ECLI:NL:GHARN:2010:BP0734

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.509
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 14 december 2010, betreft het een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 december 2009, waarin de alimentatieverplichtingen voor zijn kinderen en ex-partner zijn vastgesteld. De man, die in hoger beroep ging, betwistte de hoogte van de door hem te betalen kinderalimentatie en partneralimentatie. Het huwelijk van partijen was op 8 april 2005 ontbonden, en de vrouw had eerder een verzoekschrift ingediend voor de vaststelling van de alimentatie. De rechtbank had de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind vastgesteld op € 390,49 per maand en de partneralimentatie op € 465,- per maand.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen. Het hof oordeelde dat bij de bepaling van de draagkracht de norm voor een alleenstaande gehanteerd moet worden, ook al heeft de man een nieuwe echtgenote en kinderen uit dat huwelijk. De man had vier kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig was, en het hof heeft de beschikbare draagkracht voor alimentatie berekend op basis van zijn inkomen en lasten.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor het kind vastgesteld op € 207,- per maand voor de periode van 27 maart 2009 tot 22 maart 2010, en op € 177,- per maand voor de periode van 22 maart 2010 tot 19 mei 2010. Na de jongmeerderjarigheid van het kind op 19 mei 2010, werd de bijdrage verlaagd naar € 119,- per maand. De partneralimentatie werd afgewezen, omdat de man na het voldoen van de kinderalimentatie geen draagkracht meer had voor partneralimentatie.

Uitspraak

Beschikking d.d. 14 december 2010
Zaaknummer 200.060.509
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.E.A. Gelderman, kantoorhoudende te Apeldoorn,
tegen
[naam]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.F. van Oostveen, kantoorhoudende te Deventer,
Belanghebbende:
[kind][naam],
hierna te noemen: [kind].
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 23 december 2009, partijen bekend.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 maart 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 23 december 2009 te vernietigen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 6 mei 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn verzoek dan wel afwijzing van het verzoek, kosten rechtens.
Bij brief van 24 maart 2010 heeft het hof de minderjarige [kind], geboren op
[1992], (verder te noemen: [kind]) op de hoogte gesteld van de procedurele gevolgen voor de onderhavige procedure van het bereiken van de jongmeerderjarige leeftijd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van mr. Gelderman van 26 augustus 2010.
Ter zitting van 21 september 2010 is de zaak behandeld. Partijen zijn verschenen bijgestaan door hun advocaten. Tevens is [kind] verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Het huwelijk van partijen, gesloten te Deventer op 9 januari 1995, is op 8 april 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 januari 2005 in de registers van de burgerlijke stand.
2. Partijen hebben vier kinderen. De oudste, [kind 2], geboren op [1990], verblijft sinds de scheiding bij de vrouw. [kind] is geboren tijdens een eerder huwelijk van de vrouw en is, evenals overigens [kind 2], geadopteerd door de man. [kind] verblijft sinds januari 2009 bij de vrouw.
3. De andere kinderen [kind 3], geboren op [1996] en [kind 4], geboren op [1997], verblijven sinds een paar jaar bij de man. De man is opnieuw gehuwd en heeft met zijn echtgenote ook twee thans nog zeer jonge kinderen, geboren op [2008] en [2010].
4. De vrouw heeft op 27 maart 2009 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot vaststelling van een door de man aan haar verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], in dat verzoekschrift begroot op
€ 400,- per maand, alsmede tot vaststelling van door de man aan haar te betalen partneralimentatie, begroot op € 750,- per maand. De man heeft zich daartegen verweerd.
5. Bij de bestreden beschikking van 23 december 2009 heeft de rechtbank, voor zover van belang, de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor [kind] met ingang van 27 maart 2009 bepaald op € 390,49 per maand en de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie met ingang van die datum bepaald op
€ 465,- per maand.
6. De man kan zich in die beschikking niet vinden en heeft hoger beroep ingesteld.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van [kind];
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
* zijn inkomen;
* de in aanmerking te nemen bijstandsnorm
* de woonlasten;
* ziektekosten;
* verwervingskosten;
* rente en aflossing van schulden
- al dan niet samenleven door de vrouw bedoeld in artikel 1:160 BW;
- de behoefte dan wel de behoeftigheid van de vrouw aan partneralimentatie.
Inleidende overwegingen
8. Aangezien geen van partijen een grief heeft gericht tegen de berekening van de behoefte van de minderjarige [kind] in eerste aanleg, op basis van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk van partijen, zal het hof in deze procedure ervan uitgaan dat de behoefte van de minderjarige [kind] € 390,- per maand bedraagt. Er is voorts geen grief gericht tegen de in eerste aanleg bepaalde ingangsdatum van de onderhavige alimentatieverplichting(en), 27 maart 2009, zodat het hof daar eveneens met partijen van uit zal gaan.
9. Met ingang van 19 mei 2010 is [kind] jongmeerderjarig geworden. Door geen van partijen/[kind] is aangevoerd dat dit een wijziging met zich meebrengt van zijn behoefte van € 390,- per maand, zodat het hof daarvan uit gaat. De man heeft aangevoerd dat [kind] behoefteverminderende eigen inkomsten ontvangt dan wel daar verdiencapaciteit toe heeft. Verder heeft hij het gedrag van [kind] ten opzichte van hem als onderhoudsplichtige ouder alsmede zijn studiegedrag aan de orde gesteld.
10. Onweersproken is door [kind] ter zitting aangegeven dat hij thuiswonend is bij de vrouw en dat hij een opleiding volgt. Door de man is onvoldoende gesteld en onderbouwd om voorts aan te nemen dat [kind] desondanks voldoende eigen inkomsten heeft om in zijn eigen behoefte te voldoen. Voor wat betreft een matiging van de bijdrage aan [kind] in zijn kosten van levensonderhoud en studie is door de man - gelet op strenge eisen hieraan in dit verband - te weinig gesteld en onderbouwd om zo'n verregaande consequentie te laten volgen.
11. Met de inwerkingtreding van de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (Stb. 2008, 500) met ingang van 1 maart 2009, is in artikel 1:400 lid 1 BW een wettelijke voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen ten opzichte van alle andere onderhoudsverplichtingen.
12. Voorrang van kinderalimentatie boven alle andere onderhoudsverplichtingen heeft onder meer tot gevolg dat bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige de norm voor een alleenstaande wordt gehanteerd, ook als er kinderen tot zijn (nieuwe) gezin behoren. De grief van de man dat uitgegaan dient te worden van de bijstandsnorm voor gehuwden, faalt om die reden. Als uitgangspunt zal de bijstandsnorm van een alleenstaande worden genomen.
13. Voorts kunnen alleen de noodzakelijke lasten ten laste van de draagkracht van de onderhoudsplichtige worden gebracht, waartoe slechts die lasten worden gerekend welke ten opzichte van het onderhoudsgerechtigde kind als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. De voor alimentatie beschikbare draagkrachtruimte wordt vervolgens in beginsel gelijk verdeeld over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is.
14. Eerst indien na het voldoen van kinderalimentatie draagkrachtruimte bij de onderhoudsplichtige resteert komt partneralimentatie in beeld. Voor de onderhavige procedure betekent dit dat het hof zich eerst omtrent de bijdrage
voor [kind] zal uitlaten en daarna, voor zover nodig, de tussen partijen bestaande geschilpunten aangaande de partneralimentatie zal bespreken.
15. [kind] is op 19 mei 2010 jongmeerderjarig geworden als bedoeld in artikel 1:395a lid 1 BW. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de vrouw per die datum niet langer rechthebbende is voor wat betreft de alimentatie voor [kind], maar [kind] zelf.
16. Het voorgaande in acht nemende zal het hof thans de draagkracht van de man bespreken en vaststellen, in het licht van de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd.
De draagkracht van de man
* het in aanmerking te nemen inkomen
17. De rechtbank is in eerste aanleg bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van de jaaropgaaf 2008 waaruit een belastbaar loon blijkt van
€ 49.238,-.
18. De man klaagt thans dat in eerste aanleg van een te hoog inkomen is uitgegaan omdat er minder overwerkmogelijkheden zijn in 2009 en 2010, door de verslechterde bedrijfseconomische situatie. Ter onderbouwing daarvan heeft de man onder meer de jaaropgaaf 2009 overgelegd en een verklaring van zijn ploegleider.
19. Het hof acht de betreffende klacht voldoende onderbouwd en volgt de vrouw niet in haar betwisting. Meer in bijzonder ziet het hof in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding aan te nemen dat de man er "alles aan doet om onder zijn alimentatieverplichting uit te komen". Voor zover de vrouw de echtheid van de door de man overgelegde brief van zijn ploegleider heeft betwist, wijst het hof erop dat de algemene stelling van de vrouw hieromtrent onvoldoende is. Het had in dit verband op haar weg gelegen een andersluidende verklaring van de werkgever van de man te overleggen dan wel haar standpunt te onderbouwen met andere relevante bescheiden.
20. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man over de periode vanaf de ingangsdatum 27 maart 2009 tot 1 januari 2010 uitgaan van de jaaropgaaf 2009, waaruit een belastbaar loon blijkt van € 44.067,-.
21. Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2010 zal het hof uitgaan van de door de man overgelegde salarisspecificatie 04/2010 waaruit een cumulatief bruto loon blijkt van € 12.847,-. Omgerekend naar een heel jaar en vermeerderd met 8 % vakantietoeslag is dat € 41.624,-.
* de woonlasten
22. De klacht van de man dat de rechtbank in eerste aanleg ten onrechte slechts de helft van de woonlasten in aanmerking heeft genomen bij de berekening van zijn draagkracht, treft doel.
23. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval in redelijkheid niet van de nieuwe echtgenote van de man kan worden verlangd een deel van de woonlasten voor haar rekening te nemen. Bij de beoordeling van kinderalimentatie wordt de nieuwe echtgenote geacht als volwassene financieel voor zichzelf te kunnen zorgen, daar waar dit van minderjarige kinderen niet kan worden verlangd. Er is op dit moment aan de zijde van de nieuwe echtgenote echter onvoldoende inkomen om een bijdrage in de woonlasten op zich te kunnen nemen. Op termijn van één a twee jaar zal evenwel van de nieuwe echtgenote gevergd kunnen worden in ieder geval deels bij te dragen aan de woonlasten maar dat moment is naar het oordeel van het hof thans nog niet aangebroken.
24. Het hof zal daarom de volledige woonlasten, voor zover redelijk, ten laste van de draagkracht van de man brengen en in zoverre een correctie maken op de draagkrachtberekening van de rechtbank.
25. Uit de stukken blijkt in dit verband een totale rentelast verbonden aan de hypotheek van € 9.108,- op jaarbasis en een WOZ-waarde van de woning van
€ 216.000,-, hetgeen een eigenwoningforfait oplevert van € 1.144,- per jaar.
* de ziektekosten
26. De klacht van de man dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ziektekosten van zijn nieuwe echtgenote, faalt. Ook hier geldt dat de nieuwe echtgenote van de man in beginsel hier zelf de lasten van moet dragen, in ieder geval gaat de betaling van deze last niet vóór de onderhoudsverplichting van de man voor [kind] de minderjarige.
* de werkelijke verwervingskosten
27. De man klaagt voorts dat in de draagkrachtberekening van de rechtbank ten onrechte geen rekening is gehouden met een last van € 100,- per maand voor autokosten. De man licht dit aldus toe dat hij reumatische klachten heeft en daarom een auto nodig heeft voor zijn werk.
28. Het hof overweegt dat de vrouw de reumatische klachten heeft betwist en dat geen medische verklaring voorhanden is waaruit zulks blijkt. De noodzakelijkheid van deze last ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde [kind] is daarom (en ook overigens) niet aangetoond, zodat het hof de man hierin niet volgt.
* betaling van rente en aflossing op schulden
29. Tussen partijen is voorts in geschil of en in hoeverre in de draagkrachtberekening rekening moet worden gehouden met schulden aan de zijde van de man.
30. De man heeft in dit verband aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn schulden buiten beschouwing heeft gelaten. Inmiddels is de schuldenlast van de man opgelopen tot circa € 23.000,- en deze schuldenlast is volgens de man in ieder geval deels huwelijksgerelateerd. Het gaat hierbij volgens de man om advocaatkosten, kosten voor het terughalen van de kinderen uit Turkije en kosten voor het inrichten van het huis voor de kinderen. Daarnaast is de man van mening dat ook de kosten van het naar Nederland halen van zijn huidige echtgenote en de bruiloft in Turkije dienen te worden meegenomen.
31. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de schuldenlast buiten beschouwing moet worden gelaten en plaatst vraagtekens bij de besteding.
32. Het hof overweegt dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Hieraan doet niet af dat een schuld is aangegaan na het verbreken van de samenwoning of echtscheiding dan wel is aangegaan om schulden die stammen uit de periode van samenwoning dan wel huwelijkse periode af te lossen. Bekeken zal echter moeten worden of het aangaan van deze schulden zo noodzakelijk was dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot betalen van alimentatie. Uit de stukken blijkt dat het gaat om een negatief saldo op een flexibel krediet bij ABN-AMRO (met nummer 61.65.23.599). De man heeft de besteding van het krediet toegelicht in het beroepschrift en zijn verweerschrift zoals dat in eerste aanleg is ingediend.
33. Naar het oordeel van het hof is de noodzakelijkheid van de schuld ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde [kind] in ieder geval niet aangetoond voor zover het gaat om besteding van het krediet aan kosten van de bruiloft van de man, kosten om de huidige echtgenote van de man naar Nederland te halen, advocaatkosten, inrichting van het huis voor de kinderen en het opnieuw in contact brengen van de kinderen met hun grootouders in Turkije. Het hof acht aannemelijk dat de kosten van het naar Nederland halen van de kinderen noodzakelijk waren, maar dat deel van de schuld had de man naar het oordeel van het hof al kunnen aflossen. Een en ander betekent dat de grief van de man aangaande zijn schuldenlast faalt.
De draagkrachtberekeningen
34. Al hetgeen hiervóór is overwogen omtrent de draagkracht van de man en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekening van de rechtbank in eerste aanleg, leidt tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekeningen.
35. Uit de draagkrachtberekening met betrekking tot de periode 27 maart 2009 tot
1 januari 2010 (tarieven 2009/2) blijkt dat de man € 600,- per maand beschikbaar heeft voor alimentatie. Deze beschikbare draagkrachtruimte dient gelijkelijk te worden verdeeld over de vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is in deze periode. Deze vier kinderen zijn [kind], [kind 3], [kind 4] en het oudste kind van de man met zijn huidige echtgenote. [kind 2] is per 13 januari 2008 jongmeerderjarig geworden en vanwege het ontbreken van verdere informatie over haar situatie laat het hof haar bij de draagkrachtberekening buiten beschouwing. Er resteert dan een bedrag van € 150,- per kind per maand. Inclusief het fiscaal voordeel voor buitengewone uitgaven kinderen van € 57,- per maand, betekent zulks dat de man € 207,- per maand beschikbaar heeft voor [kind] in deze periode.
36. Uit de draagkrachtberekening met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2010 (tarieven 2010/1) blijkt dat de man € 596,- per maand beschikbaar heeft voor alimentatie. Deze draagkrachtruimte dient te worden verdeeld over vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is en met ingang van 22 maart 2010 over vijf kinderen. Dit betekent dat de man tot 22 maart 2010 € 149,- per maand beschikbaar heeft voor [kind]. Inclusief het fiscaal voordeel van € 58,- per maand in deze periode is dat (eveneens) € 207,- per maand. Vanaf 22 maart 2010 heeft de man, inclusief fiscaal voordeel, € 177,- beschikbaar voor een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind] en vanaf 19 mei 2010 ontvangt de man geen fiscaal voordeel meer doordat [kind] jongmeerderjarig is geworden, zodat hij met ingang van 19 mei 2010 € 119,- per maand beschikbaar heeft voor [kind].
De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw
37. Voor zover de man heeft aangevoerd dat de vrouw samenwoont dan wel heeft samengewoond als bedoeld in artikel 1:160 BW, waardoor zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw is geëindigd, is het hof van oordeel dat de man die stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
38. Uit de voorgaande draagkrachtberekeningen blijkt dat de man, na het voldoen van de prevalerende kinderalimentatie, zowel in de periode tot 1 januari 2010 als daarna, geen draagkracht meer heeft voor partneralimentatie, zodat hetgeen in dit verband door partijen overigens aan de orde is gesteld geen nadere bespreking behoeft.
De slotsom
39. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en opnieuw zal worden beslist als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van
23 december 2009, waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [kind], geboren op [1992], met ingang van 27 maart 2009 tot 22 maart 2010 op € 207,- per maand en met ingang van
22 maart 2010 tot 19 mei 2010 op € 177,- per maand;
bepaalt de door de man aan [kind] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 19 mei 2010 op € 119,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.P. Den Hollander en
J. Hulsebosch en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op
14 december 2010 in bijzijn van de griffier.