ECLI:NL:GHARN:2010:BO8176

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001541-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake moord/doodslag met nader onderzoek door politie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 december 2010, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1962 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, was eerder vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf voor doodslag, met terbeschikkingstelling en verpleging. Zowel de officier van justitie als de verdachte hebben hoger beroep aangetekend. Tijdens de zittingen is gebleken dat er behoefte is aan nader onderzoek, vooral naar de verklaringen van de verdachte en de bevindingen van de politie. De verdachte ontkent betrokkenheid bij het overlijden van het slachtoffer en heeft vragen gesteld bij de conclusies van het politieonderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de politie de verklaringen van de verdachte moet heroverwegen in het licht van de aangetroffen sporen en de aantekeningen van de verdachte. Het hof heeft het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling afgewezen, omdat de voorlopige hechtenis nog steeds gerechtvaardigd is. Het hof heeft besloten het onderzoek te hervatten op een nader te bepalen zitting, met de verplichting dat dit binnen drie maanden moet gebeuren. De stukken worden overgedragen aan de advocaat-generaal voor verder onderzoek, en de verdachte zal worden opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001541-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-620270-09
Tussenarrest van 20 december 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 juni 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Boedhoe, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis van 10 juni 2010 vrijgesproken van moord. De rechtbank heeft verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en hem de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft voorts beslissingen genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Bij de beraadslaging is het hof gebleken dat nader onderzoek noodzakelijk is om tot een oordeel te komen in onderhavige zaak. Het hof heropent in verband hiermee het onderzoek ter zitting.
Bij het politieonderzoek heeft verdachte een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De politie heeft aan de hand van verklaringen van getuigen, deskundigenonderzoek, onderzoek aan telefoons en computers en overig onderzoek, de bevindingen en conclusies in het proces-verbaal op een overzichtelijke en nauwkeurige wijze gerelateerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank en bij het hof verklaringen afgelegd zoals in de processen-verbaal van de zittingen weergegeven. Verdachte ontkent betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] en het inpakken en verbergen van haar lichaam. Voorts heeft hij op verschillende feiten en omstandigheden uit het politie proces-verbaal gereageerd en verklaringen gegeven voor zijn handelen en vraagtekens geplaatst bij bepaalde conclusies uit het onderzoek van de politie.
Als eerste voorbeeld hiervan noemt het hof de uitleg van verdachte over de bij hem aangetroffen aantekening op de achterkant van een hotelnota, inhoudende: 'overlijden [slachtoffer]' en daaronder 'za 20 juni 9.30 uur' (9.30 uur is tweemaal onderstreept). Verdachte heeft uitgelegd dat deze aantekening zo moet worden gelezen dat de eerste zinsnede 'overlijden [slachtoffer]' door hem is genoteerd naar aanleiding van de mededeling van de politie dat deze in verband met haar overlijden met hem wenst te spreken.
Verdachte heeft voorts verklaard dat het tweede deel van de aantekening het tijdstip betreft waarop verdachte afscheid van [slachtoffer] nam en vertrok vanaf de camping.
De politie heeft in het proces-verbaal de notitie in zijn geheel gelezen en hieruit opgemaakt dat de aantekening ziet op het tijdstip van overlijden van [slachtoffer]. Op verschillende punten in het proces-verbaal gebruikt de politie de aantekening met deze uitleg ter onderbouwing van haar conclusies. Het hof acht het noodzakelijk dat de politie de bevindingen en conclusies, met in achtneming van de door verdachte gegeven verklaring, nader beschouwt en eventueel aanpast aan de hand van nadere bevindingen.
Een ander voorbeeld betreft de verklaring van verdachte voor het aangetroffen DNA-spoor onder aan het bed waar het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat de ruimte onder het bed als opslagplaats werd gebruikt en dat de aangetroffen sporen kunnen worden verklaard omdat die daar achtergelaten kunnen zijn bij gebruik door hem van die opslagplaats. Door de politie is gerelateerd dat er verse sporen zijn aangetroffen en voorts blijkt dat in twee van de drie aangetroffen sporen DNA van verdachte aanwezig is. Voor het hof is niet duidelijk wat wordt bedoeld met 'verse' sporen in het licht van de verklaring van verdachte.
Voorts blijkt uit het onderzoek niet dat het noodzakelijk was om het bed op te lichten of aan te vatten op met name de plaatsen waar de sporen zijn aangetroffen om het ingepakte lichaam onder het bed te schuiven, noch uit welke sporencombinatie geconcludeerd wordt hoe dit precies in zijn werk moet zijn gegaan. De foto's in het dossier leveren zonder nadere beschrijving van afstanden tussen de sporen, reconstructie van de greep of grepen, informatie met betrekking tot de omvang van het pakket en de hoogte van het bed, onvoldoende informatie op om een goede waardering van de aangetroffen sporen en de daaraan verbonden conclusies mogelijk te maken. Daarnaast is niet duidelijk of bij gebruik van de ruimte onder het bed als opslagplaats op een soortgelijke wijze sporen zouden ontstaan.
Een laatste voorbeeld betreft de conclusies in het entomologisch onderzoek. In het van dit onderzoek opgemaakte rapport van J. Huijbregts van 30 juli 2009 wordt vermeld dat afscherming door verpakking of lagen grond eiafzetting voorkomt. Het is daarom volgens hem waarschijnlijk dat bromvliegen hun eieren hebben afgezet voordat het lichaam is ingepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij sinds 21 juni 2009 in Hongarije verbleef en dat niet is onderzocht of het, in verband met genoemde constatering van de deskundige, mogelijk is geweest dat hij het lichaam heeft verpakt zoals door de politie is geconcludeerd. Is er aan de hand van de aangetroffen maden, eitjes en vliegen (eventueel in combinatie met andere informatie) mogelijk aan te geven hoeveel tijd er is verstreken tussen het overlijden van [slachtoffer] en het verpakken van haar lichaam?
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij inmiddels bereid is medewerking te verlenen aan verder politieonderzoek. In het licht van het voorgaande en de thans aanwezige bereidheid van verdachte om medewerking te verlenen is het hof van oordeel dat de politie aan de hand van de door verdachte reeds afgelegde verklaringen en aan de hand van eventuele nader door verdachte af te leggen verklaringen nader onderzoek dient te verrichten en daarvan dient te relateren in een aanvullend proces-verbaal waarbij in ieder geval een onderzoek dient plaats te vinden naar bovengenoemde voorbeelden.
De stukken worden in handen van de advocaat-generaal gesteld teneinde dit onderzoek te laten plaatsvinden en het daarvan op te maken proces-verbaal te laten voegen in het dossier. Na binnenkomst van het proces-verbaal dient dit aan het hof te worden gezonden teneinde te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is ter zitting getuigen en/of deskundigen ter zitting van het hof op te roepen.
De zaak zal voor onbepaalde tijd worden aangehouden. Aangezien te verwachten valt dat bedoeld onderzoek niet zal zijn voltooid binnen een maand na heden vindt het hof daarin een klemmende reden te bepalen dat het onderzoek dient te worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting, met dien verstande, dat uiterlijk binnen drie maanden na heden het onderzoek ter terechtzitting moet worden hervat.
Verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling
Ter zitting van het hof van 6 december 2010 heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht om onmiddellijke invrijheidsstelling, gekoppeld aan het gevoerde vrijspraakverweer. Het hof heeft ter zitting aangegeven dat gelet op de beoordeling van de zaak ten gronde die noodzakelijk is om op dit verzoek te kunnen beslissen dat op dit verzoek wordt beslist zodra het hof met de raadsvrouwe van oordeel zou zijn dat vrijspraak in deze zaak zou moeten volgen.
Uit het voorgaande volgt dat het hof thans niet tot een dergelijk oordeel komt omdat nader onderzoek noodzakelijk is. Nu de bezwaren en grond voor de voorlopige hechtenis nog onverkort gelden en verdachte in eerste aanleg is veroordeeld to 10 jaren gevangenisstraf en hem de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd, wijst het hof dit verzoek af.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting, met dien verstande, dat uiterlijk binnen drie maanden na heden het onderzoek ter terechtzitting van het hof moet worden hervat;
stelt de stukken in handen van de advocaat-generaal, teneinde het onderzoek als in de overwegingen omschreven te doen uitvoeren;
beveelt dat verdachte zal worden opgeroepen tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zal worden hervat;
beveelt dat van dag en uur van die nadere terechtzitting schriftelijk mededeling zal worden gedaan aan de raadsvrouw.
wijst af het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. J.A. Wiarda en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.