ECLI:NL:GHARN:2010:BP0664

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.530
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 december 2010, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 1 juli 2010 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind] had verlengd. De moeder, die het eenhoofdig gezag over [kind] heeft, verzocht om vernietiging van deze beschikking en om afwijzing van het verzoek van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ) tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De minderjarige [kind], geboren in [2005], verblijft sinds januari 2008 in een medisch kinderhuis en heeft bijzondere zorg nodig vanwege haar diagnose opsoclonus-myoclonus-ataxie syndroom.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder weigerachtig was om de benodigde stukken voor nader onderzoek aan de raad te verstrekken, waardoor het onderzoek niet kon plaatsvinden. De moeder heeft wel rapporten van drs. Vledder en drs. Postma ingeschakeld, maar het hof oordeelt dat deze rapporten niet in de beoordeling kunnen worden betrokken, omdat niet duidelijk is welke stukken zijn gebruikt. Het hof heeft ook overwogen dat de thuissituatie van de moeder onrustig is en dat zij niet in staat is gebleken om de nodige stabiliteit en zorg te bieden aan [kind].

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind]. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, waarbij het hof het belang van [kind] vooropstelde in zijn overwegingen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 december 2010
Zaaknummer 200.074.530
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.L. Scheltens, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbende:
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [2005] te [woonplaats], met ingang van 6 juli 2010 verlengd tot 8 juni 2011.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 30 september 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 1 juli 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat het verzoek van BJZ tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling zal worden afgewezen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 20 oktober 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep van de moeder strekkende tot vernietiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te verwerpen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
19 oktober 2010 met bijlagen, van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
Ter zitting van 12 november 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en mevrouw W. Bakker en mevrouw N. van der Steeg namens BJZ. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen. Namens de raad is - met bericht - niemand verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de vader en de moeder is [kind] geboren. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [kind]. Daarnaast heeft de moeder nog vier dochters uit een eerdere relatie. [kind] verblijft sinds januari 2008 in het medisch kinderhuis [naam kinderziekenhuis]. Er is vanaf februari 2008 een bezoekregeling tussen de moeder (en de andere dochters van de moeder) en [kind].
2. BJZ heeft de kinderrechter - bij inleidend verzoek van 23 april 2010 - verzocht om de ondertoezichtstelling van [kind] te verlengen voor de duur van een jaar en tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3. Bij beschikking van 3 juni 2010 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd met ingang van 8 juni 2010 tot 8 juni 2011 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verlengd met ingang van 8 juni 2010 tot 6 juli 2010.
4. De kinderrechter heeft bij de beschikking waarvan beroep beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich slechts tegen de beschikking van 1 juli 2010.
De overwegingen
5. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
6. Hoewel de moeder heeft aangegeven dat de situatie met betrekking tot [kind] erg zwaar is geweest, staat bij de beantwoording van de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd dient te worden het belang van [kind] voorop.
7. Uit de stukken is gebleken dat bij [kind] de diagnose opsoclonus-myoclonus-ataxie syndroom (ook wel genaamd: dancing eyes syndroom) is vastgesteld. Vanwege dit ziektebeeld heeft [kind] bijzondere zorg en aandacht nodig. Het is van belang dat adviezen van het ziekenhuis of de gezinsvoogd met betrekking tot de medische behandeling van [kind] worden opgevolgd. Echter, gebleken is dat de moeder zich niet laat aansturen door medici of BJZ. De moeder informeert zich via internet of op andere wijze en gebruikt de verkregen kennis vervolgens om over de medische behandeling van [kind] in discussie te gaan.
8. Het hof is van oordeel dat de moeder niet altijd in het belang van [kind] heeft gehandeld. Zo heeft de moeder, nadat [kind] door de oudste dochter van de moeder vanuit [kinderziekenhuis] naar het huis van de moeder is meegenomen, lange tijd ontkend dat [kind] bij haar was. De politie heeft [kind] uiteindelijk bij de moeder vandaan gehaald. [kind] was toen reeds twee nachten bij de moeder thuis geweest.
9. Daarnaast betrekt het hof het volgende in zijn overwegingen.
Bij beschikking van 29 september 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. Uit de beschikking blijkt dat de kinderrechter toen de beschikking had en haar beslissing baseerde op - voor zover hier van belang - een rapport Forensisch Psychologisch Onderzoek van het Ambulatorium van
drs. M.A. Vledder d.d. 16 april 2009 en een onderzoeksrapport van
drs. G.J.Postma, Psychologisch Onderzoekspraktijk d.d. 6 juni 2009. De kinderrechter heeft overwogen dat beide rapporten tot volstrekt tegengestelde conclusies leiden en dat het pleit niet zonder nader (derde) onderzoek in het voordeel van de ene dan wel de andere conclusie kan uitvallen. De kinderrechter heeft vervolgens - kort samengevat - de raad opgedragen dat nadere onderzoek te (doen) verrichten, waarbij zij nog een aantal overwegingen aan de raad heeft meegegeven, zoals die uit de beschikking blijken.
10. Uit de zich in het procesdossier bevindende stukken blijkt dat de moeder weigerachtig is gebleken om de stukken die nodig waren voor dat door de kinderrechter noodzakelijk geachte nadere (derde) onderzoek, aan de raad te verstrekken. Hierdoor was het voor de raad niet mogelijk om voornoemd onderzoek te (doen) verrichten.
11. De moeder heeft vervolgens drs. Ling en drs. Schaeffers-Van Leeuwen ingeschakeld om de rapporten van zowel drs. Vledder als drs. Postma te onderzoeken en heeft deze aan de raad ter beschikking gesteld. Niet blijkt over welke andere stukken de betreffende rapporteurs de beschikking hebben gehad dan de rapporten van drs. Vledder en drs. Postma, zodat reeds om die reden deze rapporten niet in de beoordeling kunnen worden betrokken.
12. Met betrekking tot het rapport van drs. Postma stelt de moeder dat daaruit blijkt dat bij de moeder thuis ook duidelijkheid en structuur geboden kan worden. BJZ is van mening dat het rapport van drs. Postma slechts laat zien dat de moeder in staat is om voor een gezond kind te zorgen en er door drs. Postma niet gekeken is naar wat [kind] (met haar beperkingen) nodig heeft en in hoeverre de moeder in staat is dit te bieden.
13. Het hof wenst ten aanzien van het rapport van drs. Postma nog op te merken dat ook hieruit niet blijkt welke stukken drs. Postma heeft gebruikt bij zijn rapportage en of drs. Postma over alle stukken heeft kunnen beschikken. Aangezien het in het betreffende vakgebied gebruikelijk is dat uit het rapport van de psycholoog blijkt welke stukken zijn gebruikt, gaat het hof er vanuit dat drs. Postma niet over alle stukken heeft kunnen beschikken.
14. Daarenboven is de thuissituatie bij de moeder erg onrustig. Aangezien de moeder vooralsnog niet in staat is gebleken in de thuissituatie voldoende stabiliteit en rust te bieden en [kind] vanwege haar ziektebeeld bijzondere zorg en aandacht nodig heeft, is het in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind] noodzakelijk dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd.
Slotsom
15. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, A.H. Garos en Th.P.M. Moons, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
21 december 2010 in bijzijn van de griffier.