Parketnummer: 24-001358-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-400211-08
Arrest van 1 december 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] te [land],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het hem onder primair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet - met een personenauto - al accelererend achterwaarts op die [slachtoffer 1] is toegereden en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - met een personenauto - al accelererend achterwaarts op die [slachtoffer 1] is toegereden en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), heeft aangereden met zijn, verdachtes, personenauto, immers is hij, verdachte, al accelererend achterwaarts op die [slachtoffer 1] toegereden en/of is (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] aangereden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar te mishandelen, en meer subsidiair dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door met een auto - achteruit rijdend - tegen [slachtoffer 1] aan te rijden.
[slachtoffer 1] was eigenaar van de [bedrijfsnaam] in [plaats]. Verdachte heeft op 30 augustus 2008 als klant zijn winkel bezocht. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op een gegeven moment verdachte bij hem is gekomen om te praten over een - al langer tussen verdachte en de [bedrijfsnaam] slepend - conflict over - kort gezegd - het retourneren van door verdachte in het verleden bestelde tegels. Als de discussie hierover uitmondt in een heftige woordenwisseling, zou [slachtoffer 1] verdachte hebben verzocht de winkel te verlaten. Aangever [slachtoffer 1] zou hierop met verdachte zijn meegelopen naar de uitgang van de winkel. De woordenwisseling tussen hen beide zou zich vervolgens hebben voortgezet tot bij de - op het parkeerterrein van de [bedrijfsnaam] geparkeerde - auto van verdachte. Als [slachtoffer 1] zich op een gegeven moment omdraait om terug te keren naar de winkel, zou verdachte zijn auto hebben gestart en vervolgens achteruit tegen [slachtoffer 1] zijn aangereden. Hij is daarbij niet komen te vallen. Verdachte zou daarna met verhoogde snelheid het betreffende parkeerterrein hebben verlaten.
Verdachte heeft bij verschillende gelegenheden een verklaring afgelegd over hetgeen op 30 augustus 2008 zou zijn voorgevallen in en op het parkeerterrein van de [bedrijfsnaam]. Die verklaring komt erop neer - zakelijk weergegeven - dat verdachte op die dag een bezoek heeft gebracht aan de [bedrijfsnaam] in [plaats] en dat op een gegeven moment aangever [slachtoffer 1] hem wilde spreken over voornoemd conflict. [slachtoffer 1] zou tegen hem zijn uitgevallen en hem vervolgens met een vinger in zijn oog hebben geprikt. Op weg naar de uitgang zou [slachtoffer 1] verdachte meerdere malen op zijn hoofd hebben geslagen. [slachtoffer 1] zou vervolgens met verdachte zijn meegelopen naar zijn op het parkeerterrein geparkeerde auto. Aangever zou nog hebben geprobeerd te beletten dat verdachte in zijn auto kon stappen. Als het verdachte uiteindelijk lukt om plaats te nemen achter het stuur van zijn auto, zou [slachtoffer 1] meerdere malen tegen verdachtes auto hebben geslagen. Verdachte zou vervolgens vooruit zijn weggereden en het parkeerterrein hebben verlaten, zonder [slachtoffer 1] daarbij te hebben geraakt.
Ter vaststelling van de feitelijke gang van zaken op het parkeerterrein overweegt het hof het volgende.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep - waaronder de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van (met name) de getuigen
[ getugie 1] en [getuige 2] - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het parkeerterrein van de [bedrijfsnaam] in [plaats] uit stilstand achteruit is weggereden en dat hij aangever, die inmiddels enige meters van de (achterkant van de) auto was weggelopen, (al dan niet enigszins schuin) van achteren heeft aangereden.
De verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt - voor wat betreft de aanrijding - bevestigd door de getuigen [ getugie 1] en [getuige 2]. Anders dan de verdediging acht het hof deze getuigenverklaringen op dit punt geloofwaardig. Zowel aangever als de beide getuigen hebben ten aanzien van de aanrijding consistente en gedetailleerde verklaringen afgelegd, die op essentiële onderdelen met elkaar overeen komen. De verklaring van verdachte dat hij met zijn auto vooruit het betreffende parkeervak op het parkeerterrein van de [bedrijfsnaam] heeft verlaten, wordt op geen enkele wijze ondersteund.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe deze aanrijding strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd.
De raadsvrouw heeft in dit kader bepleit dat niet kan worden bewezen dat er bij de hiervoor geschetste feitelijke toedracht van de aanrijding sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van of ernstig letsel bij [slachtoffer 1], zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel 'opzettelijk' in het primair en subsidiair ten laste gelegde en daarmee van de hierin ten laste gelegde feiten.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood of zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het openbaar ministerie heeft geen onderzoek laten verrichten naar de snelheid van verdachtes auto op het moment van de aanrijding en de risico's hiervan voor het slachtoffer op fataal of zwaar letsel. Mede gelet daarop is het hof van oordeel dat te weinig feiten en omstandigheden zijn gebleken voor het bewijs dat verdachte bij de aanrijding de aanmerkelijke kans heeft opgelopen dat hij [slachtoffer 1] zou doden of zwaar zou verwonden, en dus voor het (voorwaardelijk) opzet van verdachte hierop, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het is naar algemene ervaringsregels aannemelijk dat een aanrijding met een auto wel een aanmerkelijke kans op enig lichamelijk letsel en/of pijn tot gevolg heeft. Door met een auto achteruit te rijden terwijl zich in de nabijheid van de achterkant van die auto een persoon bevindt, heeft verdachte naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans op pijn en/of letsel willens en wetens aanvaard. Het hof acht het aan verdachte meer subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling van [slachtoffer 1], op grond van al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 30 augustus 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], heeft aangereden met zijn, verdachtes, personenauto, immers is hij, verdachte, achterwaarts op die [slachtoffer 1] toegereden en is daarbij tegen die [slachtoffer 1] aangereden, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
meer subsidiair: mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 30 augustus 2008 aangever [slachtoffer 1] mishandeld door hem op een parkeerterrein met een auto aan te rijden. Verdachte heeft aldus een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Ter terechtzitting in hoger beroep is eveneens gebleken dat verdachte hiermee aldaar aanwezige personen schrik heeft aangejaagd.
Nu het hof tot een andere (beperktere) bewezenverklaring dan de rechtbank en de advocaat-generaal komt, zal het hof een andere (lagere) straf aan verdachte opleggen. Mede gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 28 april 2010, waaruit blijk dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld, zal het hof een werkstraf van na te noemen duur aan verdachte opleggen.
Dat verdachte op een kwalijke wijze gebruik heeft gemaakt van zijn auto, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof evenwel het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het opleggen van deze voorwaardelijke bijkomende straf heeft mede ten doel verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie maanden ;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.A.A.M. van Veen en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.