ECLI:NL:GHARN:2010:BP0660

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.500
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke aanspraak op jeugdhulp voor niet rechtmatig verblijvende minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 december 2010, gaat het om een verzoek van een moeder om haar vier minderjarige kinderen onder toezicht te stellen. De moeder, die lid is van de Roma gemeenschap, heeft met haar kinderen een onzekere situatie ervaren, waarbij ze in Nederland verblijven zonder geldige verblijfstitel. De kinderen zijn geboren in Chicago, maar er zijn geen geboorteaktes of identiteitspapieren aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat het gezin momenteel gebruikmaakt van gemeentelijke noodopvang, maar dat deze opvang formeel is beëindigd, wat hen in een stressvolle situatie plaatst. De moeder vreest dat een gedwongen vertrek uit Nederland of uit hun woning in Almere de ontwikkeling van haar kinderen zal bedreigen.

Tijdens de zitting op 30 november 2010 is de zaak behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals een beëdigd tolk. De raad voor de kinderbescherming was opgeroepen, maar is niet verschenen. De moeder heeft aangevoerd dat de kinderen psychische problemen vertonen en dat zij niet in staat is om de nodige zorg en hulp te bieden door de dreiging van uitzetting. Het hof heeft echter vastgesteld dat er geen gronden zijn voor een ondertoezichtstelling, omdat de moeder blijk geeft van het inschakelen van hulp en dat er geen bewijs is dat de benodigde hulp niet wordt verstrekt vanwege hun stateloosheid.

Het hof concludeert dat de vrees voor gedwongen vertrek niet kan worden weggenomen door een ondertoezichtstelling, en dat er onvoldoende grond is om het verzoek van de moeder toe te wijzen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het hof de inhoud van een eerdere tussenbeschikking overneemt. De uitspraak benadrukt dat ook voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende minderjarigen een wettelijke aanspraak op jeugdhulp bestaat, wat van belang is voor de beoordeling van de situatie van de kinderen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 december 2010
Zaaknummer 200.068.500
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, kantoorhoudende te Haarlem.
De inhoud van de tussenbeschikking van 12 oktober 2010 wordt hierbij overgenomen.
Het verdere verloop in hoger beroep
Ter zitting van 30 november 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat. Voorts is verschenen mevrouw S.D.H.M. Uiterwaal, beëdigd tolk in de Engelse taal. De raad is opgeroepen, maar niet verschenen.
De beoordeling
1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de moeder en de kinderen lid zijn van de Roma gemeenschap. De kinderen zijn volgens de moeder geboren in Chicago. Omdat er geen registratie van hun geboorte heeft plaatsgevonden, zijn er geen geboorteaktes en identiteitspapieren aanwezig. Via omzwervingen is moeder met de kinderen uiteindelijk in Nederland gekomen en sinds 1999 woonachtig in [woonplaats]. Het is onbekend waar de (biologische) vader zich bevindt.
2. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de vier minderjarige kinderen onder toezicht te stellen en voert daartoe het volgende aan. De familie is stateloos. Het gezin maakt thans gebruik van de gemeentelijke noodopvang in [woonplaats]. De gemeente heeft deze noodopvang formeel reeds beëindigd, hoewel het gezin nog niet op straat is gezet. Volgens de gemeente moet het gezin naar een uitzetcentrum vertrekken waar het maximaal twaalf weken mag verblijven, waarna het van alle hulp verstoken zal zijn. De moeder stelt dat zij daardoor zo in beslag wordt genomen dat ze niet in staat is de nodige hulp en zorg aan de kinderen te bieden. De kinderen verkeren door het mogelijk gedwongen vertrek in een onzekere en zeer stressvolle situatie waardoor ze in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder noemt verder de psychische problemen bij met name [kind 1] en financiële problemen. Ter ondersteuning van haar stelling heeft de moeder verwezen naar de door haar overgelegde verklaringen van onder andere leerkrachten en een (ongedateerde) brief van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: het AMK).
3. Ingevolge het thans geldende art. 1:254 BW dient voor het antwoord op de vraag of de minderjarigen onder toezicht moeten worden gesteld, te worden beoordeeld of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4. Ter zitting van het hof van 14 september 2010 stelde mr. Cerezo-Weijsenfeld namens de moeder dat de raad, gelet op de AMK-melding, ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan. Het hof acht zich evenwel op grond van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat er geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van de minderjarigen rechtvaardigen. Niet aannemelijk is geworden dat een ondertoezichtstelling nodig is, omdat andere middelen ter afwending van de dreiging hebben gefaald of zullen falen. School en hulpverleners hebben weliswaar hun zorgen geuit over het welzijn van de kinderen, maar de moeder geeft er blijk van dat zij tijdig hulp heeft ingeschakeld en dat zij dat ook in de toekomst blijft doen. De door het AMK aangevoerde reden om een ondertoezichtstelling aan te raden, te weten dat de moeder niet in staat zou zijn om hulpverlening te vragen vanwege de uitzettingsprocedure, vindt dan ook geen steun in hetgeen ter zitting is aangevoerd noch in de stukken. De moeder zegt dat de kinderen geen hulp krijgen omdat ze stateloos zijn, maar heeft niet aangegeven welke hulp nodig is gevraagd, maar niet is verstrekt. Dat de benodigde hulp niet verstrekt werd, dan wel niet verstrekt zal worden uitsluitend omdat de moeder en de kinderen niet over een geldige verblijfstitel beschikken, is niet aannemelijk geworden. Er bestaat immers, zoals ook mr. Cerezo-Weijsenfeld ter zitting heeft bevestigd, ook voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende minderjarigen een wettelijke aanspraak op jeugdhulp.
6. Ook al heeft de moeder gesteld dat zij de ondertoezichtstelling niet verzoekt om een vertrek uit [woonplaats] te voorkomen, toch zit - naar het hof begrijpt - de moeilijkheid voor dit gezin in de mogelijke gedwongen verhuizing omdat die de ingezette hulp zal doorkruisen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kunnen de vrees en de mogelijkheid dat de moeder en de kinderen zullen moeten vertrekken uit [woonplaats], dan wel uit Nederland echter niet worden weggenomen door een ondertoezichtstelling. Er is daarom onvoldoende grond om het verzoek tot ondertoezichtstelling toe te wijzen.
Slotsom
7. Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof - evenals de rechtbank heeft gedaan - het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, M.P. den Hollander en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 december 2010 in bijzijn van de griffier.