ECLI:NL:GHARN:2010:BP0652

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.056.397
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. de Vries
  • M. J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van partneralimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 december 2010, gaat het om de vaststelling van partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg een verzoek tot partneralimentatie ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. In hoger beroep verzocht de vrouw het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen op € 600,-- per maand, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de echtscheiding. De man, geïntimeerde, betwistte dit verzoek en voerde aan dat hij geen 'zwarte' inkomsten meer ontving en dat zijn financiële situatie was verslechterd door de economische crisis.

Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij het ook de 'zwarte' inkomsten in aanmerking nam, ondanks de stelling van de man dat hij deze niet meer ontving. Het hof oordeelde dat de man, op basis van zijn jaaropgaven en de door hem ontvangen WAO-uitkering, een bruto jaarinkomen genereerde van € 21.436,--, met een aanvullende uitkering van € 9.128,--. Het hof concludeerde dat de man in staat was om een bijdrage van € 458,-- per maand te betalen aan de vrouw, rekening houdend met zijn overige financiële verplichtingen, waaronder de kosten voor hun dochter.

De beslissing van het hof was dat de eerdere beschikking gedeeltelijk werd vernietigd en dat de man vanaf 25 maart 2010 een bijdrage van € 458,-- per maand aan de vrouw moest betalen. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van het correct vaststellen van de draagkracht en de verplichtingen van de ex-echtgenoten in het kader van alimentatie.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 december 2010
Zaaknummer 200.056.397
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.G.B.M. Schönhage, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. B.M.A.H. Verschure, thans mr. B. Bijlsma, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 11 november 2009 heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover hier van belang, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen partneralimentatie afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 8 februari 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 11 november 2009 te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie en opnieuw beslissende de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 11 november 2009 te bepalen op € 600,-- per maand, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 april 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de door de vrouw voorgedragen grieven gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie te verwerpen, dan wel de vrouw in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan belang en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit hoger beroep.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax van 16 maart 2010 van mr. Schönhage.
Ter zitting van 12 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. F.N. Dijkers (kantoorgenoot van mr. Schönhage) en de man, bijgestaan door mr. Bijlsma.
De beoordeling
Nadere stukken
1. Bij de griffie van het hof is op 4 oktober 2010 binnengekomen een brief, gedateerd 1 oktober 2010, met bijlagen van mr. Bijlsma. Deze stukken zijn zonder gebleken noodzaak in strijd met het procesreglement, korter dan tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting, door het hof ontvangen. Daarom zal het hof deze stukken buiten beschouwing laten. Dit is reeds ter zitting medegedeeld.
2. Ter zitting is gebleken dat er tussen partijen onduidelijkheid bestaat omtrent de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld het bewijs van inschrijving (met instemming van de wederpartij) binnen een week na de behandeling ter zitting aan het hof te doen toekomen.
Mr. Schönhage heeft de door het hof verzochte bewijs van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan het hof doen toekomen bij faxbericht van 13 oktober 2010.
De ingangsdatum
3. De rechter is vrij de ingangsdatum van de alimentatie vast te stellen. Deze vrijheid is slechts voor zover het betreft partneralimentatie in zoverre beperkt dat - zoals strookt met artikel 1:157 BW - de rechter deze alimentatie niet kan doen ingaan vóór de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4. Uit de na de zitting door mr. Schönehage bij faxbericht van 13 oktober 2010 overgelegde stuk is gebleken dat tussen partijen gewezen echtscheidings-beschikking d.d. 11 november 2009 - anders dan de vrouw heeft verondersteld - pas op 25 maart 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat op die datum de onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW van de man jegens de vrouw is aangevangen.
5. Het hof zal dan ook de (eventueel) door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage vaststellen met ingang van 25 maart 2010.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen de draagkracht van de man en wel wat betreft zijn inkomen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de man - uitgaande van de door de man in het geding gebrachte jaaropgaven 2008 van Hilkman Supermarkt Service BV en het UWV - uit zijn diensbetrekking een bruto jaarinkomen uit arbeid genereert van
€ 21.436,--, en daarnaast een WAO-uitkering ontvangt van € 9.128,-- per jaar.
Het voornoemde loon en de uitkering zijn inclusief de in de jaaropgaven opgenomen vergoedingen bijdrage Zorgverzekeringwet ten bedrage van € 1.450,-- respectievelijk € 614,--. Het hof merkt daarbij op dat deze vergoedingen de door de man te betalen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW betreffen, die via de werkgever respectievelijk via de uitkeringsinstantie wordt voldaan. Deze bijdrage dient dan ook bij de beoordeling van de draagkracht van de man zowel in het zogenaamde brutotraject als in het nettotraject te worden betrokken.
8. Het geschil tussen partijen betreft in het bijzonder de (extra) netto gelden die de man van zijn werkgever naast voornoemd salaris contant ontvangt en de uit de jaaropgave blijkende reiskostenvergoeding van € 4.266,-- per jaar.
9. De vrouw stelt dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de netto gelden die de man van zijn werkgever (zwart) contant ontvangt van € 450,-- per maand.
Daarnaast stelt de vrouw dat de reiskostenvergoeding die de man uitbetaald krijgt extreem hoog is, gelet op de kilometers die hij maakt. Zij wijst erop dat de man werkzaam is in Amsterdam en woonachtig in [woonplaats]. Uit de jaaropgaaf van de man blijkt dat hij aan reiskosten een kilometervergoeding ontvangt van € 4.266,-- per jaar.
De vrouw stelt dat deze constructie zo is omdat de man naast zijn WAO-uitkering maar beperkt mag bijverdienen. Beide posten dienen volgens de vrouw als netto inkomen in zijn draagkracht te worden betrokken.
10. Volgens de man heeft de rechtbank het door de vrouw gestelde "zwarte" inkomen terecht buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van zijn draagkracht. De man stelt dat het juist is dat hij gedurende de laatste jaren van het huwelijk van partijen een maandelijks bedrag "zwart" van zijn werkgever ontving van € 450,-- netto. Hij wijst erop dat hij over het door hem in het verleden ontvangen "zwarte" geld in de eerdere procedures altijd open is geweest, maar dat zijn financiële situatie thans in verband met de economische crisis aanzienlijk is veranderd. Hij stelt dat deze "extra" uitkering op geen enkele wijze gebaseerd is op een te effectueren aanspraak en dat zijn werkgever - gelet op de huidige economische omstandigheden - deze uitkering met ingang van 1 januari 2010 dan ook heeft beëindigd.
11. Wat betreft de in zijn jaaropgave 2008 opgenomen hoge reisvergoeding van
€ 4.266,-- heeft de man aangevoerd dat deze mede een uitkering van overuren betrof. Overigens wijst de man erop dat zijn werkgever inmiddels de regeling inhoudende dat overwerk deels werd omgezet in een kilometervergoeding, niet meer toepast. In verband met de economische crisis is er nu geen overwerk meer en voor (eventueel) overwerk geldt nu het systeem "tijd voor tijd", aldus de man.
Ter onderbouwing heeft de man een schrijven van de werkgever d.d. 16 oktober 2009 overgelegd, ondermeer inhoudende dat sinds 1 april 2009 het (eventuele) overwerk wordt verrekend volgens het principe "tijd voor tijd" en dat in verband daarmee ook de kilometervergoeding niet meer voorkomt op de salarisstroken van de man.
12. Gelet op de door de man overgelegde verklaring van diens werkgever gaat het hof ervan uit dat de man thans geen overwerkvergoeding in de vorm van een kilometervergoeding of anderszins meer ontvangt.
Niettemin, zo blijkt uit de overgelegde salarisstroken, ontvangt de man wel een reiskostenvergoeding van € 130,-- per maand terwijl hij - zoals de man ter zitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard - de beschikking heeft over een busje van zijn werkgever, waarvan hij gebruik maakt voor woon-werkverkeer. Gelet hierop moet naar het oordeel van het hof genoemde reiskostenvergoeding worden beschouwd als extra inkomen.
13. Met betrekking tot de stelling van de man dat hij thans, anders dan voorheen, geen zwarte inkomsten meer van zijn werkgever ontvangt, overweegt het hof dat de man deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. In het bijzonder heeft hij ter zake geen verklaring van zijn werkgever overgelegd. Gelet hierop en op het feit dat de man deze zwarte inkomsten, zoals hij te kennen heeft gegeven, jarenlang heeft genoten, acht het hof de stelling van de man dat hij deze inkomsten thans niet meer geniet, niet geloofwaardig, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan. Daarbij overweegt het hof dat de man slechts de economische crisis heeft genoemd als algemene oorzaak van het wegvallen van bedoelde inkomsten, zonder aan te geven op welke specifieke wijze de economische crisis van invloed is geweest, terwijl zijn reguliere arbeidstijd van 40 uur per week ongewijzigd is gebleven. Verder overweegt het hof daarbij dat zowel de voormalige uitbetaling van kilometervergoedingen als verkapt extra inkomen als de contante betaling van zwarte inkomsten, een illegale beloningsconstructie betreft. Niet valt in te zien waarom de werkgever wel een verklaring heeft willen afleggen ten aanzien van de ene constructie, maar dat niet heeft willen doen, zoals de man stelt, ten aanzien van de andere constructie.
14. Op grond van het voorgaande neemt het hof zowel de reiskostenvergoeding van
€ 130,-- per maand (ongerekend € 1.560,-- per jaar) als het bedrag van € 450,-- per maand (omgerekend € 5.400,-- per jaar) aan zwarte inkomsten in aanmerking als "extra" inkomen van de man.
De draagkrachtberekening
15. Gelet op het vorenstaande en door de rechtbank in aanmerking genomen verdere posten, die niet zijn betrokken in het debat in hoger beroep, komt het hof tot de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening waaruit blijkt dat de man (naar de tarieven van januari 2010) een draagkrachtruimte heeft van € 944,-- per maand. Van deze draagkrachtruimte is 60% , derhalve afgerond € 566,-- beschikbaar voor alimentatie.
Na de betaling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de thans jong- meerderjarige dochter van partijen, [dochter], van € 300,-- per maand, heeft de man een bedrag van (€ 566,-- minus € 300,-- =) € 266,-- per maand beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw. Gelet op het voordeel dat de man over de ten behoeve van de vrouw te betalen bijdrage kan genieten, is de man in staat een bijdrage van € 458,-- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
De slotsom
16. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
17. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van dit in familiezaken gebruikelijke uitgangspunt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is afgewezen;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 25 maart 2010 op € 458,-- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet reeds verstreken zijn, bij vooruitbetaling dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.