ECLI:NL:GHARN:2010:BO8406

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003146-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de Sneep-zaak betreffende mensenhandel en criminele organisatie

In de Sneep-zaak, die op 20 december 2010 door het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, stond de verdachte terecht in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De zaak betrof ernstige beschuldigingen van mensenhandel, zware mishandeling en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraken voor enkele ten laste gelegde feiten. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor deze vrijspraken en vernietigde het vonnis van de rechtbank voor de overige feiten. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was voor de tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte van deze feiten werd vrijgesproken.

De zaak omvatte een uitgebreid onderzoek naar de rol van de verdachte in een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel en geweld tegen prostituees. Het hof behandelde ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, waarbij het hof oordeelde dat er geen sprake was van een doelbewuste schending van de procesorde die de rechten van de verdachte zou hebben geschaad. Het hof concludeerde dat de verzuimen in de procedure niet leidden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dat deze wel in aanmerking moesten worden genomen bij de strafmaat.

De uitspraak benadrukte de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering in zaken van mensenhandel en de bescherming van de rechten van de verdachte. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, waaronder mensenhandel en zware mishandeling, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003146-08
Uitspraak d.d.: 20 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 juli 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Voor zover verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraken voor de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zal hij in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 23 maart 2009, 6 oktober 2009, 2 november 2009, 8 april 2010, 25 mei 2010, 1 oktober 2010, 19 november 2010, 23 november 2010 en 6 december 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr M.P.M. Balemans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger
beroep is gewijzigd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door
misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] die heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3];
en/of
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben mede genomen en/of heeft/hebben aangeworven en/of hebben ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
en/of
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die arbeid en/of diensten;
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3];
en/of
- (telkens) die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft/hebben gedwongen danwel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] met of voor een derde;
terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(met betrekking tot die [slachtoffer 1]) (in voornoemde periode)
- met die [slachtoffer 1] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 1] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door/met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer 1] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of of te dragen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of
- die [slachtoffer 1] de huur van de woonruimte (welk huurcontract op naam van verdachte staat) laten betalen en/of
- die [slachtoffer 1] één- of meermalen geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] gedreigd te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om een tatoeage (met de naam van verdachte) te nemen/laten plaatsen en/of
- die [slachtoffer 1] (voortdurend) gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 1] meegenomen, althans laten meenemen, vanuit België naar Nederland en/of die [slachtoffer 1] vanuit België naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 1] in Nederland als prostituee te laten werken;
(met betrekking tot [slachtoffer 2]) (in voornoemde periode)
- met die [slachtoffer 2] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 2] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 2] als prostituee liet(en) werken en/of
- voor die [slachtoffer 2] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 2] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 2] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of of te dragen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 2] geregeld en/of
- die [slachtoffer 2] de huur van de woonruimte (welk huurcontract op naam van verdachte staat) laten betalen en/of
- die [slachtoffer 2] één- of meermalen geslagen en/of
- die [slachtoffer 2] gedreigd te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, om een tatoeage (met de naam van verdachte) te nemen/laten plaatsen en/of
- die [slachtoffer 2] (voortdurend) gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 2] meegenomen, althans laten meenemen, vanuit België naar Nederland en/of die [slachtoffer 2] vanuit België naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 2] in Nederland als prostituee te laten werken;
(met betrekking tot die [slachtoffer 3]) (in voornoemde periode)
- met die [slachtoffer 3] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 3] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 3] als prostituee liet(en) werken en/of
- voor die [slachtoffer 3] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 3] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 3] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of of te dragen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 3] geregeld en/of
- die [slachtoffer 3] één- of meermalen geslagen en/of
- die [slachtoffer 3] gedreigd te slaan en/of
- die [slachtoffer 3] tegen haar wil vastgehouden in een appartement (in Amstelveen), althans op een plek, zonder dat zij uit vrije wil uit dat appartement / van die plek weg kon en/of
- die [slachtoffer 3] gezegd dat zij 30.000 Euro moest betalen, althans een (fors) geldbedrag, aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) als zij uit de prostitutie wilde en/of
- die [slachtoffer 3] (voortdurend) gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 3] meegenomen, althans laten meenemen en/of (laten) ontvoeren, vanuit België naar Nederland en/of die [slachtoffer 3] vanuit België naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 3] in Nederland als prostituee te laten werken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 in de
gemeente Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders
in Nederland en/of Duitsland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ondermeer) drie gebroken ribben heeft toegebracht, door deze [slachtoffer 1] een of meermalen te slaan en/of te schoppen en/of
- aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een tatoeage (met de naam van verdachte) heeft toegebracht, door deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen / bewegen een tatoeage (met de naam van verdachte) te nemen/laten plaatsen.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 in de
gemeente Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] één of meermalen heeft/hebben geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] enig letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
4A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met april 2006 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Alkmaar en/of Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en/of
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages; en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); en/of
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en/of
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees);
en/of
4B
hij in of omstreeks de periode van april 2006 tot en met 7 april 2007 te Utrecht en/of
Amsterdam en/of Alkmaar en/of Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [verdachte 6] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en/of
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages; en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); en/of
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en/of
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging (algemeen)
De raadsman heeft op drie gronden betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten: het tardief vernietigen dan wel het gebruik van telefoongesprekken met geheimhouders, de omvang van en de wijze van media-aandacht door toedoen van gedragingen die aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen en het bewust buiten het dossier houden door het openbaar ministerie van ontlastende materiaal in de vorm van tapgesprekken, “terloopse gesprekken” van opsporingsambtenaren en verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3]. Het openbaar ministerie heeft hiertegenover gesteld dat het beroep op niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen, omdat er wat betreft de verzuimen rond de geheimhoudersgesprekken dient te worden volstaan met de enkele constatering daarvan, dat de belangen van verdachte door de publiciteit niet zijn geschonden en dat er geen voor enige te nemen beslissing relevante stukken zijn onthouden.
Geheimhoudersgesprekken
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer van de verdediging van de volgende feiten en omstandigheden uit:
- Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal nr. 28-824675 (getiteld: proces-verbaal geheimhoudersgesprekken op audiobestanden CARAVAN), gedateerd 6 maart 2009, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1[, brigadier van politie en [verbalisant 2], inspecteur van politie, respectievelijk tactisch coördinator en dossiervormer onderzoek Sneep, beiden werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Noord- en Oost-Nederland. In het proces-verbaal wordt - zakelijk weergegeven - vermeld dat binnen het deelonderzoek Caravan verdachten waren die ook verdachten waren in het Sneep-onderzoek en dat in het Caravan-onderzoek ingevolge artikelen 126m en 126t Sv telecommunicatie is opgenomen. Op 12 februari 2009 ontving de recherche in het Sneep-onderzoek van de politiedienst die het Caravan-onderzoek had uitgevoerd de audiobestanden van alle bekende taplijnen uit dat deelonderzoek. Op last van de officier van justitie [naam] is onderzocht hoe binnen het Sneep-onderzoek gehandeld was ten aanzien van geheimhoudersgesprekken en is onderzocht of er in het bezit van het Sneep-team nog dergelijke gesprekken aanwezig waren. Dit onderzoek had tot resultaat dat 125 geheimhoudersgesprekken werden aangetroffen, waarvan werd aangenomen dat die niet waren uitgewerkt of waarvan de uitwerking al vernietigd was. Bij een steekproef bleek vervolgens dat de gesprekken nog wel op de audiobestanden aanwezig waren. In opdracht van voormelde officier van justitie zijn alle 125 audiobestanden vervolgens vernietigd. Bij nader onderzoek werden vervolgens nog eens 95 gespreksnummers van geheimhoudersgesprekken gevonden. In zeven gevallen was de inhoud van de gesprekken kort uitgewerkt. Alle 95 bestanden zijn vervolgens vernietigd.
- Het openbaar ministerie heeft aan de stukken toegevoegd een proces-verbaal met bijlage, genummerd 29-122234 (getiteld: proces-verbaal van bevindingen gesprekken geheimhouders), gedateerd 29 september 2009, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 3], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie, beiden werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Noord- en Oost-Nederland. In dit proces-verbaal wordt - zakelijk weergegeven - vermeld dat binnen het onderzoek Sneep tapgesprekken zijn gebruikt van de deelonderzoeken Caravan, Maris, Sneep, Duitsland, Hemrik en Monarda. Binnen het onderzoek Sneep, dat vanaf 1 april 2006 werd uitgevoerd, werd zoveel mogelijk gehandeld overeenkomstig de op dat moment geldende Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken geheimhouders van het College van Procureurs-Generaal. Er werd geen informatie uit gesprekken met mogelijke geheimhouders gebruikt ter sturing van het onderzoek. Wel werd één van de gesprekken gebruikt in het slachtofferdossier (pagina 22242, dossier A-30, ordner 46D). In opdracht van de officier van justitie [naam] werd onderzocht hoe binnen het Sneep-onderzoek met geheimhoudersgesprekken is gehandeld. In totaal werden 56 gesprekken, sms-berichten en voicemailberichten van mogelijke geheimhouders aangetroffen. Een nadere zoekslag in het Sneep-1-onderzoek leverde nog eens 93 van dergelijke gesprekken/berichten op. Vervolgens is met behulp van de zogenaamde “Utrechtse scanmethode” ten aanzien van alle deelonderzoeken nogmaals gezocht. Dit leverde op dat voor wat betreft het deelonderzoek Maris zes geheimhoudersgesprekken werden aangetroffen (waaraan geen van de in Sneep-1 betrokken verdachten deelnam). In onderzoek Monarda werden vervolgens zeven van dergelijke gesprekken aangetroffen. Deze gesprekken zijn in opdracht van de officier van justitie vernietigd.
- Het openbaar ministerie heeft op 5 februari 2010 een brief gezonden aan het hof en de verdediging, met als bijlage een proces-verbaal genummerd 29-193356, gedateerd 4 februari 2010, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk dossiervormer en tactisch coördinator van het onderzoek Sneep. Aan het proces-verbaal is een bijlage gehecht met een overzicht van alle eerder in de processen-verbaal beschreven en aangetroffen geheimhoudersgesprekken. Het totaal aangetroffen gesprekken is vastgesteld op 106. Naast deze gesprekken zijn op audio-cd’s van het Caravan-onderzoek 220 geheimhoudersgesprekken aangetroffen. Die cd’s zijn geheel vernietigd. Hierop zijn nieuwe cd’s gemaakt en aan het dossier toegevoegd. Van de 220 vernietigde gesprekken op audiobestanden zijn 27 gesprekken nog teruggevonden op een tekst cd-rom. De overige 193 gesprekken hebben nooit op schrift deel uitgemaakt van het procesdossier Sneep. Uit het als bijlage gevoegde proces-verbaal blijkt, dat uiteindelijk 106 geheimhouders-gesprekken zijn teruggevonden, waarvan 93 binnen Sneep-1. Aangegeven wordt welke hoedanigheid de geheimhouders hadden en wat de aard van het bericht (voicemailbericht, sms-bericht, inhoudelijk bericht) was. Wat er aan nadien in het onderzoek Caravan aan geheimhoudersgesprekken is gevonden (220 stuks) dient niet meegeteld te worden, omdat hetgeen er aan Caravan-geheimhoudersgesprekken op de tekst-cd’s stond al meegeteld is bij de eerder genoemde 93 gesprekken.
- Op 10 februari 2010 heeft de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank Almelo de heer [verbalisant 4], projectleider bij de Nationale Recherche, als getuige gehoord in onder meer de zaak van verdachte. De getuige heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat hij tot eind juli 2006 tactisch coördinator was in het Sneep-onderzoek en daarna tot mei 2007 teamleider. De getuige geeft aan wel verantwoordelijk te zijn geweest voor, maar niet betrokken te zijn geweest bij de vastlegging van de tapgesprekken. In briefings is aan de orde gekomen dat er geheimhoudersgesprekken waren, maar is niet de inhoud besproken. Volgens de getuige zijn er geen geheimhoudersgesprekken geweest die naar de officier van justitie zijn doorgestuurd, waarvoor uiteindelijk niet een bevel vernietiging werd gegeven. Alle bevelen vernietiging zijn bij de Unit Landelijke Interceptie, die voor de daadwerkelijke verwijdering van de geheimhoudersgesprekken zorg draagt, aangekomen. De getuige weet zeker dat gesprekken, waarvan pas later duidelijk werd dat het geheimhoudersgesprekken waren, niet ten grondslag hebben gelegen aan tactische beslissingen. De getuige meent van degenen die de zoekslagen naar geheimhoudersgesprekken hebben uitgevoerd gehoord te hebben dat de BOB-aanvragen niet gebaseerd zijn op gesprekken, waarvan achteraf kwam vast te staan dat het geheimhoudersgesprekken waren.
- Op 22 februari 2010 heeft bij de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Almelo in de zaak van onder meer verdachte een verhoor plaats gevonden van de getuige [verbalisant 5], gepensioneerd politieambtenaar en voormalig leider van meergenoemd Caravan-onderzoek. Hij heeft, voor zover in deze relevant, verklaard dat het tappen onder zijn verantwoordelijkheid heeft plaats gevonden in de periode dat hij onderzoeksleider was. Hij zegt geen weet te hebben van vernietiging van getapte gesprekken. Er werden volgens hem geen gesprekken vernietigd. De getuige verklaart verder dat zij geen geheimhoudersgesprekken uitluisterden. De procedure bij geheimhoudersgesprekken was dat men die niet uitluisterde. De getuige was niet bekend met een instructie Vernietiging Geïntercepteerde Geheimhoudersgesprekken van 12 maart 2002, in werking getreden 1 april 2002. De getuige weet niet wat er destijds in het gebruikte systeem precies werd vastgelegd. Hij kan zich niet herinneren kennis genomen te hebben van de inhoud van geheimhoudersgesprekken. Die gesprekken werden, zodra men in de gaten had dat het om een geheimhoudersgesprek ging, niet verder beluisterd. De opname zelf kon niet worden gestopt. Op een vraag van de verdediging waarom de 125 op audiobestanden van het Caravan-onderzoek aangetroffen geheimhoudersgesprekken niet zijn vernietigd, antwoordt de getuige dat hij niet wist dat die gesprekken vernietigd moesten worden. Hij herinnert zich niet een bevel tot vernietiging van geheimhoudersgesprekken te hebben ontvangen.
- Inmiddels zijn alle aangetroffen geheimhoudersgesprekken vernietigd.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat in het Sneep-onderzoek en de daarvan deel uitmakende of daarin geïncorporeerde deelonderzoeken in elk geval ten aanzien van 106 geheimhoudersgesprekken in strijd met de wettelijke regelingen is gehandeld, door geheimhoudersgesprekken op te nemen en geheimhoudersgesprekken niet terstond te vernietigen. Op grond hiervan staat vast dat er sprake is van een vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld. Het hof acht het een zeer ernstig verzuim dat het belang, gelegen in het kunnen onderhouden door bijvoorbeeld een patiënt of verdachte van vertrouwelijke communicatie met een arts of advocaat, zoveel malen en zo langdurig is geschonden.
Anders dan de verdediging heeft bepleit is het hof van oordeel dat dit ernstige verzuim in de onderhavige zaak niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte. Daarbij is allereerst van belang dat niet aannemelijk is geworden dat het schenden van de regels ten aanzien van het opnemen en de vernietiging van de geheimhoudersgesprekken doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is gebeurd.
De verklaring van de getuige [getuige 5] wijst er veeleer op dat men in een aantal gevallen door (een zeer te betreuren en afkeurenswaardig) gebrek aan kennis van de procedures foutief heeft gehandeld. Dat dit niet mag voorkomen en bestreden moet worden is duidelijk, maar het is iets anders dan het met opzet/doelbewust schenden van de regels en van het belang van verdachte.
Verder is van belang dat het hof niet heeft kunnen vaststellen en het, mede gelet op de verklaring van [verbalisant 4] en bij gebrek aan concrete informatie of feiten daaromtrent in andere richting, ook niet aannemelijk acht, dat in de gevallen dat een geheimhoudersgesprek ook daadwerkelijk inhoud had (hetgeen blijkens de bijlage bij het proces-verbaal van 4 februari 2010 lang niet bij alle geheimhoudersgesprekken het geval was omdat veel gesprekken alleen maar het maken van een afspraak inhielden), die inhoud voor de sturing van het onderzoek of een BOB-aanvraag is gebruikt. Het gegeven dat het voor het hof door het alsnog vernietigen van de gevonden geheimhoudersgesprekken niet meer mogelijk was te controleren of inderdaad deze gesprekken niet voor de sturing van het onderzoek of een BOB-aanvraag zijn gebruikt, maakt dit, hoewel het hof de gang van zaken wel betreurt en ook in de wijze/mate van compensatie van het verzuim zal betrekken, niet anders. Hierbij overweegt het hof dat in elk geval enige controle op het beweerde gebruik van geheimhoudersgesprekken toch mogelijk is geweest door het horen van de beide hiervoor genoemde teamleiders.
Bij het vaststellen van de strafmaat zal het hof, ingeval van bewezenverklaring, het verzuim van het niet tijdig wissen van de geheimhoudersgesprekken als strafvermindering in rekening brengen
Het hof betrekt bij zijn beoordeling bovendien het gegeven dat niet telkens meteen duidelijk is/kan zijn geweest dat een getapt gesprek betrekking had op een gesprek met een geheimhouder (bijvoorbeeld omdat de gespreksdeelnemers zich niet als geheimhouder presenteerden in het gesprek en niet aanstonds uit namen of andere gegevens duidelijk kon/moest worden dat een van de gespreksdeelnemers de hoedanigheid van geheimhouder had zeker als de geheimhouder in het gesprek enkel zijn/haar voornaam noemt en/of daarmee aangesproken wordt). Aannemelijk is dat die hoedanigheid in een aantal gevallen pas op een later tijdstip helder werd.
Ten slotte neemt het hof in ogenschouw dat er in dit dossier sprake is van een bijzonder groot aantal getapte gesprekken. Het dossier spreekt van 85.000 getapte gesprekken. Ook bij een dergelijk grootschalig onderzoek waarbij telefoongesprekken worden getapt, mag het niet voorkomen dat geheimhoudersgesprekken niet meteen worden vernietigd en zijn 106 van dergelijke gesprekken er 106 teveel. Er kan echter dan niet gesproken worden van het grootschalig en stelselmatig inbreuk maken op het verschoningsrecht, althans een dergelijke inbreuk kan naar het oordeel van het hof dan niet de door de verdediging bepleite gevolgtrekkingen rechtvaardigen.
De conclusie luidt daarom dat het hof van oordeel is dat er geen sprake van is dat de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren, door te handelen met betrekking tot de afgeluisterde geheimhoudersgesprekken zoals weergegeven in de stukken, ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak te kort is gedaan. Evenmin is er, gelet op het voorgaande, sprake van dat het openbaar ministerie zodanig heeft gehandeld, dat daarmee het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt en dat om die reden niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte dient te volgen.
Het hof is daarentegen, zoals hierboven weergegeven, wel van oordeel dat het vormverzuim dusdanig ernstig is dat het gecompenseerd kan en dient te worden, in geval van bewezenverklaring, door verlaging van de op te leggen straf in verhouding tot de ernst van het verzuim.
Publiciteit
Het hof acht niet aannemelijk dat de publiciteit omtrent de Sneep-zaak zodanige effecten heeft dat verdachte verstoken blijft van zijn recht op een eerlijke berechting voor een onpartijdig gerecht met inachtneming van de presumptie van onschuld.
Onthouding relevante stukken
Het hof acht niet aannemelijk dat het openbaar ministerie welbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte relevante stukken heeft achtergehouden waardoor het recht op een eerlijke berechting geschonden zou zijn. Daarbij is onder meer van belang dat over de relevantie van bepaalde stukken soms valt te twisten. Bovendien behoort het onder meer tot de taak van de raadsman aandacht te vragen voor kennelijk niet door het openbaar ministerie maar wel door de verdediging relevant geachte stukken en te wijzen op ontlastend materiaal. De raadsman heeft dit gedaan door te wijzen op telefoongesprekken en gedeelten daarvan met een naar zijn oordeel ontlastende inhoud, door zelf een aantal gesprekken schriftelijk uit te werken en het hof tijdens de zitting audio-opnamen te laten horen en door te wijzen op de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3]. Dat het openbaar ministerie in het verband van de raadkamerzittingen over de gevangenhouding van verdachte destijds wellicht bepaalde verklaringen (nog) niet naar voren heeft gebracht, terwijl dat mogelijk wel had gekund of zelfs gemoeten, rechtvaardigt nog niet de door de raadsman bepleite conclusie of gevolgen voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof acht voorts niet aannemelijk dat (systematisch) geen processen-verbaal zouden zijn opgemaakt in gevallen waarin zulks wel had moeten gebeuren (vergelijk o.m. HR 19 december 1995, NJ 1996, 249). Voorts zijn er in de ogen van het hof geen aanwijzingen dat ander ontlastend materiaal welbewust zou zijn achtergehouden.
Slotsom
Ook voor zover in het voorgaande vastgestelde verzuimen als totaal worden beschouwd, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een doelbewuste dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte gepleegde schending van beginselen van een goede procesorde waardoor inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijke berechting. Het verweer wordt daarom verworpen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in vervolging met betrekking tot feit 1
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat Nederland geen rechtsmacht toekomt met betrekking tot de feiten die voltooid waren in België in de periode waarin [slachtoffer 3] en verdachte daar verbleven. Het openbaar ministerie heeft hiertegenover gesteld dat op grond van het territorialiteitsbeginsel zoals uitgelegd in de rechtspraak van de Hoge Raad aan Nederland ook rechtsmacht toekomt met betrekking tot de gedragingen die in België hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art. 5 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich aan bepaalde strafbare feiten schuldig.
Verdachte heeft niet de Nederlandse nationaliteit, zodat – bij gebreke van rechtsmacht uit anderen hoofde – voor de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet alleen art. 2 Sr in aanmerking komt.
Ingevolge art. 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien naast in ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden (vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413, NJ 1999, 221).
Door het openbaar ministerie is een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2010 (LJN BK6328), een zaak die evenals de onderhavige zaak mensenhandel betreft. In de tenlastelegging in die zaak werden zowel plaatsen in Nederland als België als plaats van het delict vermeld. Het hof leidt uit de tenlastelegging in die zaak af dat de aanwerving van het slachtoffer in die zaak had plaatsgevonden vanuit Nederland, waarna het slachtoffer was overgebracht naar een plaats in België en vervolgens weer naar een plaats in Nederland. De gang van zaken in de onderhavige zaak is echter anders. Verdachte zou zich eerst in België aan mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 3] schuldig hebben gemaakt. In augustus 2005 zou het plan zijn opgevat met haar naar Nederland te gaan. Rechtsoverweging 2.4 van het arrest van de Hoge Raad – waarin alleen in algemene bewoordingen wordt verwezen naar de grondslag van de tenlastelegging – zou erop kunnen duiden dat de volgorde voor de kwestie van de rechtsmacht niet van belang is. Het kan echter niet zo zijn dat door de redactie van de tijdsomschrijving in de tenlastelegging – anterieure – beëindigde feiten binnen het bereik van de Nederlandse rechtsmacht kunnen worden gebracht die buiten de Nederlandse rechtsmacht op grond van art. 2 Sr reeds zijn voltooid (vergelijk ook de overweging over de ontvankelijkheid met betrekking tot feit 3, hierna). In het licht van de tenlastelegging kan het hof echter niet concluderen dat de afzonderlijke feiten die een concretisering zijn van de afzonderlijke delicten die in art. 273a (oud) en 273f Sr worden onderscheiden en die alle worden gekwalificeerd als “mensenhandel”, reeds waren voltooid en beëindigd in België.
Het hof verwerpt daarom het verweer.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in vervolging met betrekking tot feit 3
Het openbaar ministerie is van oordeel dat er geen bevoegdheid is en de raadsman is van oordeel dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging voor zover het feit een vermoedelijk in België gepleegde mishandeling betreft.
Het hof is het met de aangevoerde grond eens en zal het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige
bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4A en 4B
tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De ten laste gelegde mensenhandel, zware mishandeling en mishandeling van [slachtoffer 2] (feiten 1, 2 en 3)
In de tenlastelegging is aan verdachte verweten dat hij zich ten opzichte van [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- mensenhandel, zware mishandeling en mishandeling en wel in de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Turkije.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van mensenhandel en mishandeling van [slachtoffer 2].
De verdediging heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit van de met betrekking tot voormelde vrouw ten laste gelegde feiten.
Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep tot vrijspraak van verdachte terzake van mensenhandel en mishandeling met betrekking tot voormelde vrouw gerequireerd.
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich ten opzicht van [slachtoffer 2] heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde en zal hem van die feiten vrijspreken.
De ten laste gelegde mensenhandel, zware mishandeling en mishandeling van [slachtoffer 1] (feiten 1, 2 en 3)
In de tenlastelegging is aan verdachte verweten dat hij zich ten opzichte van [slachtoffer 1] – kort gezegd – heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, zware mishandeling en mishandeling en wel in de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Turkije.
De rechtbank heeft verdachte van het ten laste gelegde feit vrijgesproken. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gerequireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak; verdachte ontkent de beschuldiging. In hoger beroep zijn geen nieuwe onderzoekshandelingen verricht.
Het hof acht – evenals eerder de rechtbank – niet buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. Het hof neemt de volgende motivering van de rechtbank over en maakt die tot de zijne: “[slachtoffer 1] heeft in haar verklaringen, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris betwist een slachtoffer te zijn van mensenhandel en heeft over verdachte ontlastend verklaard. Hoewel in eerste instantie getwijfeld kon worden aan die verklaringen van [slachtoffer 1] omdat haar zus [getuige 1] bij de politie wel belastend over verdachte verklaart, kan aan die verklaring van [getuige 1] na het onderzoek door de rechter-commissaris niet langer doorslaggevende betekenis worden toegekend. [getuige 1] heeft in eerste instantie verteld dat [slachtoffer 1] aan haar moeder zou hebben gezegd dat [slachtoffer 1] door verdachte was geslagen en daarbij drie gebroken ribben zou hebben opgelopen en dat [getuige 1] dit van moeder zou hebben gehoord. Moeder heeft bij de rechter-commissaris niet bevestigd dat zij heeft gehoord dat verdachte dit zou hebben gedaan. De beide getuigen [getuige 1] en moeder lijken op het punt van geweld over en weer wetenschap aan elkaar toe te schrijven zonder dat dit in hun verklaringen over en weer wordt bevestigd. Daarnaast komt uit de verklaringen bij de rechter-commissaris naar voren dat de beide zussen meerdere malen slaande ruzie met elkaar zouden hebben gehad, zodat niet uit te sluiten valt dat de bezwarende verklaring van [getuige 1], die haaks staat op de onder ede afgelegde verklaring van [slachtoffer 1], mede is ingegeven door boosheid over die ruzies.”
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De telefoongesprekken waarnaar het openbaar ministerie in het requisitoir verwijst, kunnen – mede gelet op de sfeer van de gesprekken, zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de raadsman is getoond en toegelicht – niet als redengevend worden aangemerkt. In het licht van het voorgaande kan de opmerking van verdachte dat [slachtoffer 1] hem gevraagd heeft haar te “pushen” niet zonder meer als ongeloofwaardig worden bestempeld.
De ten laste gelegde mensenhandel en mishandeling van [slachtoffer 3] (feiten 1 en 3)
De rechtbank heeft het ten laste gelegde feit gedeeltelijk bewezen verklaard. Het openbaar
ministerie heeft in hoger beroep gerequireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak; verdachte ontkent de beschuldiging. [slachtoffer 3] heeft bij de politie, de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris verklaringen afgelegd die kunnen worden aangemerkt als belastend voor verdachte.
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat [slachtoffer 3] weliswaar belastend heeft verklaard maar dat er geen sprake is van voldoende steunbewijs als bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 342, tweede lid, Sv en dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet betrouwbaar is. Het openbaar ministerie heeft daartegenover opgemerkt dat in verklaringen van een aantal andere personen voldoende ondersteuning zou zijn gelegen en dat de verklaring van [slachtoffer 3] betrouwbaar zou zijn.
In zijn arrest van 26 januari 2010 heeft de Hoge Raad als volgt overwogen: “Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen”
In zijn arrest van 13 juli 2010 wordt hieraan toegevoegd: “Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.”
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad tot nu toe lijkt in ieder geval te moeten worden afgeleid dat onvoldoende is als er naast de verklaring van de getuige slechts verklaringen zijn van anderen aan wie de desbetreffende getuige hetzelfde heeft verklaard als tegenover politie en rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Hetzelfde zal als regel gelden met betrekking tot verklaringen van de verdachte die niet méér inhouden dan dat hij de getuige kent. Het hof begrijpt de rechtspraak van de Hoge Raad aldus dat niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen uit verschillende bron zijn en dat het voldoende kan zijn dat de ondersteuning betrekking heeft op andere onderdelen dan de “kern” van het ten laste gelegde.
Het hof acht de verklaring van [getuige 4] slechts in zoverre ondersteunend dat zij samen met – naar het hof begrijpt – [verdachte 6] (“bijnaam”), verdachte en [slachtoffer 3] in dezelfde woning heeft verbleven. De verklaring van [getuige 4] bij de rechter-commissaris op 20 mei 2008 heeft echter een geheel andere strekking aangezien zij geheel anders dan [slachtoffer 3] verklaart over de omstandigheden waaronder zij daar verbleven. In het bijzonder heeft [getuige 4] verklaard dat [slachtoffer 3] niet is opgesloten, zoals deze heeft verklaard.
Het hof kan het proces-verbaal van bevindingen betreffende [getuige 5] (ordner 6B, p. 2336) niet als ondersteunend aanmerken. Volgens dat proces-verbaal zou [getuige 5] verklaard hebben dat – naar het hof begrijpt – [verdachte 6] (“bijnaam”) en [verdachte] ooit in Amstelveen een woning hebben gehuurd waarin ze verschillende vrouwen vasthielden. Er is geen door de getuige ondertekende verklaring opgemaakt zodat niet voldoende kan worden nagegaan of is opgetekend wat hij letterlijk heeft gezegd. De reden van wetenschap is niet vermeld. In de verklaring wordt algemeen over “verschillende vrouwen” gesproken. [slachtoffer 3] wordt niet met zoveel woorden genoemd. Als de getuige de term “vasthouden van vrouwen” of “verstoppen van meisjes” (vergelijk de verklaring van [getuige 5] bij de rechter-commissaris) heeft gebruikt, staat daar bovendien de verklaring van [getuige 4] tegenover die erop neerkomt dat zij en [slachtoffer 3] niet waren opgesloten.
De verklaringen van verdachte ondersteunen die van [slachtoffer 3] voor zover het gaat om onderwerpen als het onderlinge contact, de plaatsen van verblijf, een vakantie naar Turkije, het ontvangen van geld door verdachte van [slachtoffer 3], het tweemaal zenden van een geldsbedrag van 500 euro en de verhuizing van Antwerpen naar Amstelveen. Het openbaar ministerie heeft verder gewezen op de erkenning van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank dat hij [slachtoffer 3] een klap heeft gegeven toen zij in Antwerpen woonden. Verdachte heeft hierbij evenwel – kort gezegd - opgemerkt dat het een ruzie betrof over jaloezie. Deze gang van zaken en de achtergrond lijken door [slachtoffer 3] echter (geheel dan wel grotendeels) te zijn bevestigd in haar verklaring van 8 april 2008 tegenover de rechter-commissaris. Het openbaar ministerie heeft verder gewezen op de bevestigingen door verdachte van een bezoek aan Kaselowski en het aanhouden van het appartement. Maar ook hiervoor geldt dat het hof van oordeel is dat deze verklaringen die van [slachtoffer 3] niet dan wel – in combinatie gezien - te weinig ondersteunen wat de ten laste gelegde gedragingen en het ten laste gelegde oogmerk betreft. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het uit de diverse verklaringen afleidt dat [slachtoffer 3] verslaafd was aan hard drugs en leed aan de gevolgen daarvan en aan ontwenningsverschijnselen. Deze omstandigheid kan haar niet alleen in een meer kwetsbare positie hebben gebracht, maar kan ook tot gevolg hebben gehad dat haar waarnemingsvermogen nadelig beïnvloed was. Het zeer beperkte beschikbare materiaal biedt het hof hierop niet voldoende zicht om de verklaringen van onder meer verdachte op dit punt buiten gerede twijfel te kunnen uitsluiten.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij tijdens hun verblijf in Nederland kort voordat zij door haar vader is opgehaald ruzie had gehad met verdachte omdat hij een bericht las dat voor haar bestemd was, dat hij kwaad werd, dat zij door hem geduwd is en dat zij gevallen is en dat hij haar ook heeft geslagen. Verdachte heeft – onder erkenning dat er onenigheid tussen beiden was in verband met sms-contact met een andere man - ontkend dat hij verdachte heeft geslagen. Méér bewijsmateriaal is er niet. Het hof kan – mede gelet op de overigens door verdachte gegeven toelichting omtrent het bellen van haar vader - niet buiten gerede twijfel uitsluiten dat de verklaring van verdachte juist is.
De ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie (feiten 4A en 4B)
Aan verdachte is onder 4A ten laste gelegd deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2002 tot en met april 2006 te Utrecht, Amsterdam, Alkmaar, Vinkveen of elders in Nederland, België en Duitsland. De organisatie bestond naast verdachte onder meer uit [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 4], Saban Baran, Bekir Isildak, Hasan Baran, Mesut Demir en een of meer anderen. De organisatie had, aldus de tenlastelegging, het oogmerk op het plegen van de volgende misdrijven:
- mensenhandel;
- (zware) mishandeling door middel van slaan of schoppen van onder meer prostituees, klanten van prostituees, pooiers en door middel van het laten uitvoeren van borstvergrotingen en het aanbrengen van tatoeages;
- handelen in strijd met artikel 26 wet wapens en munitie (het voorhanden hebben van steek- en vuurwapens)
- bedreiging van prostituees en klanten van prostituees;
- afpersing van onder andere prostituees.
Deze organisatie heeft het openbaar ministerie het criminele samenwerkingsverband [“verdachte 2/verdachte 6”] genoemd.
Onder 4B is aan verdachte ten laste gelegd deelname aan een criminele organisatie in de periode van april 2006 tot en met 7 april 2007 te Utrecht, Amsterdam, Alkmaar, Vinkveen of elders in Nederland, België en Duitsland. De organisatie bestond naast verdachte onder meer uit [verdachte 6] en een of meer anderen. De organisatie had, aldus de tenlastelegging, het oogmerk op het plegen van de volgende misdrijven:
- mensenhandel;
- (zware) mishandeling door middel van slaan of schoppen van onder meer prostituees, klanten van prostituees, pooiers en door middel van het laten uitvoeren van borstvergrotingen en het aanbrengen van tatoeages;
- handelen in strijd met artikel 26 wet wapens en munitie (het voorhanden hebben van steek- en vuurwapens)
- bedreiging van prostituees en klanten van prostituees;
- afpersing van onder andere prostituees.
Deze organisatie heeft het openbaar ministerie het criminele samenwerkingsverband [“verdachte 6” genoemd.
Verdachte heeft ontkend dat hij zich aan deze strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Het openbaar ministerie heeft tot bewezenverklaring van zowel feit 4A als van feit 4B gerequireerd.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in dit dossier het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken. Het hof overweegt daarbij het volgende.
Verdachte, zo staat vast, begaf zich zowel in België (Antwerpen) als in Nederland (Amsterdam) in de wereld van de prostitutie. Ook had hij vriendinnen die als prostituee in de prostitutiegebieden in Antwerpen en/of op de Wallen werkten. Verdachte, zo heeft hij zelf ter zitting verklaard, leefde van het geld dat die vriendinnen aldus verdienden. Strafbare uitbuiting van die vriendinnen (zoals ten laste gelegd onder feit 1) is echter niet komen vast te staan
In verband met het onder 4B ten laste gelegde overweegt het hof dat kan worden aangenomen dat verdachte [verdachte 6], een van de hoofdverdachten in het Sneep-onderzoek, kende en gaandeweg met hem bevriend is geraakt en veel met hem optrok. Verdachte heeft dit ook zelf verklaard. Echter, als al aangenomen zou moeten worden dat [verdachte 6] deelnam en/of leiding gaf aan een criminele organisatie als door het openbaar ministerie gesteld (een vraag waarop het hof in het kader van deze strafzaak niet hoeft in te gaan), dan nog betekent dat niet dat verdachte daarom dus ook deel heeft genomen aan dat criminele samenwerkingsverband van die [verdachte 6]. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen leidt het hof niet af dat verdachte een rechtens relevante rol in de beweerde organisatie van die [verdachte 6] heeft gehad, dat verdachte zich bewust was van deelname aan “een organisatie” en dat zijn opzet daarop was gericht en/of dat hij wist dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Uit de weergave van de afgeluisterde en in het dossier opgenomen telefoongesprekken (waaruit zou kunnen blijken dat verdachte bij een aantal gebeurtenissen op de Wallen aanwezig is geweest en/of actief is geweest) kan het hof een en ander niet buiten redelijke twijfel vaststellen, terwijl de vermelde getuigenverklaringen evenmin voldoende helder zijn om de bewezenverklaring van het ten laste gelegde op te kunnen baseren.
Het voorgaande geldt des te sterker voor zover het het onder 4A ten laste gelegde betreft. Uit het dossier blijkt niet of nauwelijks van banden met of betrokkenheid bij “de groep verdachte 2”.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de onder 2, 3 en 4 gegeven vrijspraken.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 3 tenlastegelegde voor zover dit feit een vermoedelijk in België gepleegde mishandeling betreft.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4A en 4B tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 3], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr J.I.M.W. Bartelds en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 20 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.