ECLI:NL:GHARN:2010:BO8402

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003159-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de Sneep-zaak betreffende mensenhandel en criminele organisatie

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de Sneep-zaak, heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 juli 2008. De zaak betreft ernstige beschuldigingen van mensenhandel, deelname aan een criminele organisatie en mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis in hoger beroep zijn gegaan. Voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging, werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van meerdere terechtzittingen en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.H.L.C.M. Kuijpers.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen, met name door inconsistenties in de verklaringen van de getuigen en het ontbreken van ondersteunend bewijs. De verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd om tot een veroordeling te komen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij de criminele organisatie en dat de beschuldigingen van mishandeling en dwang niet bewezen konden worden.

De beslissing van het hof was om de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de nadruk legde op de noodzaak van voldoende bewijs en de waarborgen van een eerlijk proces. De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van bewijsvoering in strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003159-08
Uitspraak d.d.: 20 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 juli 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Voor zover verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 23 maart 2009, 6 oktober 2009, 1 april 2010, 8 april 2010, 25 mei 2010, 1 oktober 2010, 19 november 2010, 23 november 2010, 29 november 2010 en 6 december 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger
beroep is gewijzigd, dat:
1A.
hij in of omstreeks de periode van 10 april 2002 tot en met 31 december 2004 te
Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [slachtoffer 1] (telkens) door geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met een andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling en/of onder voornoemde omstandigheid/heden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar stelde(n);
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een ander, genaamd [slachtoffer 1], met (of voor) een derde tegen betaling, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten , althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich door geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met een andere feitelijkhe(i)d(en) werd(en) gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding werd(en) bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen;
en/of
- [slachtoffer 1], (telkens) door geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en), heeft/hebben gedwongen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen, uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met (of voor) een derde, verdachte en/of zijn mededader(s) te bevoordelen;
terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(met betrekking tot die [slachtoffer 1]) (in voornoemde periode)
- met die[slachtoffer 1]een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 1] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer 1] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer 1] de huur van de (gezamenlijke) woonruimte laten betalen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, een borstvergrotende operatie te ondergaan (zodat die [slachtoffer 1] als prostituee meer geld zou gaan verdienen), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) bepaalde(n) welke omvang die borstvergroting moest hebben en/of
- die [slachtoffer 1] (voortdurend) gecontroleerd;
en/of
1B.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 te
Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2](telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
en/of
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten;
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
en/of
- (telkens) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft, heeft/hebben gedwongen, dan wel bewogen, hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] met of voor een derde;
terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft/hebben/is hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
(met betrekking tot die [slachtoffer 1]) (in voornoemde periode)
- met die [slachtoffer 1] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 1] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer 1] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of ophalen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/ in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer 1] de huur van de (gezamenlijke) woonruimte laten betalen door die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen een abortus te ondergaan, (teneinde het prostitutiewerk te kunnen (blijven) vervullen) en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, een borstvergrotende operatie te ondergaan (zodat die [slachtoffer 1] als prostituee meer geld zou gaan verdienen), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) bepaalde(n) welke omvang die borstvergroting moest hebben en/of
- die [slachtoffer 1] (voortdurend) gecontroleerd;
(met betrekking tot die [slachtoffer 2]) (in voornoemde periode)
- met die [slachtoffer 2] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 2] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 2] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer 2] een kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 2] naar / van haar werkplek gebracht / opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 2] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden / in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer 2] de huur van de woonruimte (deels) laten betalen en/of
- die [slachtoffer 2] gedreigd haar gezicht te verbouwen en/of
- die [slachtoffer 2] gedreigd te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] bedreigd en/of
- die [slachtoffer 2] bedreigd met een (vuur)wapen en/of een (steek)wapen en/of
- die [slachtoffer 2] mishandeld en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen een abortus te ondergaan (teneinde het prostitutiewerk te kunnen (blijven) vervullen) en/of
- die [slachtoffer 2] in een woning vastgehouden / vast laten houden (tot de dag van de abortus) en/of
- die [slachtoffer 2](voortdurend) gecontroleerd.
2.
dat hij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 april 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Haarlem en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben toegebracht door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot het ondergaan van een abortus, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben opgelopen, te weten de afdrijving en/of dood van de vrucht van die [slachtoffer 1] en/of de vrucht van die [slachtoffer 2];
3A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met april 2006 te Amsterdam en/of Utrecht en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie,
onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en/of
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan, stompen, schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages; en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); en/of
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en/of
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees).
(‘CSV [1], genoemd in ordner 47 ‘zaaksdossier B Criminele Organisatie’);
en/of
3B
hij in of omstreeks de periode van april 2006 tot en met 7 april 2007 te Amsterdam en/of utrecht en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie,
onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees);
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan, stompen, schoppen van (meerdere) personen (prostituees, klanten van prostituees en pooiers) en het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens);
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en klanten van prostituees);
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees).
(‘CSV [2], genoemd in ordner 47 ‘zaaksdossier B Criminele Organisatie’).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nietigheid van de dagvaarding
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de dagvaarding voor zover betreft punt 2 moet worden nietig verklaard omdat die tenlastelegging van feit 2 een “combinatie is van de artikelen 302 en 300 lid 2” van het Wetboek van Strafrecht en omdat de uitvoeringshandeling “dwingen” in het tekstgedeelte “dwingen tot abortus” onvoldoende feitelijk is.
De raadsman heeft terzake geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt.
Het hof is –in afwijking van de advocaat-generaal- van oordeel dat de bewoordingen van de ten laste legging onder punt 2 onmiskenbaar zien op het misdrijf van art. 302 Sr –opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen-. Het hof ziet geen vermenging van deze tenlastelegging met een die ziet op mishandeling, waarbij als strafverzwarende omstandigheid zwaar letsel ontstaat zonder dat het ten laste gelegde opzet daarop gericht is.
Daarnaast stelt de advocaat-generaal dat de term “dwingen” onvoldoende feitelijk is.
Het hof is van oordeel dat de term dwingen voldoende feitelijk is. Terzijde merkt het hof dienaangaande op dat de term dwingen in de onderhavige tenlastelegging vele malen voorkomt ook in de feitelijke omschrijving van het ten laste gelegde onder punt 1A en 1B, zonder dat die term “dwingen” door de steller van de tenlastelegging verder feitelijk wordt ingevuld.
Het hof merkt daarbij ook op dat de verdediging noch in eerste instantie noch in hoger beroep er op enig moment van blijk heeft gegeven de tenlastelegging onder punt 2 niet te begrijpen.
Het hof zal de dagvaarding voor zover de tenlastelegging onder punt 2 derhalve niet nietig verklaren. De dagvaarding is geldig.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof op 6 december 2010 betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging van verdachte. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd, dat het openbaar ministerie willens en wetens voor verdachte in de Sneep-1-zaak ontlastende stukken uit “de Haarlemse zaak” tegen verdachte achter gehouden heeft gehouden.
Het openbaar ministerie heeft ten stelligste betwist dat er sprake zou zijn geweest van het achterhouden van stukken zoals door de verdediging gesteld. Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan om die reden dan ook geen sprake zijn.
Het hof stelt bij de beoordeling van het beroep op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, op gronden zoals weergegeven, het volgende vast.
Ter zitting van het gerechtshof van 23 maart 2009 heeft het openbaar ministerie verklaringen van de getuige/aangeefster [slachtoffer 2] overgelegd, zoals zij die afgelegd had in een bij de rechtbank te Haarlem aanhangige nieuwe strafzaak tegen verdachte. De verklaringen van [slachtoffer 2] in die zaak hadden voor een aanzienlijk deel ook betrekking op het Sneep-1-onderzoek en de rol van verdachte daarin. De raadsman van verdachte heeft vervolgens ter terechtzitting van het hof op 1 april 2010 de verklaringen van voornoemde [slachtoffer 2] in “de Haarlemse zaak” ten overstaan van de rechter-commissaris overgelegd, welke stukken aan het dossier zijn toegevoegd. Op die zitting heeft het openbaar ministerie te kennen gegeven dat men nog niet de hand had kunnen leggen op de overige stukken uit dat Haarlemse dossier.
De raadsman heeft bij gelegenheid van zijn pleidooi in de onderhavige zaak op 23 november 2010 een aantal stukken uit “de Haarlemse zaak” aan zijn pleitnota gehecht. Het betrof deels brieven, deels processen-verbaal van getuigen, waaronder verbalisanten en familieleden van verdachte. Nadat het openbaar ministerie tegen voeging aan het dossier van deze stukken bezwaar had gemaakt, heeft het hof bij tussenbeslissing van 29 november 2010 beslist dat de door de raadsman overgelegde stukken aan het dossier werden toegevoegd.
Het hof is van oordeel dat uit voormelde gang van zaken niet kan worden afgeleid dat het openbaar ministerie doelbewust benadelend of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte gehandeld heeft door niet op eigen initiatief de –nadien door de verdediging geproduceerde- stukken uit “de Haarlemse zaak” aan het dossier toe te voegen. Het ware gewenst geweest dat het openbaar ministerie dat wel op eigen initiatief had gedaan, maar uit niets blijkt dat hier een bewuste keuze of strategie achter heeft gezeten. Het hof verwerpt het verweer.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De tenlastegelegde mensenhandel en mishandeling van [slachtoffer 1] (feiten 1A, 1B en 2)
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gerequireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak; verdachte ontkent de beschuldiging.
In hoger beroep is [slachtoffer 1] andermaal als getuige ter terechtzitting gehoord. Zij is gebleven bij de eerder door haar afgelegde verklaringen.
Evenals de rechtbank acht het hof de feiten die [slachtoffer 1] betreffen niet bewezen. Het hof is het eens met het volgende deel van de motivering van de rechtbank en maakt dat tot onderdeel van zijn motivering:
“Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte leidt de rechtbank af dat zij in 2000, ruim voor de ten laste gelegde periode, met elkaar een liefdesrelatie zijn aangegaan, welke relatie in elk geval op de dag van het verhoor van [slachtoffer 1] ter terechtzitting nog bestond.
[slachtoffer 1] werkte al in de prostitutie toen zij verdachte leerde kennen en is dat blijven doen, ook in de periode dat verdachte wegens een veroordeling voor mensenhandel gedetineerd was en daarna, terwijl zij thans in de thuiszorg werkt. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij nergens toe is gedwongen, niets hoefde in te leveren en niet werd gecontroleerd. De tapgesprekken en smsberichten moeten volgens haar gezien worden als gebruikelijke contacten tussen partners tijdens werktijd, maar ook wel als verzoeken om hulp in geval van problemen met klanten. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij zelfstandig naar en van haar werk ging en zelf regelde waar zij werkte. Van enige dwang tot werken bij ziekte en ongesteldheid is niet gebleken, zomin als van een gedwongen abortus of borstvergroting. [slachtoffer 1] verklaart wel dat zij haar verdiensten met verdachte deelde en de huur van hun gezamenlijke woonruimte betaalde maar plaatst ook dit in de context van hun relatie en samenwoning. Over de brieven heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij deze geschreven heeft op momenten dat zij boos was en [verdachte] dan van alles de schuld gaf en ook in de periode waarin ze tot abortus besloot en hem daarvan de schuld gaf terwijl zij zelf die abortus wilde omdat zij haar werk niet met een zwangerschap kon combineren.”
Anders dan het openbaar ministerie wil, kan - bij het ontbreken van aannemelijke gegevens die de interpretatie van [slachtoffer 1] en verdachte weerleggen - niet zonder meer en niet zonder een met een bewezenverklaring onverenigbare reële mogelijkheid open te laten uit bewijsmiddelen worden afgeleid dat er sprake is van enige vorm van dwang of feitelijkheden als bedoeld in de tenlastelegging. De interpretatie van [slachtoffer 1] en verdachte kan (ook) niet als onaannemelijk terzijde worden gesteld op de grond dat zij (hoogst) ongeloofwaardig zou zijn.
De tenlastegelegde mensenhandel en mishandeling van [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2)
Feit 1B
In de tenlastelegging is aan verdachte verweten dat hij zich ten opzichte van [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- mensenhandel en wel in de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2007 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of Haarlem en/of elders in Nederland en/of Duitsland.
De rechtbank heeft het feit (grotendeels) bewezen verklaard. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gerequireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak; verdachte ontkent de beschuldiging.
Het hof heeft de vragen te beantwoorden of aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan, in het bijzonder of de lezing van de feiten die [slachtoffer 2] als bron heeft voldoende wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit andere bron, en of het bewijsmateriaal ook voldoende betrouwbaar is om buiten gerede twijfel vast te stellen dat verdachte het ten laste gelegde feit geheel of gedeeltelijk heeft begaan. Deze vragen vloeien in elkaar over, zoals hieronder nader blijkt.
In zijn arrest van 26 januari 2010 heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen.”
In zijn arrest van 13 juli 2010 wordt hieraan toegevoegd:
“Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.”
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad tot nu toe lijkt in ieder geval te moeten worden afgeleid dat onvoldoende is als er naast de verklaring van de getuige slechts verklaringen zijn van anderen aan wie de desbetreffende getuige hetzelfde heeft verklaard als tegenover politie en rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Hetzelfde zal als regel gelden met betrekking tot verklaringen van de verdachte die niet méér inhouden dan dat hij de getuige kent. Het hof begrijpt de rechtspraak van de Hoge Raad aldus dat niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen uit verschillende bron zijn en dat het voldoende kan zijn dat de ondersteuning betrekking heeft op andere onderdelen dan de “kern” van het ten laste gelegde.
[slachtoffer 2] is een groot aantal malen als getuige gehoord. In het Sneep-onderzoek – dat aan de onderhavige strafzaak ten grondslag ligt - is zij door politie en als getuige onder ede ter terechtzitting gehoord. Daarbij heeft zij voor de verdachte ontlastende verklaringen afgelegd. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] verklaringen over het in deze zaak ten laste gelegde afgelegd in een nieuwe zaak tegen verdachte (de eerder genoemde Haarlemse zaak) tegenover de politie en de rechter-commissaris die voor verdachte belastend zijn. Op 1 april 2010 is zij door het hof in de onderhavige zaak ter terechtzitting als getuige gehoord, andermaal onder ede. Hierbij heeft zij op een aantal punten anders verklaard dan zij eerder tegenover de politie en de rechter-commissaris heeft gedaan. Een en ander maakt de beoordeling van het waarheidsgehalte van de verklaringen van [slachtoffer 2] bijzonder moeilijk, hetgeen nog gecompliceerd wordt door de mogelijkheid dat het waarheidsgehalte van haar ter zitting van het hof afgelegde verklaring is beïnvloed door bepaalde gevoelens ten opzichte van verdachte. Hierbij denkt het hof eerder aan gevoelens van genegenheid dan van angst en rancune. Voorts moet het hof rekening houden met de kans dat ook het eerdere gedrag van [slachtoffer 2] beïnvloed kan zijn door gevoelens van jaloezie en rivaliteit en dat het waarheidsgehalte van haar verklaringen tegenover de politie over de in de onderhavige zaak ten laste gelegde periode beïnvloed kan zijn door haar (aanvankelijke gevoelens van) boosheid, angst en verontwaardiging over – kort gezegd – haar ontvoering eind januari 2009 en door spijt over de ondergane abortus.
Het hof zal de hoofdpunten van de in de tenlastelegging feitelijk omschreven gedragingen en van de verklaringen bespreken.
* Niet bewezen wordt geacht dat verdachte [slachtoffer 2] bedreigd heeft haar gezicht te verbouwen. [slachtoffer 2] heeft ter zitting van het hof verklaard dat het om een uitdrukking gaat, die in ruzies wordt gebruikt en welke zoveel betekent als dat iemand zich gedeisd moest houden. Voorts heeft zij verklaard dat zij zich door deze uitlatingen niet bedreigd voelde. Het hof kan de juistheid van de verklaring niet zonder meer en niet zonder een met een bewezenverklaring onverenigbare reële mogelijkheid open te laten uitsluiten. De interpretatie kan (ook) niet als onaannemelijk terzijde worden gesteld op de grond dat zij (hoogst) ongeloofwaardig zou zijn.
* Het hof acht voorts niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen zou hebben een abortus te ondergaan (teneinde het prostitutiewerk te kunnen (blijven) vervullen), een feit dat als onderdeel van het ten laste gelegde onder 1B en afzonderlijk als onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde. Voor de motivering hiervan verwijst het hof naar de motivering van de vrijspraak van feit 2.
* Voor het overige hecht het hof – met de rechtbank – weliswaar geloof aan de verklaringen van in het bijzonder [getuige 1]en [getuige 2], die weergeven hetgeen [slachtoffer 2] hun verteld heeft en hetgeen zij voor het overige zelf hebben waargenomen. Dit vindt deels bevestiging in de door [slachtoffer 2] ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring. Zo hebben [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat [slachtoffer 2] tegenover hem heeft verklaard dat verdachte haar in haar bovenbeen zou hebben gestoken met een allesknipper en dat zij daarbij heeft gewezen op een litteken. [slachtoffer 2] heeft tegenover de politie in de “Haarlemse zaak” en ter zitting van het hof in de onderhavige zaak verklaard dat verdachte haar met een allesknipper in haar been heeft gestoken.
Verbalisanten hebben een litteken gezien. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zich één gelegenheid herinnerde waarbij [slachtoffer 2] bij hen op bezoek was en zij telefoontjes kreeg van [verdachte] en uiteindelijk zei dat ze moest gaan omdat ze nu aan het werk moest. Het hof begrijpt de verklaring van [getuige 2] aldus dat zij in haar verklaring ook over deze gelegenheid spreekt.
* Er is echter ook sprake van een aantal belangrijke punten waarop hetgeen [slachtoffer 2] hun verteld heeft afwijkt van hetgeen [slachtoffer 2] ter zitting van het hof heeft verklaard.
- Terwijl [slachtoffer 2] klaarblijkelijk eerder aan [getuige 2] en [getuige 1] heeft verteld over een kluis waarin het door haar verdiende geld werd bewaard en waar zij niet bij kon alsmede over een pistool dat verdachte op haar gericht had , heeft zij ter terechtzitting van het hof verklaard dat het geld eerst in een laatje werd bewaard en later in een kluis welke echter vaak open stond en over het pistool dat het eigenlijk van haar zou zijn, dat het pistool kapot was en er geen magazijn bij zat en dat zij het zou hebben om zich te beschermen.
- [getuige 1] verklaart dat [slachtoffer 2] bij één beschrijving van slaan van haar door verdachte heeft aangegeven dat [verdachte] haar een tand uit de mond sloeg. Hij verklaart ook over littekens als gevolg van het uitdrukken van peuken op haar lichaam. Tegenover de politie heeft [slachtoffer 2]verklaard dat zij bij het incident waarbij verdachte haar in haar bovenbeen zou hebben gestoken ook vele malen tegen haar hoofd zou zijn getrapt. Dit komt niet terug in de verklaringen van [getuige 1]en [getuige 2]. Ter terechtzitting van het hof heeft [slachtoffer 2] verklaard dat het misschien tweemaal gebeurd is dat zij op haar (werk)kamer is geslagen, dat er geen echt zware knokpartijen zijn geweest en dat ze af en toe een klap kreeg. Over het slaan van een tand uit haar mond heeft ze niet gesproken, evenmin over het uitdrukken van peuken.
- [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat [slachtoffer 2] aan hen heeft verteld dat ze mimimaal een bepaald bedrag moest verdienen en anders moest doorwerken. Dit komt niet terug in haar tegenover de politie en ter zitting afgelegde verklaringen.
- [getuige 1] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer 2] hem letterlijk had verteld dat zij het geld dat zij verdiende aan [verdachte] moest geven en [verdachte] dat geld dan verdeelde. [getuige 2] heeft verklaard dat het geld moest worden afgedragen aan [verdachte], die het zelf in de kluis stopte. Bij de politie heeft [slachtoffer 2] enerzijds verklaard dat verdachte haar er telkens van wist te overtuigen dat ze het geld aan hem moest (mee)geven en dat verdachte geld pakte van de plaats waar het lag, maar anderzijds dat verdachte haar om geld vroeg en zij erin toestemde en dat er altijd geld in huis was en dat ze geld apart legde als ze iets voor zichzelf wilde kopen. Ter zitting van het hof heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij het geld in een laatje stopte, dat dat de hele periode zo gebleven was, dat zij er zelf ook geld uit kon pakken en dat toen zij zelfstandig woonde aan [slachtoffer 1] en verdachte meegaf. Uit haar verklaring ter zitting leidt het hof af dat [slachtoffer 2] toegang had tot het geld. Voorts heeft ze verklaard dat als ze constateerde dat er geld weg was, zij ruzie kregen. [slachtoffer 2] heeft zowel tegenover de politie als ter zitting verklaard over het “automatisme” in haar handelen.
Het hof maakt de balans op. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] komen bijna geheel uit dezelfde bron als de verklaring van [slachtoffer 2]. Dat geldt niet voor het volgende:
- het algemene verloop van de contacten tussen [slachtoffer 2] en verdachte en [slachtoffer 1], mede voor zover het de werkzaamheden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de prostitutie betreft; hierover bestaan echter geen zakelijke verschillen in de verklaringen;
- er is sprake van door anderen geconstateerd litteken in het bovenbeen van [slachtoffer 2] ; er is echter geen ander bewijsmateriaal dan de verklaring van [slachtoffer 2] dat dit litteken het gevolg is van een gedraging van verdachte; gelet op de overige inhoud van het bewijsmateriaal is onvoldoende duidelijk dat de verwonding in relatie staat tot het ten laste gelegde;
- de frequente telefoontjes van de kant van verdachte in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]; het hof begrijpt dat dit plaatsvond op één en dezelfde dag waarop [slachtoffer 2] kennelijk bij [getuige 1] en [getuige 2] verbleef;
- de vergezelling van [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1] bij haar bezoeken aan Oldenzaal; [slachtoffer 1] verklaart hierover echter dat zij als vriendin meeging;
- het verblijf van [slachtoffer 2] in het blijf van mijn lijf-huis; onvoldoende duidelijk is evenwel de reden voor dit verblijf en het verband tussen dit verblijf en het ten laste gelegde;
- een aantal telefoongesprekken; van deze gesprekken kan echter – bij gebreke van nadere gegevens over de context - niet zonder meer worden gezegd dat zij alleen passen in de lezing van het openbaar ministerie en niet in die van de verdediging.
Per saldo is het hof van oordeel dat er sprake is van te veel inconsistenties tussen en tegenstrijdigheden in de verklaringen, in het bijzonder die van [slachtoffer 2], en dat er te weinig steun is voor een bewezenverklaring buiten het direct of indirect van [slachtoffer 2] als bron afkomstige bewijsmateriaal om buiten redelijke twijfel de lezing van verdachte en [slachtoffer 1] ter zijde te kunnen stellen en het verdachte ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren.
Feit 2
Evenals de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Het komt tot die slotsom onder meer omdat het niet buiten redelijke twijfel bewezen acht dat verdachte ten tijde van de abortus niet met deze ingreep instemde. Weliswaar verklaart [slachtoffer 2] thans dat zij destijds de abortus niet vrijwillig heeft ondergaan. Maar onder meer uit haar eerdere verklaringen en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] komt het beeld naar voren dat [slachtoffer 2] tijdens haar zwangerschap niet telkens hetzelfde standpunt heeft ingenomen omtrent een abortus en nu eens van oordeel was dat zij geen abortus wenste en dan weer dat een abortus het beste zou zijn en ermee instemde. Er blijkt ook niet dat zij tegenover de abortuskliniek op enigerlei wijze te kennen heeft gegeven niet met de abortus in te stemmen. Bij gebreke van ondersteunend materiaal acht het hof niet bewezen dat verdachte haar zodanig onder druk heeft gezet om de abortus te ondergaan dat er sprake is van dwang van zijn kant.
De tenlastegelegde criminele organisatie (feit 3)
Aan verdachte is onder 3A en 3B deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de periode 1 januari 2002 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Alkmaar, Vinkeveen en of elders in Nederland en /of Duitsland.
De rechtbank heeft verdachte voor dit feit veroordeeld.
Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep wederom gerequireerd tot veroordeling van verdachte voor dit feit en wel voor zover het de periode 12 mei 2004 tot en met 7 februari 2007 betreft.
Verdacht heeft het feit ontkend en de verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken staat vast dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode met regelmaat heeft begeven in het Amsterdamse prostitutiemilieu op de Wallen. Zijn vriendin [slachtoffer 1] en zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 2] werkten daar als prostituee. Vast staat ook dat verdachte met enige regelmaat contact had met andere verdachten uit de Sneep-zaak. Op grond van het dossier kan eveneens worden vastgesteld dat er op de Wallen een criminele organisatie actief was als beschreven in de tenlastelegging (in het dossier de groep “[3]” genoemd). De vraag is nu of vast is komen te staan dat verdachte:
- behoorde tot het bewuste criminele samenwerkingsverband en een aandeel had in
gedragingen die strekten tot of verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie of dat betrokkene deze gedragingen ondersteunde;
- wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Het openbaar ministerie heeft, onder verwijzing naar het bij het algemeen deel van zijn requisitoir inzake deze verdenking en het bij het bijzondere, op verdachte betrekking deel overgelegde bewijsmiddelenoverzicht, voormelde vragen bevestigend beantwoord.
Het hof beantwoordt deze vragen daarentegen negatief en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Dat verdachte in een aantal gevallen diensten heeft verleend aan prostituees en/of pooiers die tot de criminele organisatie behoorden, kan op grond van de opgenomen telefoongesprekken worden aangenomen. Verdachte regelde in voorkomende gevallen wel eens een advocaat of bracht gegevens van anderen naar de advocaat. Die gedragingen beoordeelt het hof echter niet als gedragingen die strekten tot of verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het enkele gegeven dat verdachte na aanhouding op 7 februari 2007 van de hoofdverdachten uit het Sneep-onderzoek advocaten aanzocht en dat hij zijn huis openstelde voor een aantal voor de hoofdverdachten werkende prostituees kan de op dit punt door het openbaar ministerie bepleite conclusie naar het oordeel van het hof niet dragen, aangezien daarmee rechtens niet vast staat dat verdachte wist dat zij een organisatie vormden die het plegen van misdrijven tot oogmerk had of dat verdachte wist dat de vrouwen slachtoffer waren van mensenhandel.
Het openbaar ministerie heeft in het bewijsmiddelenoverzicht ook telefoongesprekken opgenomen, waaruit zou kunnen blijken dat verdachte boos was op een ook op de Wallen figurerende persoon, die “naar zijn meisje” had gekeken. Het hof vermag niet in te zien waarom dit gegeven redengevend voor het ten laste gelegde feit zou kunnen zijn. Een verband met enige organisatie valt hierin niet te zien.
Uit de inhoud van de weergegeven telefoongesprekken kan verder afgeleid worden dat verdachte af en toe klusjes deed op verzoek van een of meer andere verdachten uit het Sneep-onderzoek, maar uit niets blijkt dat het hier ging om meer dan incidentele diensten, terwijl hieruit nog niet afgeleid kan worden dat met het klusje/de dienst (bijvoorbeeld geld naar iemand brengen of geld ophalen) een gedraging gemoeid was die strekte tot of verband hield met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en/of dat verdachte wist dat het ging om een klus voor een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Voor de beoordeling is voorts van belang dat verdachte, onder meer ter zitting van het hof van 1 oktober 2010 heeft verklaard, dat er verslagen van opgenomen telefoongesprekken in het dossier zijn gevoegd, waaraan een “[verdachte]” deel zou hebben genomen, maar dat hij die “[verdachte]” niet geweest kan zijn, omdat hij toen vast zat. Het hof is van oordeel dat, nu uit de stukken kan blijken dat verdachte in de periode waarin die telefoongesprekken werden gevoerd inderdaad gedetineerd was en gezien de inhoud van de gesprekken (onder andere deelt deze “[verdachte]” mee dat hij aan het wandelen is, wat zich moeilijk laat combineren met een verblijf in een huis van bewaring), die bewuste gesprekken in elk geval geen bewijs kunnen opleveren van het ten laste gelegde feit.
Uit de stukken blijkt van een kwalijke rol van verdachte ten aanzien van de mishandeling van de prostituee [A]. Geconcludeerd zou kunnen worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een medeverdachte ene [B] heeft uitgelokt om dit feit te plegen. Ook ten aanzien van deze gedraging kan het hof niet vast stellen dat verdachte de hiervoor al eerder aangehaalde wetenschap had, terwijl verder niet is gebleken dat het verrichten van dit soort diensten meer dan incidenteel plaats vond. Overigens is verdachte de betrokkenheid bij dit feit niet afzonderlijk ten laste gelegd.
Wat er zij van de bruikbaarheid van de verklaringen van [getuige 3] in verband het beroep van de verdediging op strijdigheid met het ondervragingsrecht, het hof is van oordeel dat de verklaring van [getuige 3] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2007 over de rol die verdachte zou hebben gespeeld dermate algemeen geformuleerd en weinig concreet is (“Hij maakt deel uit van de groep. Daarmee bedoel ik de criminele groep die bij [medeverdachte 1] hoort. Wat zijn exacte rol is in de rolverdeling weet ik niet. Ik weet dat hij bij de groep hoort omdat ik daarheen gebracht ben toen de anderen zijn aangehouden. Hij regelde toen alles”), dat die niet als ondersteunend bewijs kan dienen.
Gelet op het gegeven dat zich in het dossier, gezien de relatief lange pleegperiode waarvan het openbaar ministerie vindt dat die relevant is, slechts sporadisch aanwijzingen bevinden van de betrokkenheid van verdachte bij de activiteiten van het criminele samenwerkingsverband dat toen en daar op De Wallen actief was, acht het hof aannemelijk dat verdachte niet betrokken was bij het samenwerkingsverband en slechts incidenteel werd ingeschakeld door wel tot het verband behorende personen en dat hij geen rechtens relevante rol in die organisatie heeft gespeeld. Niet iedereen die wel eens contact had met de groep [medeverdachte 1] of wel eens een dienst verleende aan (leden van) die groep kan worden beschouwd als deelnemer aan dat criminele samenwerkingsverband, ook al kan men vraagtekens stellen bij de aard en inhoud van die dienst.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de onder 2 gegeven vrijspraak.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr J.I.M.W. Bartelds en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 20 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.