ECLI:NL:GHARN:2010:BO8964

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000087-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarige pleegkind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van verkrachting en ontuchtige handelingen met zijn minderjarige pleegkind. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de verkrachting. Voor de ontuchtige handelingen, die onder 2 ten laste waren gelegd, oordeelde het hof dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en dat de vordering van de benadeelde partij zou worden toegewezen. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangeefster, die stelde dat zij seksueel misbruikt was door de verdachte, onvoldoende steun vonden in andere bewijsmaterialen en getuigenverklaringen. De getuigen konden niet uit eigen waarneming spreken en hun verklaringen waren te vaag om als steunbewijs te dienen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zaken van seksueel misbruik.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000087-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-410031-09
Arrest van 27 december 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 december 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft aan verdachte een maatregel opgelegd en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is niet bij akte beperkt. Voor zover het hoger beroep zich richt tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, zal het hof verdachte daarin niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet - ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en verdachte ter zake het onder 2 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht met ambulante behandeling bij de AFPN te Assen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - met inachtneming van de door de eerste rechter toegelaten wijziging - ten laste gelegd, dat:
2 primair.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 september 1996 tot 7 september 2000 in de gemeente [gemeente], en/of elders in Nederland (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [1984]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gestopt en/of gehouden en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
2 subsidiair.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 1996 tot 7 september 2002 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pleegdochter, [slachtoffer], geboren op [1984] bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of over de vagina heeft gestreeld en/of heeft gevingerd en/of die [slachtoffer] hem heeft gepijpt en/of heeft afgetrokken en/of die [slachtoffer] aan zijn tepels liet likken en/of knijpen en/of die [slachtoffer] zijn penis heeft laten vastpakken en/of vasthouden.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat de aangifte en de verklaringen van [slachtoffer] consistent en gedetailleerd zijn en dat deze op essentiële onderdelen steun vinden in de verklaringen van haar broer [getuige 1] en een toenmalige vriendin, [getuige 2].
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 2 ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de aangifte en verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn. Hetzelfde standpunt heeft de raadsvrouw ingenomen ten aanzien van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en aangevoerd dat deze verklaringen de aangifte in onvoldoende mate ondersteunen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aangeefster [slachtoffer] heeft tegenover de politie, de rechter-commissaris, de rechtbank alsmede tegenover het hof verklaard dat zij vanaf haar twaalfde tot haar zestiende levensjaar seksueel misbruikt is door haar toenmalige pleegvader, verdachte. Aangeefster heeft onder meer verklaard dat zij tegen haar wil door verdachte werd gevingerd en gelikt en dat zij verdachte moest pijpen. Tevens heeft zij verklaard dat zij verdachte moest helpen met het klaarkomen door aan zijn tepels te draaien en hem af te trekken. Aangeefster heeft verklaard dat deze seksuele handelingen gemiddeld één keer per week plaatsvonden, voornamelijk in de slaapkamer van haar toenmalige pleegouders en dat zij regelmatig geld ontving voor de seksuele handelingen die zij moest verrichten dan wel moest ondergaan.
Verdachte heeft het seksueel misbruik zowel tegenover de politie, als ter zitting van de rechtbank en het hof bij voortduring en met grote stelligheid ontkend. Verdachte heeft verklaard dat er eenmaal, toen aangeefster de leeftijd van 18 jaar had bereikt, seksueel contact tussen hen heeft plaatsgevonden, waaruit een dochter is geboren.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van het misbruik en de omstandigheden waaronder dit zou hebben plaatsgevonden weinig gedetailleerd zijn. Aangeefster is, ook na indringende vragen van de zijde van het hof, niet in staat gebleken, zelfs niet bij benadering, om het vermeende misbruik te relateren aan tijd, leeftijd, plaats noch aan specifieke omstandigheden of gebeurtenissen. Aangeefster verklaart enkel dat de genoemde handelingen zijn verricht. Het ontbreken van deze essentiële details tast de overtuigingskracht en daarmee ook de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen in ernstige mate aan.
Daarnaast vinden de verklaringen van aangeefster naar het oordeel van het hof op essentiële punten onvoldoende bevestiging in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
[getuige 1] en [getuige 2] hebben ter terechtzitting van het hof verklaard dat verdachte aangeefster in de ten laste gelegde periode heeft misbruikt. [getuige 1] en [getuige 2] verklaren echter niet uit eigen wetenschap nu zij geen seksuele handeling(en) van verdachte jegens aangeefster hebben waargenomen en daarover ook geen (specifieke) details hebben gehoord van aangeefster. Ook de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn bovendien weinig gedetailleerd. Uit de verklaringen die zij ter terechtzitting van het hof hebben afgelegd blijkt dat hun "waarnemingen" in feite niet meer zijn dan conclusies van hetgeen in hun beleving - achteraf bezien en beredeneerd - heeft plaatsgevonden. Zo heeft [getuige 1] ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij de conclusie trok dat verdachte aangeefster misbruikt heeft door feiten en omstandigheden die hij in het gezin heeft waargenomen - achteraf - aan misbruik te koppelen, te weten de omstandigheid dat [slachtoffer] vaak alleen met verdachte in de afgesloten slaapkamer was, zij met hem mee moest naar motorcross en dat verdachte seksueel getinte opmerkingen in haar richting maakte.
Uit de verklaring die [getuige 2] d.d. 13 december 2010 ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd blijkt, dat zij pas geruime tijd nadat het vermeende misbruik heeft plaatsgevonden, de conclusie heeft getrokken dat aangeefster door verdachte is misbruikt. Dit, door bepaalde feiten en omstandigheden in verband te brengen met onder meer de omstandigheid dat aangeefster zwanger was: "Toen ik vroeger bij [slachtoffer] thuis kwam, was ik getuige van mishandelingen. Er werd veel geschreeuwd en ook geslagen. Als ik bij haar thuis kwam om te spelen, was [slachtoffer] vaak in de slaapkamer bij [verdachte]. Er werd dan verteld dat ze [verdachte] aan het helpen was, dat ze bezig was. Dat helpen had geen speciale betekenis. Misschien was ze wel bezig met het opmaken van het bed of het schoonmaken van de badkamer. Ze was ook wel in de slaapkamer om [verdachte] te kriebelen / masseren. Dat heb ik ook wel gezien. Bij mij is destijds nooit de gedachte opgekomen dat sprake zou zijn van seksueel misbruik of iets dergelijks. Pas op het moment dat ik hoorde dat [slachtoffer] zwanger was trok ik de conclusie dat zij misbruikt moest zijn door [verdachte]."
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] de aangifte in onvoldoende mate ondersteunen en mitsdien niet als steunbewijs gebruikt kunnen worden.
Het overige door de advocaat-generaal genoemde bewijsmateriaal ondersteunt de aangifte eveneens onvoldoende.
Gelet hierop, is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring te komen van het onder 2 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij
[slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg is toegewezen tot een bedrag van € 6.500,00 en voor het overige niet -ontvankelijk is verklaard en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake het onder 1 ten laste gelegde;
verklaart het verdachte onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.