ECLI:NL:GHARN:2010:BO8223
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- G. Mintjes
- J.I.M.W. Bartelds
- G.C. Gillissen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot vervroegde invrijheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 22 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde. Het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De vordering was ingediend na een aanzienlijke vertraging van 615 dagen na de onttrekking van de veroordeelde aan de tenuitvoerlegging van zijn straffen. Het hof overweegt dat de indiening van de vordering niet onverwijld is gebeurd, zoals vereist door artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud). De reden voor de vertraging, namelijk dat de veroordeelde niet was opgespoord, werd niet als bijzondere omstandigheid erkend die de late indiening kon rechtvaardigen.
De veroordeelde had zich op 13 januari 2009 onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn straffen, na een verblijf in een zeer beperkt beveiligde inrichting. Het hof constateert dat er geen sprake was van geweld of dreiging met geweld, wat de vordering tot uitstel of achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling zou rechtvaardigen. De beleidsregels die zijn vastgesteld door het college van procureurs-generaal, die de indiening van een vordering tot uitstel of achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling regelen, zijn niet nageleefd. Het hof concludeert dat de vordering niet tijdig is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de beleidsregels rechtvaardigen. Daarom wordt de advocaat-generaal niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.