Parketnummer: 21-003157-08
Uitspraak d.d.: 20 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 juli 2008 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-963004-07 en 08-960000-07, tegen
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Voor zover verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraken van het onder het onder 2C en het onder parketnummer 08/960000-07 (hierna vernummerd tot feit 5) ten laste gelegde zal hij in zijn beroep tegen deze vrijspraken niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 23 maart 2009, 6 oktober 2009, 16 maart 2010, 8 april 2010 en 25 mei 2010, 1 oktober 2010, 19 november 2010, 24 november 2010 en 6 december 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof nummert het onder parketnummer 08-960000-07 tenlastegelegde feit als feit 5.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr L.J.B.G. van Kleef, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing
en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep is gewijzigd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 februari 2007 te
Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Den Haag en/of te Alkmaar en/of elders in
Nederland en/of Duitsland en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [slachtoffer 1] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1];
en/of
- [slachtoffer 1] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1], zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die arbeid en/of diensten;
en/of
- opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1];
en/of
- [slachtoffer 1] door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] heeft, heeft/hebben gedwongen danwel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [slachtoffer 1];
terwijl dat/die feit(en) zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- met die [slachtoffer 1] een liefdesrelatie aangegaan en/of die [slachtoffer 1] ingepalmd en/of (emotioneel) van hem verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijk gemaakt door / met het geven van veel aandacht en/of het geven van cadeau’s en/of van alles voor haar te betalen en/of
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer 1] (een) kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1] naar/van haar werkplek gebracht/opgehaald of doen brengen /doen ophalen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of
- die [slachtoffer 1] de huur van die woonruimte laten betalen en/of
- die [slachtoffer 1] één- of meermalen (met een ijzeren / metalen honkbalknuppel /
slagwapen) geslagen en/of
- dreigde(n) die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] voortdurend gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 1] angst ingeboezemd (waardoor zij geen hulp zocht en/of
aangifte deed) en/of
- gedreigd die [slachtoffer 1] te vermoorden;
2A
hij op of omstreeks 1 november 2006, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen te Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (honkbal) knuppel en/of een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 november 2006, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, te Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een (honk)bal knuppel en/of een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
en
2B
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2007 tot en met 7 februari 2007, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) en/of Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2007 tot en met 7 februari 2007, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) en/of Assendelft en/of Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
en
2C.
hij in of omstreeks de nacht van 21 op 22 januari 2006 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
subsidiair
[betrokkene 1] in of omstreeks de nacht van 21 op 22 januari 2006 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] met een vuist en/of een hand tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, welk feit hij verdachte op een of meer tijdstippen in de maand januari 2006 door het doen van een gift (van 100 Euro) opzettelijk heeft uitgelokt, door toen die [betrokkene 1] (per telefoon) opdracht te geven voormelde mishandeling uit te voeren;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of elders in Nederland in het bezit was van een reisdocument, te weten een (Turks) paspoort (voorzien van nummer TR-0459479), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat het betreffende paspoort ten name was gesteld op [valse naam], geboren op 1 september 1976 te Siran, welk paspoort was voorzien van een (goedgelijkende) foto van [verdachte] voornoemd.
4A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met april 2006 in de gemeente Amsterdam en/of Utrecht en/of Den Haag en/of Alkmaar en/of Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en/of
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan, stompen, schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages; en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); en/of
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en/of
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees);
(‘CSV [medeverdachte 1]-[medeverdachte 6]’ genoemd in ordner 47 ‘zaaksdossier B Criminele Organisatie’)van
en/of
4B.
hij in of omstreeks de periode van april 2006 tot en met 7 februari 2007 in de gemeente Amsterdam en/of Utrecht en/of Den Haag en/of Alkmaar en/of Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en/of
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan, stompen, schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en/of het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages; en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben van steek- en/of vuurwapens); en/of
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en/of
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees);
(‘CSV [medeverdachte 1]’ genoemd in ordner 47 ‘zaaksdossier B Criminele Organisatie’)han
dig maken van geld van prostituees
5:)
hij op of omstreeks 7 juni 2002, althans in de maand juni 2002, te
Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of
anderen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 4] geboren op
31 december 1981, heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en)
die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 4], hebbende verdachte en/of (een van) de
mededader(s) de penis in de anus van die [slachtoffer 4] gestopt en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of zijn
mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 4] zei(den) dat zij zich niet moest verzetten en rustig moest blijven en/of
- een kussen tegen het achterhoofd van die [slachtoffer 4] drukten
waardoor die [slachtoffer 4] bijna geen adem meer kon halen en/of
- een hand tegen de mond van die [slachtoffer 4] hield(en) en
(aldus) voor die [slachtoffer 4] een bedreigende situatie heeft doen
ontstaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bevoegdheid van de rechtbank en het gerechtshof
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat noch de rechtbank Utrecht (zitting houdende te Almelo) noch het gerechthof Amsterdam (zitting houdende te Arnhem) bevoegd is om over de strafzaak tegen verdachte te oordelen. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er liep reeds ter zake van de thans verweten feiten een vervolging bij de rechtbank Rotterdam tegen verdachte voordat het Sneep-onderzoek in Utrecht begon. In het kader van de eerdere vervolging heeft de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank Rotterdam diverse machtigingen verstrekt voor het opnemen van telecommunicatie. Om deze reden had de zaak tegen verdachte aangebracht moeten worden bij de rechtbank Rotterdam.
Het openbaar ministerie heeft - zakelijk weergegeven - als volgt gereageerd op het betoog van de verdediging. De rechtbank Utrecht en het gerechtshof Amsterdam zijn/waren wel degelijk bevoegd om van de zaak kennis te nemen. Utrecht is een van de plaatsen waar de ten laste gelegde feiten zijn begaan. Dat er ook tapmachtigingen zijn afgegeven door de rechter-commissaris strafzaken bij de rechtbank te Rotterdam doet daar niet aan af.
Het hof gaat bij de beoordeling van het gevoerde verweer aangaande de onbevoegdheid van de rechtbank en het hof van de volgende feiten uit:
- De aan verdachte ten laste gelegde feiten hebben, zo blijkt uit de tekst van de tenlastelegging en het dossier, deels betrekking op feiten die in Utrecht zouden zijn gepleegd.
- Het onderzoek in en het dossier van de Sneep-zaak bevat meerdere in het verleden uitgevoerde (en afgesloten) deelonderzoeken en bevat stukken uit die deelonderzoeken, die naderhand, in/na april 2006, geïncorporeerd zijn in de Sneep-zaak.
- Een van de naderhand aan het Sneep-dossier toegevoegde en eerder tot stand gekomen dossiers betreft het zogenaamde Caravan-onderzoek. In dat onderzoek, dat zich onder meer richtte tegen medeverdachten van verdachte (o.a. tegen [medeverdachte 6]) zijn door de rechter-commissaris te Amsterdam meerdere machtigingen tot het opnemen van telecommunicatie verstrekt. Het onderzoek is afgesloten op of omstreeks 24 februari 2004.
- Een ander deeldossier betreft het zogenaamde Maris-onderzoek, in het kader waarvan onder meer ten opzichte van verdachte onderzoekshandelingen zijn verricht en waarin door de rechter-commissaris te Rotterdam tapmachtigingen zijn verstrekt. Dat onderzoek is afgesloten op 31 maart 2006 vanwege de omstandigheid, zo begrijpt het hof, dat de omvang van het onderzoek de capaciteit van het destijds voor het onderzoek ingestelde team te boven ging.
- Op 1 april 2006 is door de Nationale Recherche, Unit Noord- en Oost-Nederland onder leiding van het landelijk parket het Sneep-onderzoek in Utrecht van start gegaan. In het kader van het van dat onderzoek deel uitmakende Saffier-onderzoek zijn door de rechter-commissaris in Utrecht tapmachtigingen, die onder meer betrekking hadden op een aantal van de medeverdachten van verdachte in het Sneep-onderzoek.
- Bij e-mailbericht van 24 mei 2007 bericht de Landelijk coördinator megazaken aan de rechtbank Almelo dat de rechtbank Utrecht de oorspronkelijk bevoegde rechtbank is en dat de zaak uiteindelijk aan de rechtbank Almelo is toegewezen en dat die rechtbank als nevenzittingsplaats van de rechtbank Utrecht de Sneep-zaak zal behandelen.
Het hof stelt vast dat het Sneep-onderzoek tegen onder meer een aantal medeverdachten van verdachte in april 2006 in Utrecht van start is gegaan, dat de Utrechtse rechter-commissaris in het kader van dat onderzoek en het daarvan deel uitmakende Saffier-onderzoek tapmachtigingen heeft afgegeven en dat een aantal van de ten laste gelegde feiten zich in Utrecht zou hebben voorgedaan. De rechtbank Utrecht was daarom bevoegd van de zaken tegen die medeverdachten kennis te nemen. Onder verwijzing naar Hoge Raad 25 september 2007, NJ 2007, 528 is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van art. 6 lid 2 Sv mee brengt dat aan de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht om over de zaak van verdachte (als deelnemer aan een aantal van de aan die medeverdachten ten laste gelegde feiten) te oordelen niet in de weg staat, dat tegen verdachte eerder bij de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Rotterdam in het kader van het eind maart 2006 afgesloten Maris-onderzoek een vordering voor een tapmachtiging is ingediend en die machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat de rechtbank Utrecht (zitting houdende te Almelo) bevoegd was en het gerechtshof Amsterdam (zitting houdende te Arnhem) bevoegd is om over de zaak tegen verdachte te oordelen.
Bewijsoverwegingen algemeen
De taps uit het Caravan-onderzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de tapgesprekken uit het zogenaamde Caravan-onderzoek niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs, omdat de audiobestanden van die gesprekken vernietigd zijn en dus niet gecontroleerd kan worden of de in het dossier opgenomen schriftelijke weergave van die gesprekken van die gesprekken daadwerkelijk overeenkomt met hetgeen besproken is in die gesprekken.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat de in het dossier opgenomen schriftelijke uitwerking van de gesprekken uit het Caravan-onderzoek wel voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het Caravan-onderzoek betreft een onderzoek dat in 2003 en 2004 in Amsterdam is uitgevoerd tegen een aantal medeverdachten van verdachte en waarvan de resultaten naderhand in 2006 zijn geïncorporeerd in het Sneep-1-onderzoek. In het kader van dat onderzoek zijn telefoonlijnen getapt en gesprekken opgenomen op audiobestanden. Die audiobestanden zijn vernietigd. Wel bevindt zich in het dossier een aantal schriftelijke uitwerkingen van die in het kader van het Caravan-onderzoek opgenomen telefoongesprekken.
Het hof is van oordeel dat geen rechtsregel zich er in het algemeen tegen verzet dat door verbalisanten opgestelde schriftelijke weergaven van opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken voor het bewijs worden gebruikt. Dat kan in een bijzonder geval of onder bijzondere omstandigheden anders zijn. Zo kan de concrete weergave van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek worden betwist en dan zou er, na onderzoek, aanleiding kunnen zijn om de schriftelijke weergave van dat concrete gesprek buiten beschouwing te laten. Die bijzondere gevallen noch die bijzondere omstandigheden zijn door de verdediging naar voren gebracht en overigens ook niet aannemelijk geworden. Evenmin heeft de verdediging concrete gesprekken aangehaald, waarvan verdachte de mening is toegedaan dat de schriftelijke weergave niet overeenkomstig de werkelijke inhoud van het gesprek zou zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat de schriftelijke weergave van de tapgesprekken uit het Caravan-onderzoek ondanks het gegeven dat de audiobestanden zijn vernietigd in beginsel wel gebruikt kan worden voor het bewijs. Voor het overige geldt dat de bewezenverklaring in belangrijke mate dient te steunen op ander bewijsmateriaal (vgl. HR 8 maart 1994, NJ 1994, 418).
Tapgesprekken algemeen en vormverzuim
De verdediging heeft aangevoerd dat het met het overleggen van DVD’s, waarop vele telefoongesprekken (onder meer in vreemde talen) zijn weergegeven voor de verdediging onmogelijk is om het verdedigingsrecht goed uit te oefenen. Het beginsel van “equality of arms” wordt geschonden, hetgeen een verzuim oplevert in de zin van art. 359a Sv. Bij de eventuele bepaling van de strafmaat moet hiermee rekening worden gehouden, aldus de verdediging.
Het openbaar ministerie heeft bestreden dat er sprake is van een vormverzuim als door de verdediging gesteld. De CD’s en DVD’s met gesprekken zijn onderdeel gaan uitmaken van de processtukken. De inhoud van de gesprekken is kenbaar door de verstrekte schriftelijke uitwerking van de gesprekken op een tekst-CD-rom. De verdediging heeft geen specifieke verzoeken gedaan tot het uitwerken van bepaalde gesprekken, terwijl dit met de tekst-CD-rom als leidraad wel mogelijk was geweest.
Het hof is van oordeel dat er in deze geen sprake is van een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. Zowel de audiobestanden als de tekst-CD-rom maken deel uit van het dossier en de verdediging kon daarvan kennis nemen. Het enkele feit dat het om heel veel gesprekken gaat maakt dit niet anders. Het had de verdediging vrij gestaan om, indien gewenst, van bepaalde gesprekken letterlijke uitwerking te vragen en/of om bepaalde gesprekken ter zitting, al dan niet met een tolk, te beluisteren (zoals in zaken van medeverdachten van verdachte in hoger beroep ook daadwerkelijk is gebeurd). Het hof stelt vast dat in de zaak van verdachte dergelijke verzoeken in hoger beroep niet zijn gedaan. Van schending van het beginsel van “equality of arms” is gelet op het voorgaande geen sprake.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot mensenhandel algemeen
Mensenhandel en vrijwilligheid
Door de verdediging is - kort gezegd - aangevoerd dat bij de vraag of verdachte de ten laste
gelegde gedragingen heeft begaan in aanmerking dient te worden genomen dat als een prostituee willens en wetens instemt met één of meer vormen van misbruik er sprake is van “calculerende prostitutie” en geen strafbaarheid kan worden aangenomen alsmede dat het bestaan van een aanvankelijk vrijwillige relatie een zwaarwegende aanwijzing zou opleveren dat de prostituee misleiding etc. op de koop toe neemt (een soort van risicoaanvaarding).
Door het openbaar ministerie is hier – kort gezegd – onder meer tegenover gesteld dat het antwoord op de vraag of iemand zich in een uitbuitingssituatie bevindt zou worden bepaald door wat – naar het hof begrijpt – heden in het maatschappelijk verkeer en volgens het huidige recht als te doen gebruikelijk binnen een relatie geldt, welk standpunt het openbaar ministerie terug vindt in de huidige jurisprudentie.
Het hof zal de in de tenlastelegging gebruikte, aan de delictsomschrijving ontleende termen zo uitleggen als zij door de wetgever zijn bedoeld. Van belang in verband met de stellingen van de verdediging is hetgeen hieromtrent - met citaten en verwijzingen naar andere bronnen – wordt overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2009 (NJ 2010, 598 m.nt. Y. Buruma). De overwegingen zijn toegespitst op art. 273a (oud) Sr. Met Advocaat-Generaal Knigge gaat het hof ervan uit dat een en ander niet anders is na vernummering van die bepaling tot art. 273f Sr.
“2.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij art. 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
"ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Dat zijn:
(1) het op 25 mei 2000 te New York totstandgekomen Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 2001, 63),
(2) het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 68),
(3) het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 69),
(4) het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 70),
(5) het op 19 juli 2002 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel (PbEG L 203),
(6) de op 28 november 2002 te Brussel totstandgekomen richtlijn van de Raad tot omschrijving van de hulp bij illegale binnenkomst, illegale doorreis en illegaal verblijf (PbEG L 328),
(7) het op 28 november 2002 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van de hulp bij illegale binnenkomst, illegale doorreis en illegaal verblijf (PbEG L 328),
(8) en het op ...... . 2003 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (......).
(...)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
(...)
Mensenhandel is vaak grensoverschrijdend van karakter, maar behoeft dat niet te zijn. Ook binnen de landsgrenzen kunnen mensen worden verhandeld. Slachtoffers van mensenhandel in Europa zijn meestal vreemdeling, vaak illegaal. Mensensmokkel en mensenhandel zijn meestal vormen van georganiseerde criminaliteit. Maar mensensmokkelaars en mensenhandelaren kunnen ook buiten het verband van een criminele organisatie opereren. Zowel met mensensmokkel als met mensenhandel wordt veel geld verdiend.
(...)
De belangrijkste wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel zijn uitbreiding van het toepassingsbereik van de strafbaarstelling van mensensmokkel en mensenhandel. Door deze wijzigingen zal de wetgeving op het terrein van mensensmokkel en mensenhandel zijn geactualiseerd en aangescherpt. Met deze wijzigingen in onze strafwetgeving en in de wetgeving van de landen die partij zijn of worden bij deze instrumenten, zal een belangrijk fundament zijn gelegd voor een effectieve strafrechtelijke aanpak - nationaal en internationaal - van deze ernstige vormen van (grensoverschrijdende) (en) (georganiseerde) criminaliteit.
(...)
4. Mensenhandel
4.1. Nationaal
In onze wetgeving is de strafbaarstelling van mensenhandel neergelegd in artikel 250a Sr. Was de strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 250ter (oud) Sr. vóór 1994 nog beperkt tot vrouwenhandel en handel in minderjarigen van het mannelijk geslacht zonder een nadere delictsomschrijving en bestraft met een gevangenisstraf van vijf jaar, in 1994 is deze strafbepaling gemoderniseerd, voorzien van een delictsomschrijving en aangescherpt. Het begrip mensenhandel is als kwalificatie in de wettekst geïntroduceerd en de maximum gevangenisstraf is verhoogd tot zes jaar; onder strafverzwarende omstandigheden geldt een maximum van acht resp. tien jaar (artikel 250ter Sr.).
Sinds 1 oktober 2000 is bij gelegenheid van de wetgeving inzake de opheffing van het algemeen bordeelverbod artikel 250ter Sr. omgezet in artikel 250a Sr. De term mensenhandel is uit het artikel geschrapt. Artikel 250a beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en - sinds 1 oktober 2002 - andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen.
Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt.
(...)
4.2. Internationaal
(...)
Het belangrijkste onderdeel van het reeds genoemde VN Protocol inzake mensenhandel is de definitie van mensenhandel in artikel 3. Deze luidt als volgt: het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden van onderdak aan of het opnemen van personen - door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, van afpersing, fraude, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of ontvangen van betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon - met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting omvat ten minste de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij of dienstbaarheid of de verwijdering van organen. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat de verhandelde persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit of diens orgaan wordt verwijderd.
Het meest in het oog springende punt is de uitbreiding van het bereik van mensenhandel. Het oogmerk van mensenhandel omvat niet slechts alle vormen van seksuele uitbuiting, maar ook alle andere vormen van moderne slavernij en op de verwijdering van organen. Daarnaast worden een groot aantal handelingen (werven etc.) en een groot aantal middelen (dwang etc.) uitgeschreven.
(...)
ARTIKELSGEWIJS
In het algemeen gedeelte van deze memorie is reeds ingegaan op de belangrijkste voorgestelde wijzigingen. Daarom kan deze artikelsgewijze toelichting beknopt zijn.
(...)
Onderdelen H en J
Artikel 250a Sr. ziet op alle vormen van uitbuiting van een ander in de prostitutie, waaronder hetgeen in artikel 250ter (oud) expliciet werd aangemerkt als mensenhandel. Reeds is vermeld dat de partiele herziening van de zedelijkheidswetgeving artikel 250a Sr. heeft uitgebreid tot andere vormen van seksuele dienstverlening.
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze gedragingen - op advies van de NRM, de NVvR en de RvdR - te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige betekenis meer.
Het OM heeft gewezen op de grote voordelen van een dergelijke samenvoeging.
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit. Deze bepaling geeft binnen de strafmaxima van 6 jaar en geldboete van de vijfde categorie voldoende ruimte om rekening te houden met de in aard en ernst verschillende strafbaar gestelde gedragingen. Tot de meest ernstige vormen van uitbuiting behoort uitbuiting waarbij de lichamelijke integriteit in het geding is, zoals bij seksuele uitbuiting en de verwijdering van organen.
De omschrijving van mensenhandel in het protocol en het kaderbesluit is anders opgebouwd dan de omschrijving van seksuele uitbuiting in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°. Dit onderdeel ziet op het met bepaalde middelen dwingen of bewegen van een persoon tot het zich beschikbaar stellen tot seksuele dienstverlening. De redactie van deze bepaling heeft primair het oog op de uitbuiting. De omschrijving van mensenhandel in de beide instrumenten heeft primair betrekking op de activiteit van de mensenhandel. Deze activiteiten zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel, de uitbuiting of de verwijdering van organen. Het gaat om een aantal gedragingen - werven, vervoeren etc. - , gepaard met middelen - dwang, geweld etc. - en gericht op uitbuiting. Uitbuiting bestaat ten minste uit een aantal met name genoemde vormen van uitbuiting: de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld kan worden genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. In dit verband verdient vermelding dat het WODC onderzoek zal doen naar de omvang en de verschijningsvormen van moderne vormen van slavernij in Nederland.
Voorgesteld wordt om in artikel 273a, eerste lid, onderdeel 1°, de systematiek die in de beide instrumenten is gehanteerd, over te nemen.
(...)
In het tweede lid is uitbuiting nader omschreven. Daaronder vallen in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of op slavernij of dienstbaarheid gelijkende praktijken.
Opmerking verdient dat in artikel 3, onderdeel b, van het Protocol en artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit - ten overvloede - is bepaald dat de instemming van het slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant is, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Deze bepalingen behoeven niet tot uitdrukkelijke wetgeving te leiden.
Voorts verdient vermelding dat het Protocol spreekt van "gedwongen arbeid of diensten", terwijl het Kaderbesluit spreekt van "gedwongen of verplichte arbeid of diensten". In de Engelse versie wordt gesproken van "forced or compulsory". "Compulsory" betekent onder meer verplicht, (af)gedwongen of opgelegd, en zit dus dicht tegen "forced" aan. Nu het kaderbesluit beide begrippen naast elkaar gebruikt, verdient het aanbeveling beide begrippen op te nemen in de omschrijving van uitbuiting."
(Kamerstukken II, 2003-2004, 29 291, nr. 3)
2.4.1. Zoals uit de hiervoor weergegeven wetshistorie volgt, heeft de wetgever ervoor gekozen art. 250a (oud) Sr te incorporeren in art. 273a (oud) Sr. Daarom hebben de totstandkomingsgeschiedenis van en de rechtspraak met betrekking tot die bepaling en art. 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van art. 250a (oud) Sr was opgenomen voordat deze bij wet van 28 oktober 1999, Stb. 264, werd vernummerd tot art. 250a (oud) Sr, niet hun belang verloren.
2.4.2. Wat betreft die totstandkomingsgeschiedenis moet worden gewezen op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993, Stb. 679:
"misbruik van uit feitelijk overwicht voortvloeiende verhoudingen" kan worden verondersteld: "indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. Met deze objectivering van het bestanddeel inzake misbruik wordt in artikel 250bis Sr (nieuw) bescherming geboden aan personen die in een seksinrichting in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn en wordt zowel bestuurlijk als justitieel optreden mogelijk gemaakt tegen personen die iemand in een dergelijke situatie houden. Voorts wordt door deze objectivering van het bestanddeel misbruik justitieel optreden in het geldend recht mogelijk gemaakt tegen personen die, gebruik makend van een uitbuitingssituatie, iemand in de prostitutie brengen dan wel gebruik makend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen met het oogmerk iemand in de prostitutie te brengen. Onder de toepassing van het nu voorgestelde artikel 250ter Sr zullen bovendien ook diegenen vallen die gebruik makend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen waarvan zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt. De hier bedoelde uitbuitingssituaties zullen zich onder meer nogal eens voordoen ten aanzien van personen, die uit het buitenland komen, personen die verslaafd zijn aan verdovende middelen en zeer jonge personen."
en:
"De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De omstandigheid dat het slachtoffer reeds eerder bij prostitutie betrokken was, vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid."
(Kamerstukken II, 1988-1989, 21 207, nr. 3, p. 3 e.v.)
alsmede de memorie van antwoord:
"Het woord 'uitbuitingssituatie' (...) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip 'misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht' (...). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Daarbij kan onder meer worden gedacht aan schulden, aangegaan om de reis naar Nederland te betalen. De afbetalingsverplichting kan van dien aard zijn dat de zich prostituerende gedwongen is zich te blijven prostitueren. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen als een uitbuitingssituatie moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de prostitué(e) niet kan beschikken over haar paspoort of dat haar visum is verlopen, brengt de betrokkene eveneens in de hier bedoelde afhankelijke situatie.
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Een uit een ontwikkelingsland afkomstig persoon of een aan verdovende middelen verslaafde verkeert meestal niet in een situatie waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is, vergelijkbaar met de opstelling van een mondige Nederlandse prostitué(e)."
en:
"Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan (...)."
(Kamerstukken II, 1988-1989, 21 027, nr. 5, p. 3 en 7)
2.4.3. Wat betreft de rechtspraak moet worden gewezen op HR 5 februari 2002, LJN AD5235, NJ 2002, 546 met betrekking tot art. 250ter (oud) Sr, waarin ook de hiervoor weergegeven onderdelen van de totstandkomingsgeschiedenis grotendeels zijn geciteerd.
In dat arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
"5.5. Uit deze wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat, indien zich een situatie voordoet - door de wetgever als uitbuitingssituatie aangeduid - waarin de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het al dan niet aangaan of voortzetten van zijn of haar relatie tot de exploitant - waarbij als een geval waarin een uitbuitingssituatie kan worden verondersteld onder meer wordt genoemd dat de prostitué(e) illegaal in Nederland verblijft - degene die de betrokkene tot prostitutie heeft gebracht niet een beroep erop kan doen dat zijn opzet niet erop gericht was dat de betrokkene zich heeft overgegeven aan prostitutie als gevolg van (het gebruik van) het overwicht dat uit de desbetreffende feitelijke verhoudingen voortvloeide.
5.6. Anderzijds zal, naar moet worden aangenomen, de dader zich wel bewust moeten zijn van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Anders zouden ook de verdachte niet bekende en ook niet kenbare hoogstpersoonlijke omstandigheden van de betrokkene in het kader van dit misdrijf relevant zijn. Anders dan in art. 250ter, eerste lid onder 3°, Sr, waarin het bestanddeel van de minderjarigheid geheel is geobjectiveerd, gaat de dader hier dus niet slechts vrijuit indien afwezigheid van alle schuld ten aanzien van zodanige omstandigheden moet worden aangenomen, doch zal het bovenbedoelde opzet uit de bewijsmiddelen moeten kunnen worden afgeleid."
Voorts is in dat arrest geoordeeld dat uit de omstandigheid dat het slachtoffer illegaal in Nederland verbleef, volgt dat een afhankelijke positie - door de wetgever als een uitbuitingssituatie aangemerkt - mag worden verondersteld en dat niet van belang is of het juist die situatie is geweest die de poging van de verdachte om de betrokkene tot prostitutie te brengen succesvol heeft doen zijn en of deze zich daarvan bewust is geweest. Evenmin is van belang dat wellicht ook andere, de verdachte niet bekende factoren aan die afhankelijkheid van de betrokkene hebben bijgedragen.
(…)
2.6.1. De vraag of –en zo ja, wanneer- sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in het geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.”
Bij de beoordeling van de aan verdachte en zijn medeverdachten ten laste gelegde feiten zal het hof telkens de in de hiervoor aangehaalde uitspraak vermelde wetsgeschiedenis en jurisprudentie als uitgangspunt nemen.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot de afzonderlijke feiten
De mensenhandel ten opzichte van [slachtoffer 1]
Aan verdachte is onder feit 1 onder meer ten laste gelegd dat hij zich ten opzichte van [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Alkmaar en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of Turkije heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel.
De verdachte heeft het feit ontkend en de verdediging heeft vrijspraak bepleit voor dit feit. Het openbaar ministerie heeft gerequireerd tot veroordeling van verdachte voor mensenhandel ten opzichte van [slachtoffer 1].
Het hof stelt het volgende vast.
[slachtoffer 1] heeft op 17 september 2007 bij de rechter-commissaris in strafzaken als getuige verklaard dat er van de aantijgingen aan het adres van verdachte niets klopt. Zij heeft gedurende meerdere jaren een relatie met verdachte gehad. Zij verklaart vrijwillig als prostituee te hebben gewerkt. Ze kon zelf haar geld houden en bepaalde zelf haar werktijden. Zij stelt niet bedreigd of mishandeld te zijn. Van het slaan van haar door verdachte met een honkbalknuppel is evenmin sprake geweest. Bij de politie heeft [slachtoffer 1] op 22 oktober 2006 verklaard dat zij vier jaar in Nederland woont en sinds die tijd als prostituee gewerkt heeft. Verdachte is een groot deel van die periode haar vriend geweest en was dit ook nog ten tijde van het verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris.
Het hof ziet zich geconfronteerd met de vraag of het ten laste gelegde feit, niettegenstaande de verklaringen van [slachtoffer 1], bewezen dient te worden verklaard. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij wordt overwogen dat in het dossier de inhoud van meerdere telefoongesprekken schriftelijk is weergegeven. Uit de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen gesprekken blijkt zonder twijfel dat er sprake is van geweld en dreiging met geweld door verdachte ten opzichte van [slachtoffer 1], dat hij haar voor zich heeft laten werken als prostituee en haar heeft gecontroleerd tijdens haar werk als prostituee, dat hij haar naar en van het werk heeft doen brengen/ophalen en dat hij [slachtoffer 1] heeft bewogen het in de prostitutie door haar verdiende geld aan hem af te geven en dat hij haar uitbuitte. Een en ander blijkt onder meer uit de inhoud van opgenomen telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op pagina’s 18439 en 18440, tussen verdachte en Zafer ([betrokkene 3] alias Victor/hof) op pagina’s 18404, 18408, 18451, 18455, 46819, 46820, tussen verdachte en [getuige 3] ([betrokkene 4] alias Osman/hof) op pagina’s 18435 t/m 18436, tussen verdachten en [slachtoffer 1] (pagina’s 18447, 46897, 18450, 18451, 18452, 46899, 18456, 46909 en tussen [slachtoffer 1] en derden (o.a. op pagina’s 18485 t/m 18488). Het hof wijst verder op de verklaring van de getuige [getuige 1], een “snorder” die [slachtoffer 1] naar en van de Wallen bracht. Eveneens van belang is het relaas van bevindingen van verbalisanten met betrekking tot de verklaring van [getuige 2], inhoudende dat [getuige 2] heeft verklaard “dat [slachtoffer 1] van Chico (de bijnaam van verdachte/hof) was”.
Het hof hecht geloof aan de inhoud van de hiervoor aangehaalde tapgesprekken en niet aan de verklaring van [slachtoffer 1]. De inhoud van de tapgesprekken is voldoende duidelijk. De verklaring die [slachtoffer 1] voor een aantal gesprekken geeft, komt het hof onaannemelijk voor. Hierbij neemt het hof voorts in aanmerking dat [slachtoffer 1], toen zij bij de politie en later bij de rechter-commissaris verklaringen aflegde, nog in de invloedssfeer van verdachte verkeerde en het, mede gezien de uit de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken blijkende dreiging en sfeer van geweld ten opzichte van [slachtoffer 1], aannemelijk is dat zij daarom niet overeenkomstig de werkelijkheid heeft verklaard.
Het hof acht daarom bewezen dat verdachte door geweld, dreiging met geweld, dwang en een andere feitelijkheid ten opzichte van [slachtoffer 1], haar heeft gedwongen en/of bewogen als prostituee te werken voor hem, dat hij haar heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengsten van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met een derde en dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1].
Feit 2A: poging zware mishandeling subsidiair mishandeling ten opzichte van [slachtoffer 1]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op om omstreeks 1 november 2006 te Assendelft of Amsterdam of elders in Nederland geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een honkbalknuppel of vuist of een hand op het hoofd of tegen het lichaam te slaan, althans dat hij haar aldus heeft mishandeld.
Verdachte heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt, terwijl het openbaar ministerie tot bewezenverklaring van dit feit heeft gerequireerd. Naar het oordeel van het openbaar ministerie blijkt uit de inhoud van een aantal telefoongesprekken, gevoerd op 1 november 2006 en uit het feit dat een beschadigde honkbalknuppel bij de huiszoeking in de woning van [slachtoffer 1] en verdachte is gevonden, dat verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt.
Het hof stelt allereerst vast dat blijkens het dossier en het requisitoir deze zaak betrekking heeft op de beschuldiging dat verdachte [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel op het hoofd zou hebben geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er geen sprake van is dat zij door verdachte met een honkbalknuppel op het hoofd zou zijn geslagen.
Uit het dossier blijkt van een gesprek tussen onder meer verdachte en [medeverdachte 1] (pagina 18439 t/m 18440). In dit gesprek zegt verdachte tegen [medeverdachte 1], dat hij het meisje (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) in elkaar heeft geslagen. Hij heeft de “baseball” op haar hoofd kapot geslagen en haar gezicht kapot geslagen. Dit gesprek is gevoerd om 14.31.33 uur op 1 november 2006. Om 20.26.56 uur belt [slachtoffer 1] met [getuige 3] (pagina 18441 t/m 18442). Ze zegt tegen [getuige 3] dat hij (naar het hof begrijpt: verdachte) haar midden op het hoofd sloeg met een “baseball”. Ze voelde pijn aan haar hoofd en alles was rood.
Naar aanleiding van het beluisteren van dit laatste gesprek is de politie die dag om ongeveer 21.15 uur bij [slachtoffer 1] langs gegaan (zie pagina 749). Men ziet dat [slachtoffer 1] een pet op heeft, maar bij onderzoek wordt geen letsel op haar hoofd geconstateerd.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat, indien verdachte inderdaad [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel op het hoofd zou hebben geslagen (waardoor nota bene de knuppel door midden zou zijn gebroken) die middag, dan in elk geval om 21.15 uur enig letsel geconstateerd had moeten kunnen worden. Nu dat niet het geval is en mede gelet op de stellige ontkenning op dit punt door [slachtoffer 1] en bij gebreke van medische gegevens die een andersluidende conclusie zouden kunnen onderbouwen, acht het hof het ten laste gelegde feit niet bewezen en zal het verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2B: poging zware mishandeling subsidiair mishandeling ten opzichte van [slachtoffer 2]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in of omstreeks de periode van 29 januari 2007
tot en met 7 februari 2007 tezamen en in vereniging met een ander althans alleen te
Vinkeveen of Assendelft of Amsterdam of elders in Nederland geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] door haar met een vuist of hand tegen het hoofd of lichaam te slaan althans dat hij samen met anderen haar aldus heeft mishandeld.
Verdachte heeft het feit ontkend en het openbaar ministerie heeft tot bewezenverklaring gerequireerd.
Het hof overweegt hierover het volgende.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verschillende verklaringen afgelegd. Daarnaast is zij door de rechter-commissaris gehoord op 29 januari 2008 en door de raadsheer-commissaris op
11 februari 2010. De verklaringen die zij aldus heeft afgelegd beoordeelt het hof als consistent en geloofwaardig. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat zij bij zowel de politie als de rechter-commissaris naar waarheid heeft verklaard en het hof ziet geen reden om aan het waarheidsgehalte van de verklaringen te twijfelen, mede gezien het gegeven dat een belangrijk deel van haar verklaringen door ander bewijsmateriaal wordt ondersteund.
[slachtoffer 2] heeft in de hiervoor genoemde verhoren verklaard over de manier waarop zij in de prostitutie is gaan werken, eerst in Frankrijk, later in Nederland. In Nederland heeft zij alleen op de Wallen in Amsterdam gewerkt als prostituee. In Amsterdam werkte zij in eerste instantie voor/met een aantal Albanezen, waaronder ene Mandy die als haar pooier optrad. Zij moest onder dreiging met geweld al haar geld aan hem afgeven. [slachtoffer 2] verklaart dat zij op een bepaald moment in 2006 [betrokkene 5] heeft leren kennen. Hij vertelde haar dat hij bodyguard was op de Wallen voor [medeverdachte 1] en hij heeft haar verteld dat ze bij Mandy weg moest gaan. Uiteindelijk heeft ze dat ook gedaan. Vervolgens kreeg zij een relatie met [betrokkene 5] en is met hem gaan samenwonen. Op een bepaald moment moest ze ook aan hem al haar in de prostitutie verdiende geld afgeven. [betrokkene 5] had op enig moment problemen met politie en justitie en was naar Turkije gegaan. Dan krijgt [slachtoffer 2] weer problemen met een aantal Albanezen en zij vertelt dit aan [betrokkene 5]. Die zegt haar naar [medeverdachte 1] te gaan. Zij is toen met een taxi naar Vinkeveen gegaan. In de woning trof zij een viertal mannen aan, waaronder [medeverdachte 1], ene Recep ([betrokkene 6]/hof), Tayfun ([betrokkene 7]/hof) en ene Chico ([verdachte]/hof). Toen ze binnen kwam kreeg zij gelijk een klap in het gezicht van [medeverdachte 1]. Ze is toen ook door Chico geslagen. Bij de raadsheer-commissaris herkent [slachtoffer 2] verdachte van een haar voorgehouden foto als degene die er die avond tijdens de mishandeling bij was. [medeverdachte 1] belde [betrokkene 5] in Turkije op en [slachtoffer 2] kreeg toen de opdracht om tijdens dat telefoongesprek te gaan schreeuwen om hulp. Na dat gesprek zei [medeverdachte 1] dat zij moest kiezen: voor hem of voor [betrokkene 5]. Als zij voor [medeverdachte 1] koos zou hij haar beschermen, anders zouden de Albanezen met haar kunnen doen wat zij wilden. Ze moest de sleutel van haar woning aan [medeverdachte 1] geven en ze kon niet anders dan bij hem, [medeverdachte 1], gaan wonen. [medeverdachte 1] zei dat ze een goed koppel met Berat ([medeverdachte 7]/hof) zou vormen en ze begreep dat het de bedoeling was dat Berat haar pooier zou gaan worden. [medeverdachte 1] heeft haar toen van [betrokkene 5] “overgenomen” en ze is voor hem in de prostitutie gaan werken op de Wallen. Haar werknaam was Nicky/Nikkie.
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de inhoud van een aantal opgenomen gesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen. Zo is er een gesprek van verdachte met Hakan ([getuige 4]/hof) van 30 januari 2007, waarin verdachte tegen Hakan zegt dat het meisje niet meer van [betrokkene 5] is, maar dat hij haar als cadeau aan Berat heeft gegeven en dat zij bij hem, verdachte, verblijft. Op dezelfde dag is er een gesprek gevoerd door verdachte met [medeverdachte 3], waarin hij aangeeft dat het meisje nu met Berat is. Hij had tegen Berat gezegd dat hij een superverrassing voor hem had. Hij had het meisje van “die flikker” afgepakt en het was een cadeautje van hem aan Berat. Ten slotte wijst het hof op een gesprek van 6 februari 2007 van verdachte met ene Dogan. Verdachte vraagt daarin aan Dogan of Berat tegen hem gezegd heeft wat voor een verrassing verdachte voor hem (Berat) had. Verdachte zegt vervolgens dat hij er eentje genomen heeft. Er was een “ondankbare bastaard” en verdachte is naar zijn meisje gegaan en heeft tegen haar gezegd dat zij naar hem moest komen. Hij heeft toen tegen haar gezegd dat zij hem nu zou verlaten. Verdachte zegt dat hij het meisje “gepakt” heeft en meegenomen heeft naar zijn huis. Ze wacht nu op haar nieuwe vriend.
Naar het oordeel van het hof is bewezen dat het in voormelde gesprekken gaat om [slachtoffer 2].
Op grond van voormelde bewijsmiddelen (met name ook gezien het verband tussen de diverse telefoongesprekken en het relaas van [slachtoffer 2]) staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] in of omstreeks de ten laste gelegde periode heeft mishandeld te Vinkeveen door haar toen meermalen (tweemaal) te slaan. Het hof zal daarom verdachte veroordelen voor het onder 2B subsidiair ten laste gelegde en hem vrijspreken van het onder 2B primair ten laste gelegde.
Feit 2C: medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 3] subsidiair uitlokking van de mishandeling van [slachtoffer 3]
Verdachte is onder 2C primair ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de nacht van 21 op 22 januari 2006 te Amsterdam en of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar met een vuist of hand tegen het hoofd of lichaam te slaan. Subsidiair is verdachte ten laste gelegd dat hij [betrokkene 1] door een gift van € 100,-- heeft uitgelokt om [slachtoffer 3] te mishandelen door hem telefonisch opdracht te geven [slachtoffer 3] te mishandelen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Van medeplegen is in de visie van verdediging geen sprake, terwijl verdachte zelf geen contact met [betrokkene 1] heeft gehad. Verder wijst de raadsman er op dat [betrokkene 1] van de mishandeling van [slachtoffer 3] is vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft tot bewezenverklaring gerequireerd.
Het hof gaat bij de beoordeling van de volgende feiten uit.
Op 22 januari 2006 rond 01.12 uur heeft verdachte met medeverdachte [medeverdachte 5] gebeld. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 5] gezegd dat hij “een jakhals” nodig had die naar een meisje in de stad moest gaan. Die jakhals moest drie of vier keer goed uitdelen; eentje op haar neus, haar gezicht. Verdachte oppert dat “die kleine”, ene Turgay het zou kunnen doen en zegt tegen [medeverdachte 5] dat ze hem driehonderd zullen geven. In die nacht treffen verbalisanten na een zogenaamd “hoerenalarm” op de Wallen [slachtoffer 3] aan die aangifte doet van mishandeling die nacht door een niet al te grote Turkse of Marokkaanse man. Hij had haar zeker vijf keer op haar gezicht geslagen met een vuist. Diezelfde nacht is [betrokkene 1] op verdenking van die mishandeling aangehouden. Bij een spiegelconfrontatie heeft [slachtoffer 3] [betrokkene 1] voor 100% herkend als degene die haar heeft mishandeld. Om 03.38 uur die nacht belt [medeverdachte 5] met verdachte en zegt dat “het gebeurd is”, maar dat het “met de kleine beentjes ook is gebeurd”. Om 03.41 uur die nacht belt verdachte met [medeverdachte 1] en zegt dat “(hij/toevoeging hof) heeft haar gepakt, het gedaan”. Verdachte vertelt verder in dat gesprek dat de politie “hem” heeft meegenomen. [medeverdachte 5] heeft vervolgens een advocaat voor [betrokkene 1] geregeld. De volgende dag is [betrokkene 1] in vrijheid gesteld. Uit mededelingen van het openbaar ministerie ter terechtzitting van het hof op 6 december 2010 is gebleken dat [betrokkene 1] is vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 3]. Van het dossier [betrokkene 1] hebben voormelde tapgesprekken geen deel uitgemaakt, omdat die tapgesprekken lopende het deelonderzoek Maris niet vrijgegeven konden worden.
Het hof acht op grond van voormelde feiten niet bewezen dat hij zelf [slachtoffer 3] mishandeld heeft noch dat er sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 5] en [betrokkene 1] met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 3]. Uit niets blijkt dat er contact is geweest tussen [betrokkene 1] en verdachte, dat verdachte met [betrokkene 1] over de uitvoering van de mishandeling heeft overlegd en/of dat [betrokkene 1] geweten heeft dat het idee van en het initiatief tot de mishandeling van verdachte afkomstig was.
De feiten rechtvaardigen veeleer de conclusie dat verdachte tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] door middel van een gift hebben uitgelokt de mishandeling te plegen. Medeplegen van de uitlokking is echter niet ten laste gelegd. Wel ten laste is gelegd dat verdachte [betrokkene 1] door een gift tot die mishandeling heeft uitgelokt, maar dat kan niet bewezen worden verklaard nu, zoals hiervoor al overwogen, uit niets blijkt dat verdachte zelf contact heeft gehad met [betrokkene 1]. Bovendien blijkt niet dat [betrokkene 2] niet strafrechtelijk aansprakelijk zou zijn.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verdachte van het onder 2C ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Feit 3: valse reisdocumenten
Aan verdachte is, zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 7 februari 2007 te Utrecht en/of Amsterdam en/of elders in Nederland in het bezit was van een reisdocument, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat document vervalst of vals was en waarbij de valsheid/vervalsing hierin bestond dat het document ten naam was gesteld van [valse naam] en was voorzien van een (goedgelijkende) foto van verdachte.
De rechtbank heeft dit feit bewezen verklaard. Het openbaar ministerie heeft gerequireerd tot veroordeling van verdachte voor dit feit. Verdachte heeft dit feit erkend.
Op 7 februari 2007 is aan de Schenkerven 9 te Assendelft verdachte aangehouden. Bij zijn aanhouding legitimeerde hij zich met een Turks paspoort op naam van [valse naam]. Het paspoort was voorzien van een goedgelijkende foto van verdachte.
Door het expertisecentrum identiteitsfraude en documenten Schiphol werd vastgesteld dat het paspoort op naam van [valse naam] was vervalst, omdat de op de personaliabladzijde bevestigde pasfoto niet origineel door de Turkse autoriteiten was aangebracht.
Verdachte verklaarde bij zijn verhoren dat hij onder zijn eigen naam problemen had in de Schengenlanden en omdat hij een vriendin had, waar hij bij wilde zijn, gebruik heeft gemaakt van het valse paspoort.
Het hof acht dit feit bewezen.
Feit 4: de criminele organisatie
Het hof acht bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een misdadige organisatie die gericht was op het plegen van misdrijven van samenhangende aard.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de organisatie tot oogmerk had:
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees) en
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die (zware) mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) en
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees) en
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees).
De bewijsmiddelen bieden geen dan wel onvoldoende steun voor een bewezenverklaring van het oogmerk tot (zware) mishandeling in de vorm van het laten uitvoeren van borstvergrotingen en/of laten aanbrengen van tatoeages noch voor bewezenverklaring van het oogmerk tot handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
Wat het oogmerk van de organisatie betreft leidt het hof uit de bewijsmiddelen het volgende af. De organisatie waaraan verdachte deelnam, had tot doel zoveel mogelijk geld te verdienen aan vrouwen die in de prostitutie werkten. Het ten tijde van de feiten gebruikte systeem, waarvan ongestoorde voortzetting werd beoogd, zag er – kort gezegd – als volgt uit. Het geld moest worden verdiend met deels mensenhandel en deels met afpersing. Niet alle prostituees waren voorwerp van mensenhandel. Binnen het werkterrein van de organisatie moesten prostituees protectiegelden afdragen. Dat gebeurde rechtstreeks dan wel via de “pooiers” van de prostituees. Als ze dat niet deden, werd hun duidelijk gemaakt dat ze moesten vertrekken. Gecontroleerd werd of de regels werden nageleefd. Dit systeem werd met geweld gehandhaafd, zowel naar de prostituees en (andere) “pooiers” toe als naar klanten. De geleverde protectie zou eveneens kunnen bestaan in het gebruik van geweld in de vorm van (zware) mishandeling en bedreigingen daarmee of met de dood. Voor deze doelen werd gebruik gemaakt van zogenaamde “bodyguards” en “snorders”. Voor de communicatie werd veelvuldig telefonisch contact onderhouden.
Uit de bewijsmiddelen komt een en ander uitvoerig naar voren. Het hof wijst in de eerste plaats op de bewijsmiddelen voor de andere bewezen verklaarde feiten. Voor het overige licht het hof er een paar punten uit. In verband met het doel van de organisatie valt onder meer te wijzen op een aanzienlijk aantal telefoongesprekken en verklaringen waarin gesproken wordt over de inning van geld bij prostituees voor de bescherming door bodyguards. Daarmee hielden bodyguards zich bezig maar ook Stephanie Verhagen. Dat er geen sprake was van een vrijwillige afdracht leidt het hof uit de omstandigheid dat er vaker sprake van is dat een persoon of meerdere personen nog “moeten betalen”. Dat de bescherming naast het doen van boodschappen voor en het vervoeren van prostituees ook bestond in de mishandeling van klanten blijkt uit instructies voor de bodyguards waarvan in verklaringen sprake is. De prostituees werden door hen ook gecontroleerd.
Dat er sprake was van een min of meer duurzaam gestructureerd samenwerkingsverband leidt het hof onder meer af uit het volgende. Er was sprake van een duidelijke werkverdeling tussen personen met verschillende taken, onder wie verdachte, gedurende langere tijd. Er werd door personen die er zelf deel van uitmaakten gesproken over “bedrijf” en “groep” en soortgelijke termen. Er was sprake van een “weekloon” voor onder meer de bodyguards. Voor het overige blijkt uit de bewijsmiddelen van een systematische, bedrijfsmatige opzet van het exploiteren van de prostituees. Dat deze als handelswaar werden gezien blijkt niet alleen uit de manier waarop vaak over vrouwen werd gesproken maar ook uit het cadeau geven van een van een ander “afgepakte” vrouw door [medeverdachte 1] aan een nieuwe medewerker.
Dat dit alles plaats vond in een sfeer van geweldpleging die van de groep uitging komt onder meer naar voren in een aantal gewelddadige incidenten met een planmatig karakter. Het hof wijst op de mishandelingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], van een vriend van de broer van [getuige 5], van [getuige 6], een incident met vuurwapens waarover [getuige 8] heeft verklaard, uit het bedreigende bezoek aan de moeder van [getuige 9].
Dat verdachte deelnam aan de organisatie en dat hij wetenschap had van het oogmerk van de organisatie leidt het hof onder meer af uit het volgende. Uit verklaringen en telefoongesprekken leidt het hof af dat hij onderdeel is van de organisatie. Na het vertrek van [medeverdachte 2] in het begin van 2006 werd hij als de “tweede man” aangemerkt. Hij geeft veelvuldig onder meer instructies aan bodyguards (bijvoorbeeld om vrouwen in de gaten te houden), terwijl hijzelf instructies krijgt van [medeverdachte 1]. Verdachte heeft, zoals hierboven eerder is beschreven, opdracht gegeven aan een medeverdachte om iemand te zoeken om een kennelijk niet tot de groep behorende en zich kennelijk niet aan de regels houdende prostituee te mishandelen.
Het hof heeft bij de beoordeling mede betrokken de bij de politie afgelegde verklaring van [getuige 7]. Het hof acht de verklaring die getuige 7] heeft afgelegd tegenover de politie op 21 februari 2004 mede geloofwaardig, omdat een aanzienlijk aantal gegevens overeenkomt met hetgeen uit andere bronnen is gebleken. Aan [getuige 7] latere verklaring tegenover de rechter-commissaris op 28 november 2008 hecht het hof in zoverre geloof dat hij verklaart dat hij zijn verklaringen bij de politie naar waarheid heeft afgelegd. Voor het overige acht het hof aannemelijk dat zijn verklaring in belangrijke mate bepaald wordt door zijn wens over bepaalde personen niet (opnieuw) te verklaringen, mogelijk uit angst voor hen. Het hof acht niet aannemelijk dat de getuige op de hier relevante punten aan geheugenverlies leed. Zijn latere verklaring tegenover de rechter-commissaris op 13 oktober 2009 acht het hof eveneens ongeloofwaardig; het hof acht niet aannemelijk dat – voor zover hij zich niet op zijn verschoningsrecht heeft beroepen - zijn antwoord dat hij zich bepaalde gebeurtenissen, waaronder verhoren door de politie, niet meer kon herinneren, juist was.
Het hof heeft voorts bij de beoordeling betrokken de door [getuige 10] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring. [getuige]s verklaring acht het hof betrouwbaar en bruikbaar, nu die verklaring op wezenlijke onderdelen ondersteund wordt door ander bewijsmateriaal.
Feit 5: het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 4]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 7 juni 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging [slachtoffer 4] zou hebben verkracht.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en het openbaar ministerie heeft gerequireerd tot vrijspraak van dit feit.
Het hof stelt vast dat de verdenking ter zake van dit feit in de kern geheel en al is gegrond op de verklaringen van [slachtoffer 4] zelf. Ander, ondersteunend bewijs is niet aanwezig. De enkele verklaring van [medeverdachte 8] (medeverdachte ten aanzien van dit feit) als getuige dat hij de bewuste dag met [slachtoffer 4] in Amsterdam aanwezig was kan niet als voldoende ondersteunend bewijs worden beschouwd. Het hof zal verdachte vrijspreken van dit feit.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2A primair en subsidiair, 2B primair, 2C primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2B, 4A en 4B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1A.
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 februari 2007 in
- Nederland - [slachtoffer 1] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist en/of redelijkerwijze moest vermoeden dat die [slachtoffer 1], zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die arbeid en/of diensten;
en
- opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1]; en/of
- [slachtoffer 1] door dwang enof geweld enof een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1];
immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en
- die [slachtoffer 1] naar haar werkplek gebracht en
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en
- dreigde die [slachtoffer 1] te slaan en
- die [slachtoffer 1] angst ingeboezemd (waardoor zij geen hulp zocht en/of
aangifte deed) en
- gedreigd die [slachtoffer 1] te vermoorden;
2B
hij in de periode van 29 januari 2007 tot en met 7 februari 2007, tezamen en in vereniging met een ander, te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een vuist of een hand tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 7 februari 2007 in Nederland in het bezit was van een reisdocument, te weten een Turks paspoort (voorzien van nummer TR-0459479), waarvan hij wist dat het reisdocument vervalst was, bestaande de vervalsing hieruit dat het betreffende paspoort ten name was gesteld op [valse naam], geboren op 1 september 1976 te Siran, was voorzien van een foto van [verdachte] voornoemd;
4A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met april 2006 in de gemeente Amsterdam en Utrecht en Den Haag en Alkmaar en Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging anderen,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van - mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan, stompen, schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) ; en - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees);
en
4B.
hij in of omstreeks de periode van april 2006 tot en met 7 februari 2007 in de gemeente Amsterdam en Utrecht en Den Haag en Alkmaar en Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met anderen,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht(oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273 f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees); en
- (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan, stompen, schoppen van (meerdere) personen (prostituees en/of klanten van prostituees en/of pooiers) ; en - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of klanten van prostituees); en
- afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (onder andere het afhandig maken van geld van prostituees);
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In geval van cassatie zal dit arrest worden aangevuld met de bewijsmiddelen bedoeld in art. 359, derde lid Sv.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Mensenhandel.
ten aanzien van het onder 2B subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van mishandeling.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is.
ten aanzien van het onder 4A en 4B bewezenverklaarde:
voortgezette handeling van: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het hof acht verder aannemelijk dat aan de feiten als ten laste gelegd onder 4A en 4B één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag heeft gelegen en beschouwt de feiten dan ook als voortgezette handeling van deelneming aan een criminele organisatie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gerequireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen van deze veroordeling. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek.
Het hof is van oordeel dat oplegging van de hierna te noemen straffen passend en geboden is in de onderhavige zaak, gelet op de ernst en het aantal van de bewezen verklaarde strafbare feiten, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals blijkend uit de stukken en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting en gelet op de specifieke, hierna nader te duiden strafmaatbeïnvloedende omstandigheden die een rol spelen in deze strafzaak.
Verdachte is veroordeeld wegens - kort gezegd - medeplegen van mensenhandel, medeplegen van mishandeling, een valsheidsdelict en deelneming aan een criminele organisatie die in het bijzonder gericht was op de exploitatie van vrouwen in de vorm van mensenhandel en van afpersing welke organisatie gedurende enige jaren op een aantal plaatsen in Nederland zeer actief is geweest. Het gebruik van geweld werd daarbij niet geschuwd.
Het hof neemt wat betreft het aandeel van verdachte in de feiten het volgende in aanmerking. Zoals uit de motivering van de bewezenverklaring van dat feit blijkt, heeft verdachte gedurende langere tijd [slachtoffer 1] uitgebuit. In de criminele organisatie heeft verdachte een zekere rol gespeeld, die groter werd toen [medeverdachte 2] in de loop van 2006 naar Duitsland verhuisde.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat straffen in andere zaken voor mensenhandel, deelneming aan een criminele organisatie, mishandeling en het betreffende valsheidsdelict in aanmerking genomen.
De feiten zijn ernstig. Door mensenhandel wordt immers een flagrante inbreuk gemaakt op de menselijke waardigheid. Door deel te nemen aan de criminele organisatie heeft verdachte aan vele anderen schade berokkend.
Uit het voorgaande vloeit voort dat verdachte ten koste van de belangen van anderen persoonlijk financieel gewin heeft nagestreefd. Het hof acht uit een oogpunt van vergelding en preventie daarom - en dus ongeacht een mogelijke veroordeling van verdachte tot betaling van een bedrag dat strekt tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel - met toepassing van art. 9, derde lid, Sr naast oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de feiten onder 1 en 4A en 4B oplegging van een geldboete geboden. Bij de bepaling van de hoogte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat één vrouw slachtoffer is geworden van mensenhandel, de mate van uitbuiting, de duur van de uitbuiting en het aandeel van verdachte in de criminele organisatie. Het heeft voorts op de voet van art. 24 Sr rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte niet in staat is de boete te betalen.
Anders dan de rechtbank en het openbaar ministerie acht het hof op grond van het bovenstaande als uitgangspunt passend en geboden een gevangenisstraf van drie jaar en – mede onder verwijzing naar art. 57 Sr - een geldboete van 50.000 euro (285 dagen vervangende hechtenis). Het hof ziet noch in het tijdverloop noch in de rond deze zaak gespeeld hebbende publiciteit een grond voor vermindering van de op te leggen straf.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat het minder bewezen heeft verklaard dan de rechtbank heeft gedaan, maar komt, gelet op de ernst van de feiten en verdachtes rol daarbij niettemin tot een hogere strafoplegging.
Vormverzuim (geheimhoudersgesprekken)
In de zaken tegen de medeverdachten waarin op dezelfde dag uitspraak wordt gedaan is een beroep gedaan op vormverzuimen die bestaan in het niet tijdig vernietigen van getapte telefoongesprekken waaraan “geheimhouders” hebben deelgenomen. Het hof ziet termen om ambtshalve ook in de onderhavige zaak hierop in te gaan.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer van de verdediging van de volgende feiten en omstandigheden uit:
- Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal nr. 28-824675 (getiteld: proces-verbaal geheimhoudersgesprekken op audiobestanden Caravan), gedateerd 6 maart 2009, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie en [verbalisant 2], inspecteur van politie, respectievelijk tactisch coördinator en dossiervormer onderzoek Sneep, beiden werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Noord- en Oost-Nederland. In het proces-verbaal wordt -zakelijk weergegeven- vermeld dat binnen het deelonderzoek Caravan verdachten waren die ook verdachten waren in het Sneep-onderzoek en dat in het Caravan-onderzoek ingevolge artikelen 126m en 126t Sv telecommunicatie is opgenomen. Op 12 februari 2009 ontving de recherche in het Sneep-onderzoek van de politiedienst die het Caravan-onderzoek had uitgevoerd de audiobestanden van alle bekende taplijnen uit dat deelonderzoek. Op last van de officier van justitie is onderzocht hoe binnen het Sneep-onderzoek gehandeld was ten aanzien van geheimhoudersgesprekken en is onderzocht of er in het bezit van het Sneep-team nog dergelijke gesprekken aanwezig waren. Dit onderzoek had tot resultaat dat 125 geheimhoudersgesprekken werden aangetroffen, waarvan werd aangenomen dat die niet waren uitgewerkt of waarvan de uitwerking al vernietigd was. Bij een steekproef bleek vervolgens dat de gesprekken nog wel op de audiobestanden aanwezig waren. In opdracht van voormelde officier van justitie zijn alle 125 audiobestanden vervolgens vernietigd. Bij nader onderzoek werden vervolgens nog eens 95 gespreksnummers van geheimhoudersgesprekken gevonden. In zeven gevallen was de inhoud van de gesprekken kort uitgewerkt. Alle 95 bestanden zijn vervolgens vernietigd.
- Het openbaar ministerie heeft aan de stukken toegevoegd een proces-verbaal met bijlage, genummerd 29-122234 (getiteld: proces-verbaal van bevindingen gesprekken geheimhouders), gedateerd 29 september 2009, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 3], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie, beiden werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Noord- en Oost-Nederland. In dit proces-verbaal wordt, zakelijk weergegeven, vermeld dat binnen het onderzoek Sneep tapgesprekken zijn gebruikt van de deelonderzoeken Caravan, Maris, Sneep, Duitsland, Hemrik en Monarda. Binnen het onderzoek Sneep, dat vanaf 1 april 2006 werd uitgevoerd, werd zoveel mogelijk gehandeld overeenkomstig de op dat moment geldende Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken geheimhouders van het College van Procureurs-Generaal. Er werd geen informatie uit gesprekken met mogelijke geheimhouders gebruikt ter sturing van het onderzoek. Wel werd één van de gesprekken gebruikt in het slachtofferdossier van [slachtoffer 5] (pagina 22242, dossier A-30, ordner 46D). In opdracht van de officier van justitie werd onderzocht hoe binnen het Sneep-onderzoek met geheimhoudersgesprekken is gehandeld. In totaal werden 56 gesprekken, sms-berichten en voicemailberichten van mogelijke geheimhouders aangetroffen. Een nadere zoekslag in het Sneep-1-onderzoek leverde nog eens 93 van dergelijke gesprekken/berichten op. Vervolgens is met behulp van de zogenaamde “Utrechtse scanmethode” ten aanzien van alle deelonderzoeken nogmaals gezocht. Dit leverde op dat voor wat betreft het deelonderzoek Maris 6 geheimhoudersgesprekken werden aangetroffen (waaraan geen van de in Sneep-1 betrokken verdachten deelnam). In onderzoek Monarda werden vervolgens zeven van dergelijke gesprekken aangetroffen. Deze gesprekken zijn in opdracht van de officier van justitie vernietigd.
- Het openbaar ministerie heeft op 5 februari 2010 een brief gezonden aan het hof en de verdediging, met als bijlage een proces-verbaal genummerd 29-193356, gedateerd 4 februari 2010, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk dossiervormer en tactisch coördinator van het onderzoek Sneep. Aan het proces-verbaal is een bijlage gehecht met een overzicht van alle eerder in de processen-verbaal beschreven en aangetroffen geheimhoudersgesprekken. Het totaal aangetroffen aantal gesprekken is vastgesteld op 106. Naast deze gesprekken zijn op audio-cd’s van het Caravan-onderzoek 220 geheimhoudersgesprekken aangetroffen. Die cd’s zijn geheel vernietigd. Hierop zijn nieuwe cd’s gemaakt en aan het dossier toegevoegd. Van de 220 vernietigde gesprekken op audiobestanden zijn 27 gesprekken nog teruggevonden op een tekst cd-rom. De overige 193 gesprekken hebben nooit op schrift deel uitgemaakt van het procesdossier Sneep. Uit het als bijlage gevoegde proces-verbaal blijkt, dat uiteindelijk 106 geheimhoudersgesprekken zijn teruggevonden, waarvan 93 binnen Sneep-1. Aangegeven wordt welke hoedanigheid de geheimhouders hadden en wat de aard van het bericht (voicemailbericht, sms-bericht, inhoudelijk bericht) was. Wat er aan nadien in het onderzoek Caravan aan geheimhoudersgesprekken is gevonden (220 stuks) dient niet meegeteld te worden, omdat hetgeen er aan Caravan-geheimhoudersgesprekken op de tekst-cd’s stond al meegeteld is bij de eerder genoemde 93 gesprekken.
- Op 10 februari 2010 heeft de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank Almelo de heer [verbalisant 4], projectleider bij de Nationale Recherche, als getuige gehoord in onder meer de zaak van verdachte. De getuige heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat hij tot eind juli 2006 tactisch coördinator was in het Sneep-onderzoek en daarna tot mei 2007 teamleider. De getuige geeft aan wel verantwoordelijk te zijn geweest voor, maar niet betrokken te zijn geweest bij de vastlegging van de tapgesprekken. In briefings is aan de orde gekomen dat er geheimhoudersgesprekken waren, maar is niet de inhoud besproken. Volgens de getuige zijn er geen geheimhoudersgesprekken geweest die naar de officier van justitie zijn doorgestuurd, waarvoor uiteindelijk niet een bevel vernietiging werd gegeven. Alle bevelen vernietiging zijn bij de Unit Landelijke Interceptie, die voor de daadwerkelijke verwijdering van de geheimhoudersgesprekken zorg draagt, aangekomen. De getuige weet zeker dat gesprekken, waarvan pas later duidelijk werd dat het geheimhoudersgesprekken waren, niet ten grondslag hebben gelegen aan tactische beslissingen. De getuige meent van degenen die de zoekslagen naar geheimhoudersgesprekken hebben uitgevoerd gehoord te hebben dat de BOB-aanvragen niet gebaseerd zijn op gesprekken, waarvan achteraf kwam vast te staan dat het geheimhoudersgesprekken waren.
- Op 22 februari 2010 heeft bij de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Almelo in de zaak van onder meer verdachte een verhoor plaats gevonden van de getuige [verbalisant 5], gepensioneerd politieambtenaar en voormalig leider van meergenoemd Caravan-onderzoek. Hij heeft, voor zover in deze relevant, verklaard dat het tappen onder zijn verantwoordelijkheid heeft plaats gevonden in de periode dat hij onderzoeksleider was. Hij zegt geen weet te hebben van vernietiging van getapte gesprekken. Er werden volgens hem geen gesprekken vernietigd. De getuige verklaart verder dat de teamleden geen geheimhoudersgesprekken uitluisterden. De procedure bij geheimhoudersgesprekken was dat men die niet uitluisterde. De getuige was niet bekend met een instructie Vernietiging Geïntercepteerde Geheimhoudersgesprekken van 12 maart 2002, in werking getreden 1 april 2002. De getuige weet niet wat er destijds in het gebruikte systeem precies werd vastgelegd. Hij kan zich niet herinneren kennis genomen te hebben van de inhoud van geheimhoudersgesprekken. Die gesprekken werden, zodra men in de gaten had dat het om een geheimhoudersgesprek ging, niet verder beluisterd. De opname zelf kon niet worden gestopt. Op een vraag van de verdediging waarom de 125 op audiobestanden van het Caravan-onderzoek aangetroffen geheimhoudersgesprekken niet zijn vernietigd, antwoordt de getuige dat hij niet wist dat die gesprekken vernietigd moesten worden. Hij herinnert zich niet een bevel tot vernietiging van geheimhoudersgesprekken te hebben ontvangen.
- Inmiddels zijn alle aangetroffen geheimhoudersgesprekken vernietigd.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat in het Sneep-onderzoek en de daarvan deel uitmakende of daarin geïncorporeerde deelonderzoeken in elk geval ten aanzien van 106 geheimhoudersgesprekken in strijd met de wettelijke regelingen is gehandeld, door die gesprekken op te nemen en de opgenomen geheimhoudersgesprekken niet terstond te vernietigen. Op grond hiervan staat vast dat er sprake is van vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld. Het hof acht het een ernstig verzuim dat het belang, gelegen in het kunnen onderhouden door bijvoorbeeld een patiënt of verdachte van vertrouwelijke communicatie met een arts of advocaat, zoveel malen en gedurende een langere periode is geschonden.
Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van vormverzuimen met betrekking tot het opnemen en niet meteen vernietigen van opgenomen geheimhoudersgesprekken. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat volstaan kan worden met de enkele constatering dat het vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Het hof begrijpt het betoog van het openbaar ministerie aldus dat dit standpunt is ingegeven door de omstandigheid dat in feite geen processueel nadeel voor verdachte uit de - ook door het openbaar ministerie overigens “ernstig” genoemde - vormverzuimen is voortgevloeid.
Het hof acht niet aannemelijk dat de gesprekken zijn gebruikt tot sturing van het onderzoek. Het hof heeft wel vastgesteld dat er sprake is van méér dan incidentele verzuimen met betrekking tot het niet direct vernietigen van getapte geheimhoudersgesprekken. Het hof acht het belang dat de overtreden voorschriften dienen groot. Uit de verklaring van de als getuigen gehoorde teamleiders leidt het hof af dat men binnen de politieteams hiervan onvoldoende doordrongen was.
Het hof is van oordeel dat de verzuimen daarom van zodanig gewicht zijn dat de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van de verzuimen met drie maanden zal worden verlaagd.
Per saldo wordt aan verdachte opgelegd een gevangenisstraf van 2 jaar en 9 maanden alsmede een geldboete van 50.000 euro.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 55, 56, 57, 140, 231, 273a (oud), 273f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraken voor de feiten 2C en 5.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2A primair en subsidiair, 2B primair, 2C primair en subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2B subsidiair, 4A en 4B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren en 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 50.000,-- (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen hechtenis.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een tas met kogelwerend vest, een bus traangas, een dolk met hoes, een ploertendoder, een wapenstok, pepperspray, munitie, vier honkbalknuppels, een Favoritecard Holland Casino en een verzekerdenpas.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een Fahrzeugbrief Chrysler, een paar handschoenen, twee mutsen, een hoeveelheid medicijnen, een Turks/Duits document, eeen simkaart en een zakmes.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]:
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 4], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr J.I.M.W. Bartelds en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 20 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.