ECLI:NL:GHARN:2010:BP2294

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002469-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor het telen van hennep op meerdere locaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor het telen van hennep op twee verschillende locaties. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor zover gericht tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat hoger beroep tegen een vrijspraak niet openstaat. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd voor het overige en opnieuw recht gedaan.

De tenlastelegging betrof het telen van hennep in een pand aan de [adres C] te [B] en een pand aan de [adres D] te [A]. Het hof heeft vastgesteld dat er op beide locaties hennepkwekerijen zijn aangetroffen, en dat de verdachte betrokken was bij de huur en betaling van deze panden. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerijen, heeft het hof de verklaringen van getuigen en het bewijs als voldoende betrouwbaar beoordeeld.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verblijf in Spanje, wat invloed heeft op de mogelijkheid tot reclassering.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002469-10
Uitspraak d.d.: 28 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 6 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats en adres van verdachte].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 december 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr R.P. van der Graaf, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover het aan zijn oordeel is onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 april
2010 tot en met 24 april 2010 te [A], althans in het arrondissement
[B], te samen en in vereniging, althans alleen, [Y] heeft/hebben
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
voornoemde [Y] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik wil die spullen hebben,
ik weet je te vinden en neem mijn maatregelen. Je bent nog niet klaar met me"
en/of "Je weet zeker niet wie wij zijn, we weten je te vinden en als je niet
doet wat ik zeg dan kom ik alle ruiten bij je ingooien" en/of "Je weet niet
wie je voor je hebt, we weten je te vinden", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 9
februari 2010 tot en met 7 april 2010 te [B] en/of [A] tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres C] te [B]) (een)
hoeveelheid/hoeveelheden die van (in totaal) ongeveer 624, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
(in een pand aan de [adres D] te [A]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden
die van (in totaal) ongeveer 1053, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 9 februari 2010 is in een loods/schuur behorende bij het perceel [adres C] te [B] een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen met 624 hennepplanten. Blijkens een op 1 november 2009 getekende “huurovereenkomst opslagruimte” (p. 129) werd de zelfstandige schuur/opslagruimte, plaatselijk bekend als [adres C] te [B] gehuurd door [X] (de toenmalige vriendin van verdachte).
In de woning aan de [adres E] te [B], waar verdachte en [X] woonden is op 27 februari 2010 onder meer een proces-verbaal van oplevering van een pand aan de [adres D] te [A] aangetroffen, op naam van [X]. Naar aanleiding hiervan is onderzoek gedaan naar het pand aan de [adres D]. Hier werd op 6 april 2010 een in werking zijnde hennepplantage met 1053 hennepplanten aangetroffen.
Blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betaalde verdachte de huur voor het pand [adres C] te [B]. Verdachte heeft ter zitting van de politierechter ook zelf verklaard dat hij medehuurder was van de garage en dat hij de huur van de garage betaalde.
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij wel in de achtertuin van de [adres C] te [B] is geweest en in de garage die op dat perceel staat, maar dat hij nooit in het schuurtje aan de [adres C] te [B], waar de hennepplantage is aangetroffen, is geweest. Verdachte heeft voorts verklaard dat de in het politieproces-verbaal genoemde loods/schuur, waarin de hennepplantage is aangetroffen, niet valt onder de zelfstandige schuur/opslagruimte als bedoeld in de eerder weergegeven “huurovereenkomst opslagruimte”.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de schuur en de garage beide deel uitmaakten van perceel [adres C] en dit is ook hetgeen de raadsman ter zitting van het hof heeft betoogd. Het hof is, mede gelet op de verklaring van [getuige 1], van oordeel dat de schuur waarin de hennepplantage is aangetroffen deel uitmaakt van perceel [adres C] te [B], welk perceel door verdachte en zijn ex-vriendin gehuurd werd.
De getuige [Y] heeft ten aanzien van het pand [adres D] te [A]verklaard dat hij dit pand huurde en onderverhuurde aan [X] en dat verdachte de huur betaalde. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij weliswaar dit pand heeft gehuurd, in dat pand is geweest, daar ook geklust heeft en inderdaad een verhuisformulier van Eneco heeft ondertekend in de hoedanigheid van nieuwe bewoner/vertegenwoordiger van dit adres, maar dat hij niets wist van de daar aangetroffen hennepkwekerij en daar ook niks te maken heeft gehad.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niets wist van de op twee verschillende, aan hem te linken adressen aangetroffen hennepkwekerijen, te weten op de [adres C] te [B] en aan de [adres D] te [A], en dat hij niet betrokken was bij deze kwekerijen, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, niet aannemelijk.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 april
2010 tot en met 24 april 2010 te [A], althans in het arrondissement
[B], te samen en in vereniging, althans alleen, [Y] heeft/hebben
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
voornoemde [Y] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik wil die spullen hebben,
ik weet je te vinden en neem mijn maatregelen. Je bent nog niet klaar met me"
en/of "Je weet zeker niet wie wij zijn, we weten je te vinden en als je niet
doet wat ik zeg dan kom ik alle ruiten bij je ingooien" en/of "Je weet niet
wie je voor je hebt, we weten je te vinden", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 9
februari 2010 tot en met 7 april 2010 te [B]en/of [A] tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres C] te [B]) (een)
hoeveelheid/hoeveelheden die van (in totaal) ongeveer 624, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
(in een pand aan de [adres D] te [A]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden
die van (in totaal) ongeveer 1053, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie in het verleden reeds eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen straf wordt overwogen dat uit een reclasseringsrapport van 25 juni 2010 betreffende de verdachte naar voren komt dat hulpverlening in de vorm van reclasseringstoezicht en een behandeling bij De Waag geïndiceerd is. Dit is echter niet te realiseren nu verdachte een groot deel van het jaar in Spanje verblijft. Het hof zal daarom geen bijzondere voorwaarde opleggen, maar zal, om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf opleggen, hetgeen een langere voorwaardelijke gevangenisstraf inhoudt dan hem in eerste aanleg is opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak terzake feit 1.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr A.E. Harteveld en mr P. van Kesteren, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M. Vodegel-Irausquin, griffier,
en op 28 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.