ECLI:NL:GHARN:2010:BO8151

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002987-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met (half)zusje na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was eerder vrijgesproken van ontuchtige handelingen met zijn (half)zusje, maar het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor andere ten laste gelegde feiten, maar de vrijspraken voor de ontuchtige handelingen werden door de verdachte aangevochten. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep herhaald en de verklaringen van de aangeefster, haar moeder en andere betrokkenen beoordeeld. Het hof concludeert dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vinden in ander bewijs, zoals technisch bewijs of verklaringen van derden. De inconsistenties en de lange periode tussen de gebeurtenissen en de aangifte hebben de waarheidsvinding bemoeilijkt. Het hof oordeelt dat niet is voldaan aan het bewijsminimum dat de wetgever vereist voor een veroordeling. Daarom spreekt het hof de verdachte vrij van het hem ten laste gelegde feit. Het hof verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor de vrijspraken van andere ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002987-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-607427-06
Arrest van 10 december 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 november 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.A.M. Hertoghs, advocaat te Alkmaar.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en voor het onder 1 ten laste gelegde misdrijf veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is niet bij akte beperkt. Voor zover het hoger beroep zich richt tegen de vrijspraken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde, zal het hof verdachte daarin niet ontvankelijk verklaren.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover aan hoger beroep onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging zoals door de eerste rechter is toegelaten - ten laste gelegd, dat:
hij in de periode van 01 september 2002 tot en met 13 december 2005 (meermalen) in [plaats 1], gemeente [gemeente 1] en/of (meermalen) in [plaats 2] gemeente [gemeente 2], met [slachtoffer], die (telkens) de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- (meermalen) zijn hand gebracht in de voorkant van de broek van die [slachtoffer]
(terwijl zij zat) en/of
- (meermalen) zijn hand gebracht in de onderbroek van die [slachtoffer] en/of
(vervolgens)
- (meermalen) de vagina van die [slachtoffer] betast en/of (vervolgens) zijn vingers
bewogen en/of
- (meermalen) een vinger gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
zijn vinger bewogen;
en/of
hij in de periode van 01 september 2002 tot en met 13 december 2005 (meermalen) in [plaats 1], gemeente [gemeente 1] en/of (meermalen) in [plaats 2] gemeente [gemeente 2], met [slachtoffer], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- (meermalen) zijn hand brengen in de voorkant van de broek van die [slachtoffer]
(terwijl zij zat) en/of
- (meermalen) zijn hand brengen in de onderbroek van die [slachtoffer] en/of
(vervolgens)
- (meermalen) de vagina van die [slachtoffer] betasten en/of (vervolgens) zijn vingers
bewegen.
Vrijspraak
Verdachte is ten laste gelegd dat hij met zijn (half)zusje [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) bij meerdere gelegenheden ontuchtige handelingen heeft gepleegd, zoals hierboven nader is gespecificeerd. Verdachte heeft consequent ontkend het ten laste gelegde te hebben begaan. [slachtoffer] heeft daarover ten overstaan van de politie, de rechter-commissaris in strafzaken en ter terechtzitting van het hof van 26 november 2010 verklaringen afgelegd, die in elk geval op hoofdlijnen als consistent zijn aan te merken.
Gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voor een bewezenverklaring vereist dat de door [slachtoffer] gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het hof heeft (daartoe) op voornoemde terechtzitting [slachtoffer] gehoord alsmede haar moeder en haar moeders gewezen partner, welke laatste in de betreffende periode deel uitmaakte van het gezin waartoe aangeefster behoorde.
Het hof stelt vast dat de bij die gelegenheid door de toenmalige stiefvader afgelegde verklaring onvoldoende substantieel is om aan het bewijs te kunnen bijdragen. Voorts constateert het hof dat de moeder van [slachtoffer] nieuwe elementen aan haar eerdere verklaringen heeft toegevoegd. Zij heeft verklaard dat zij niet alleen heeft gezien dat verdachte zich op de slaapkamer van haar dochter bevond, maar dat zij tevens heeft waargenomen dat een hand van verdachte zich onder de dekens bevond van het bed waarin haar dochter lag.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof deze toevoeging niet als bijdrage aan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Niet uit te sluiten is dat de herinneringen van betrokkenen in de loop der jaren zijn vervaagd dan wel vervormd en/of - vermoedelijk onbewust - zijn ingevuld door andere kennis dan die uit de eigen waarneming is voortgekomen.
Daarnaast bestaan inmiddels diverse lezingen over de omstandigheden waaronder [slachtoffer] met haar verhaal naar buiten is gekomen, door prof. W.A. Wagenaar in zijn rapport van 23 oktober 2007 aangeduid als haar 'first disclosure'. Hoe deze 'disclosure' destijds in werkelijkheid heeft plaatsgevonden is niet meer vast te stellen. Het hof deelt de conclusie van Wagenaar voornoemd dat de ruime periode tussen de 'disclosure' en het informatieve gesprek bij de politie en de wijze waarop het opsporingsonderzoek met name in de beginfase is verlopen het risico van onderlinge beïnvloeding in de hand heeft gewerkt en de waarheidsvinding ernstig heeft bemoeilijkt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan het door de wetgever vereiste bewijsminimum, nu de verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen, in casu - bij gebrek aan technisch of ander objectief bewijs - de verklaringen van derden. Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep en voor zover aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. S.H. Wachter buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.