsstructuur, niet de voor haar noodzakelijke stabiliteit, rust en basisveiligheid kan bieden.
15. Het hof stelt vast dat de agressieregulatieproblematiek niet alleen door het NIFP is geconstateerd, maar ook door andere instanties als de raad, BJZ en de woningbouwvereniging. Daarnaast hebben verschillende hulpverleners meldingen gemaakt van bedreigingen en agressie door de vader jegens hen en is hij negatief bekend bij de politie in verband met diverse (gewelds-)delicten en is hij eerder veroordeeld voor huiselijk geweld. Het hof is dan ook met het NIFP van oordeel dat in verband met de agressieregulatieproblematiek van de vader en de overige problemen die voortvloeien uit zijn stoornis een intensief hulpverleningstraject aangewezen is. Het hof volgt het NIFP in het oordeel dat zonder adequate hulpverlening en verifieerbare resultaten een omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] niet haalbaar moet worden geacht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat gezamenlijke gezagsuitoefening over [kind 1] op dit moment in het geheel niet aan de orde is.
16. De vader van [kind 1] heeft gesteld dat hij zich thans onder behandeling van een psychiater bij De Gelderse Roos heeft gesteld. Die behandeling heeft als uitgangspunt de hulpvraag van de vader. Daarnaar gevraagd heeft de vader ter zitting van het hof te kennen gegeven dat de hulpverlening is gericht op traumaverwerking. Hij stelt geen problemen met zijn zelfbeheersing te hebben en een dergelijke problematiek dan ook niet in zijn hulpvraag te hebben meegenomen. Het hof leidt hieruit af dat de behandeling van de vader niet zal zijn gericht op de agressieregulatieproblematiek van de vader. Het hof is dan ook van oordeel dat de door de vader gestelde behandeling niet relevant is voor de beoordeling van zijn verzoeken met betrekking tot het gezamenlijk gezag over [kind 1] en de omgangsregeling tussen hen. Ook wanneer een eventuele behandeling van de vader wel zou zijn gericht op zijn agressieregulatieproblematiek, zal het geruime tijd duren voordat door de vader aan de vereisten voor omgang met en gezamenlijk gezag over [kind 1] kan zijn voldaan.
17. Gelet op het voorgaande is het hof overeenkomstig de conclusies van het NIFP van oordeel dat het gezien de persoonlijkheidsproblematiek bij de vader en de psychische toestand van [kind 1] - waarbij het hof met name doelt op haar angstgevoelens jegens de vader en de op de omgang volgende zelfbeschadiging en slaapproblematiek - op dit moment niet in het belang van [kind 1] te achten is dat de vader samen met de moeder met het gezag over [kind 1] wordt belast of dat een omgangsregeling tussen hen wordt vastgesteld. Naar het oordeel van het hof is bij hervatting van de omgangsregeling het risico te groot dat de omgang haar ontwikkeling in ongunstige zin zal beïnvloeden. Gelet op de wijze waarop de vader zich opstelt in het contact met [kind 1], op het gebrek aan inzicht van de vader in zijn problematiek en op de psychische gesteldheid van [kind 1] acht het hof het in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind 1] om op dit moment de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag over en een omgangsregeling met [kind 1] toe te wijzen.
Slotsom
18. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, J.G. Idsardi en M.A.L.M. Willems en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2010 in bijzijn van de griffier.