ECLI:NL:GHARN:2010:BO7401

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003163-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op 76-jarige vrouw met poging tot doodslag en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 15 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft op 19 september 2008 een 76-jarige alleenstaande vrouw in haar woning in Almere overvallen. De vrouw werd op gewelddadige wijze mishandeld, vastgebonden met tie-rips en in haar woning voor dood achtergelaten. Vijf dagen later werd zij in ernstige toestand aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte en getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte opzet had op de gepleegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor poging tot doodslag en diefstal, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 17.125,00. Het hof oordeelde dat de verdachte een sturende rol had gespeeld in de overval, wat een hogere straf rechtvaardigde dan de eerder opgelegde 8 jaar door de rechtbank. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, met een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003163-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-607384-08
Arrest van 15 december 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 december 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
thans ingeschreven in de penitentiaire inrichting Overijssel, penitentiaire inrichting voor vrouwen, Huis van Bewaring te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. B.T. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 17.125,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - met inachtneming van de door de eerste rechter toegelaten wijziging in de tenlastelegging - ten laste gelegd, dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, immers heeft/hebben en/of is/zijn zij, verdachte, en/of haar mededader(s) met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- (op/tegen) de voordeur van de woning van die [benadeelde], waarachter die [benadeelde] zich bevond, (open)geduwd en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen/in het lichaam van die [benadeelde] geslagen en/of gestompt (waardoor die [benadeelde] ten val kwam en/of terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- bovenop die [benadeelde] gaan zitten (terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht van die [benadeelde] geduwd/gestopt (terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- een/de hand(en)/pols(en) en/of een/de voet(en)/enkel(s) van die [benadeelde] vastgebonden met (een) tie-rip(s) (terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- die [benadeelde] (zwaar) gewond vastgebonden en/of met een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een onbekend gebleven geldbedrag in oud Nederlands geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- (op/tegen) de voordeur van de woning van die [benadeelde], waarachter die [benadeelde] zich bevond, heeft/hebben (open)geduwd en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen/in het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben geslagen en/of gestompt (waardoor die [benadeelde] ten val kwam en/of terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- bovenop die [benadeelde] is/zijn gaan zitten (terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of - een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht van die [benadeelde] heeft/hebben geduwd/gestopt (terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- een/de hand(en)/pols(en) en/of een/ de voet(en)/enkel(s) van die [benadeelde] heeft/hebben vastgebonden met (een) tie-rip(s) (terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond) en/of
- die [benadeelde] (zwaar) gewond vastgebonden en/of met een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht heeft/hebben achtergelaten, tengevolge waarvan die [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel
* (een) botbreuk(en)/fractu(u)r(en) in het gezicht en/of
* een (deels) losgelegen oogbol en/of
* (een) ontbrekende en/of afgebroken tand(en) en/of
* (een) doorligplek(ken) op een/de bil(len) en/of
* (een) schaafwond(en) aan het (linker)been en/of
* (een) insnoeringswond(en) bij de enkel(s) (van 5 mm breed) en/of
* (een) bloeduitstorting(en) en/of (een) blauwe plek(ken) in het gezicht en/of in de hals en/of op linkerborsthelft tot aan de ribbenboog (onderkant)) heeft bekomen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feitelijke gang van zaken
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op de avond van 19 september 2008 wordt een 76-jarige, alleenstaande vrouw, mevrouw [benadeelde] (hierna: [benadeelde]), in haar woning aan de [straat] in [plaats 1] overvallen. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat zij beiden - als enigen - bij deze overval betrokken zijn geweest. Beiden kenden [benadeelde] en waren reeds eerder in haar woning geweest. [medeverdachte] had [benadeelde] begin juli 2008 via zijn vriend, [getuige 1], leren kennen en zou voor [benadeelde] werkzaamheden in de tuin verrichten.
Ter voorbereiding op de overval zijn twee bivakmutsen en twee paar handschoenen aangeschaft. Deze voorwerpen, alsmede een tas met daarin tie-rips en een stuk handdoek worden meegenomen naar de woning van [benadeelde].
Daar aangekomen, wordt de verlichting bij de voordeur onklaar gemaakt en wordt vervolgens aangebeld en/of op de deur geklopt.
Als [benadeelde] de deur open doet, wordt zij met kracht in haar gezicht gestompt. Ten gevolge van deze stomp komt [benadeelde] in de hal te vallen. Zij wordt, terwijl ze op de grond ligt, nogmaals gestompt en vervolgens vastgebonden met tie-rips.
Vijf dagen later, op 24 september 2008, wordt [benadeelde] ernstig gewond, vastgebonden, niet aanspreekbaar en sterk uitgedroogd door vochttekort, aangetroffen in haar woning.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2008, met als bijlagen stukken uit het medische dossier van [benadeelde], en de geneeskundige verklaring d.d. 14 oktober 2008 blijkt ondermeer dat bij [benadeelde] sprake was van een botfractuur aan de linkeroogkas, een sterk opgezwollen linkergezichtshelft, ernstige bloeduitstortingen rond de ogen, bloeduitstortingen rond de hals, kin, bovenlip, linkermondhoek en op de linkerborsthelft tot aan de ribbenboog, schaafwonden aan het linkerbeen en doorligplekken op haar billen. Uit het NFI rapport, opgesteld door D. Botter, d.d.
5 maart 2009, blijkt dat sprake is geweest van minimaal twee geweldsinwerkingen op het gelaat, één in de nabijheid van het linkeroog, een andere ter hoogte van de onderkaak. De fracturen van het aangezicht impliceren dat sprake moet zijn geweest van forse krachtsuitoefening.
Op 24 september 2008 is [benadeelde] overgebracht naar het ziekenhuis in [plaats 1]. Nadien is zij opgenomen in een verpleeghuis te [plaats 2], alwaar zij tot op heden verblijft.
De rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Met betrekking tot de onderlinge rolverdeling voorafgaand aan en tijdens de overval beschuldigen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar over en weer.
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting van het hof nadrukkelijk op het standpunt gesteld dat de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] heeft afgelegd onbetrouwbaar zijn en van het bewijs uitgesloten dienen te worden. Hetzelfde uitdrukkelijke standpunt heeft de raadsman ingenomen ten aanzien van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
Nu technisch bewijs nagenoeg ontbreekt en [benadeelde] medisch gezien niet in staat is om een verklaring omtrent de gebeurtenissen af te leggen, is het met het oog op de bewijs- en kwalificatievragen van belang dat de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de door betrokkenen afgelegde verklaringen zorgvuldig worden getoetst. Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard - kort samengevat - dat zij onder druk van medeverdachte [medeverdachte] op 19 september 2008 de woning van [benadeelde] is binnengegaan. Kort daarvoor was ze door [medeverdachte] bedreigd en mishandeld. Zij heeft gezien hoe [medeverdachte] geweld gebruikte tegen [benadeelde], haar vervolgens vastbond met tie-rips en de woning doorzocht. Verdachte heeft naar eigen zeggen aan zowel de voorbereiding als de uitvoering van de overval geen bijdrage van betekenis geleverd. Dat zij ook nadien geen alarm heeft geslagen of hulp voor [benadeelde] heeft ingeroepen is eveneens onder druk van medeverdachte [medeverdachte] geweest, van wie zij ten tijde van de overval sinds kort zwanger was.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft aanvankelijk tegenover de politie zijn eigen betrokkenheid bij de overval ontkend en verschillende namen genoemd van personen die de overval gepleegd zouden hebben. Nadien heeft [medeverdachte] bij de politie verklaard dat niet alleen hijzelf, maar ook zijn (toenmalige) vriendin - verdachte - de overval hebben gepleegd. Samengevat komt zijn verklaring erop neer dat verdachte meer spanning in hun relatie wilde en voorstelde om [benadeelde] te overvallen. [medeverdachte] stemde hiermee in, omdat hij bang was om verdachte (opnieuw) kwijt te raken. Volgens [medeverdachte] zijn ze op de avond van 19 september 2008 samen naar de woning van [benadeelde] gelopen en was verdachte degene die een tas met daarin de tie-rips en een stuk van een handdoek meenam. Aangekomen bij de woning van [benadeelde] heeft [medeverdachte] eerst in de tuin gekeken of er iemand thuis was en vervolgens, conform de afspraak met verdachte, op de deur geklopt / aangebeld en [benadeelde], toen zij de deur opende, een harde vuistslag in het gezicht gegeven. Toen [benadeelde] in de hal op de grond lag heeft verdachte de polsen en enkels van [benadeelde] met tie-rips vastgebonden, haar vervolgens met gebalde vuist meermalen in het gezicht gestompt en een doekje over haar gezicht gelegd. [medeverdachte] heeft daarna de gordijnen in de woonkamer dichtgedaan en heeft samen met verdachte de woning doorzocht. Omdat hij in paniek raakte heeft hij verdachte aangespoord om de woning te verlaten, waarbij zij hem uitschold voor 'pussy'.
[medeverdachte] heeft deze door hem geschetste gang van zaken ter terechtzitting van het hof van 1 december 2010, waar hij onder ede als getuige is gehoord in de zaak van verdachte, in grote lijnen bevestigd.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] te twijfelen. Aan dit oordeel doet niet af dat [medeverdachte] zijn betrokkenheid bij de feiten aanvankelijk heeft ontkend.
De vele verklaringen die [medeverdachte] nadien, vanaf 27 november 2008, heeft afgelegd met betrekking tot zijn eigen aandeel en dat van verdachte aan het ten laste gelegde feit zijn zowel tegenover politie, rechter-commissaris, rechtbank als hof op hoofdlijnen gelijkluidend gebleven. In zoverre is er sprake van consistente verklaringen. Daarbij belast [medeverdachte] zichzelf ook in aanzienlijke mate en schuift hij niet de gehele schuld op verdachte af. Veeleer komt uit de aanvankelijke verklaringen naar voren dat [medeverdachte] heeft getracht om verdachte zolang mogelijk buiten schot te houden.
Het hof beoordeelt de verklaringen van [medeverdachte] tevens als geloofwaardig en overtuigend bezien binnen de context van de (verbroken) relatie tussen verdachte en [medeverdachte]. Tussen beiden was korte tijd sprake geweest van een relatie. Kort voor 19 september 2008 heeft verdachte de relatie verbroken, terwijl verdachte voor [medeverdachte] 'alles' was.
Direct voorafgaande aan de overval heeft verdachte ingestemd met voortzetting van de relatie op voorwaarde van meer spanning binnen de relatie.
Nu verdachte binnen de relatie een bepalende rol vervulde, is het hof de overtuiging toegedaan dat zij [medeverdachte] zover heeft gekregen hem mee te laten doen aan de ten laste gelegde overval.
Van belang is voorts dat de verklaringen van [medeverdachte] op essentiële punten overeenkomen met de uitlatingen die hij tegenover zijn vrienden [getuige 1] en [getuige 2] heeft gedaan, alsmede met een door de politie afgeluisterd gesprek tussen [medeverdachte] en [getuige 1] in de auto van [getuige 1].
Zo verklaart getuige [getuige 2] op 15 december 2008 over een gesprek dat hij met verdachte en [medeverdachte] over de overval op [benadeelde] heeft gehad: 'Toen kwam [verdachte] er tussen en zei: Ik heb die tie-rips om haar handen gebonden en die vrouw begon te schreeuwen. Ze vertelden mij dat ze alles gingen doorzoeken voor dingen van waarde. [verdachte] vertelde mij dat [medeverdachte] heel erg gestresst was daarbinnen en steeds riep "we gaan, we gaan". Zij vertelde mij dat zij dat niet wilde omdat ze binnen nog niets hadden gevonden. [verdachte] vertelde mij vervolgens dat ze uit de woning van die mevrouw zijn weggegaan omdat [medeverdachte] bang was. Die stond volgens haar de hele tijd te schreeuwen dat hij bang was en weg wilde'.
Getuige [getuige 1] verklaart op 26 november 2008 tegenover de politie onder meer dat verdachte de tweede dader van de overval is en op de vraag van verbalisanten hoe hij dit weet, antwoordt [getuige 1]: 'Omdat ze dat in de auto naar Amsterdam heeft gezegd. Ze zouden naar binnen gaan en ze zouden die vrouw vastbinden en er zou een beneden doorzoeken en een boven. Volgens [verdachte] stresste [medeverdachte] ook een beetje daarbinnen.'
Het hof ziet evenmin aanleiding om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te twijfelen. Ook [getuige 1] en [getuige 2] hebben op hoofdlijnen consistente verklaringen afgelegd, in die zin dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tegen hen over de overval hebben gesproken, dat verdachte daarbij over haar eigen betrokkenheid heeft verklaard en dat verdachte en [medeverdachte] elkaar over en weer aanvulden. Voor het standpunt dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verdachte, op verzoek van hun vriend [medeverdachte], ten onrechte hebben belast ziet het hof geen aanknopingspunten. Beide getuigen hebben ook over [medeverdachte] belastende verklaringen afgelegd.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de verklaringen van [medeverdachte], [getuige 1] en [getuige 2] als betrouwbaar dienen te worden aangemerkt en mitsdien bruikbaar zijn voor het bewijs.
Met betrekking tot de verklaringen van verdachte merkt het hof op dat voor de lezing van verdachte dat zij onder dwang dan wel dreiging van [medeverdachte] onvrijwillig bij de overval op [benadeelde] betrokken is geraakt, geen steun is te vinden in de overige gedingstukken. In dit verband is een uitspraak van verdachte zelf, tijdens het eerdergenoemde, door de politie afgeluisterde gesprek in de auto van [getuige 1] van belang waarin zij zegt: 'Luister [getuige 1], in principe... wat ze hebben op ons... helemaal geen kankermoer'.
Zowel [medeverdachte], [getuige 1] als [getuige 2] verklaren dat het juist verdachte is geweest die medeverdachte [medeverdachte] in de woning uitgescholden heeft toen deze in paniek raakte en aangaf de woning te willen verlaten. Voorts biedt het dossier geen aanknopingspunten die de lezing van verdachte ondersteunt dat zij in haar relatie met [medeverdachte] bang voor hem was en niet tegen hem op kon. Het hof merkt ten aanzien hiervan op dat niet alleen uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], maar met name ook uit de verklaringen van een vriendin van verdachte, [getuige 3], de huisbaas van verdachte, [getuige 4] en een huisgenoot van verdachte, [getuige 5], blijkt dat verdachte binnen de relatie juist de dominerende factor was en haar medeverdachte [medeverdachte] onder de duim had.
Ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om [getuige 1] en [getuige 2] ter terechtzitting van het hof als getuige horen, overweegt het hof het volgende.
[getuige 1] en [getuige 2] zijn in het kader van de behandeling van de zaak van de verdachte in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad, op 10 augustus 2009 respectievelijk
5 november 2009. Bij tussenarrest van 9 juni 2010 heeft het hof het verzoek van de verdediging van 26 mei 2010 om [getuige 1] en [getuige 2] als getuige te horen afgewezen omdat onvoldoende aanknopingspunten zijn aangevoerd of gebleken op grond waarvan het verzoek gehonoreerd zou moeten worden. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman af nu ook thans door de verdediging ter terechtzitting van het hof geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd dan wel gebleken op grond waarvan het verzoek noodzakelijkerwijs alsnog gehonoreerd zou moeten worden.
Opzet en medeplegen
De raadsman heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor het opzet op de ten laste gelegde gedragingen en dat voorts geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte], noch van een gezamenlijke uitvoering of opzet daarop. De raadsman is derhalve van mening dat zijn cliënt vrijgesproken dient te worden van het haar ten laste gelegde.
Zoals hierboven uiteen is gezet gaat het hof, anders dan verdachte en haar raadsman, uit van een andere feitelijke gang van zaken.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigen op essentiële onderdelen de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], dat verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de overval op [benadeelde]. Uit de verklaringen van [medeverdachte] komt verder naar voren dat verdachte actief betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen. Zo is verdachte samen met [medeverdachte] naar een dumpshop geweest waar de bivakmutsen en handschoenen zijn gekocht, heeft zij de tie-rips geprepareerd en is zij vervolgens met [medeverdachte] naar de woning van [benadeelde] gegaan. In de woning van [benadeelde] heeft verdachte eveneens uitvoeringshandelingen verricht. Nadat [medeverdachte] [benadeelde] de eerste stomp had gegeven is verdachte mee naar binnen gegaan, heeft de polsen en enkels van [benadeelde] vastgebonden met tie-rips, haar vervolgens - toen zij op de grond lag - gestompt en een doek over haar gezicht gelegd. Vervolgens heeft zij samen met medeverdachte [medeverdachte] de woning doorzocht en een portemonnee meegenomen. Deze portemonnee heeft zij kort daarna, in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte], in het water gegooid.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de verrichte gedragingen en zo nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte], dat sprake is geweest van medeplegen.
Nu het hof uitgaat van een andere feitelijke gang van zaken dan door verdachte en haar raadsman is aangevoerd en het hof de verklaringen van verdachte die zij tegenover de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs zal bezigen, maar wel haar verklaring afgelegd ter zitting van het hof op 1 december 2010, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman inhoudende dat de processen-verbaal van politie van verhoor van verdachte verbatim uitgewerkt dienen te worden, geen bespreking.
Poging doodslag
Door [benadeelde], een tengere vrouw van 76 jaren oud, meermalen - na de eerste stomp liggend op de grond - in haar gezicht te stompen tengevolge waarvan zij ernstig letsel heeft opgelopen, haar vervolgens vast te binden aan haar polsen en enkels en haar (vermoedelijk buiten bewustzijn) in haar woning achter te laten, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zou komen te overlijden. Dat verdachte deze kans heeft aanvaard blijkt ook uit de omstandigheid dat verdachte in de dagen volgend op 19 september 2008 geen enkele actie heeft ondernomen om voor de vastgebonden en gewonde [benadeelde] hulp in te schakelen.
Nu het hof ten aanzien van verdachte het medeplegen van het ten laste gelegde feit bewezen acht, behoeft het verweer van de raadsman inhoudende dat het achterlaten van het slachtoffer in een hulpeloze toestand niet strafbaar is en dat van verdachte niet gevergd kon worden dat zij de vader van haar nog ongeboren kind zou aangeven, geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [benadeelde] van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, immers hebben zij, verdachte en haar mededader met dat opzet met kracht
- in het gezicht van die [benadeelde] gestompt waardoor die [benadeelde] ten val kwam en in het gezicht gestompt terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond en
- de polsen en enkels van die [benadeelde] vastgebonden met tie-rips terwijl die [benadeelde] zich op de grond bevond en
- die [benadeelde] (zwaar gewond) vastgebonden en met een doek over een deel van het gezicht achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van poging tot doodslag vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door drs. R.J.H. Winter, psychiater, op 2 mei 2009 naar aanleiding van het ten laste gelegde een psychiatrisch rapport uitgebracht, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt:
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Onder enig voorbehoud, gezien de leeftijd van onderzochte, kan er vooralsnog niet definitief gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (een eventuele persoonlijkheidsstoornis derhalve).
Er zijn aanwijzingen dat betrokkene gezien de thans vastgestelde onvolledige ontwikkeling van de persoonlijkheid en mogelijk ook van een scheefgroei ten gevolge van de traumatische voorgeschiedenis, daardoor in de bewuste periode in enigszins verminderde mate in staat was haar vrije wil te bepalen. In die zin wordt geadviseerd betrokkene te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Na telefonisch contact met de officier van justitie waarin aanvullende informatie met betrekking tot de rol van verdachte in de ten laste gelegde feiten aan Winter meegedeeld is, heeft Winter d.d. 7 mei 2009 een addendum toegevoegd aan zijn rapport d.d. 2 mei 2009 welk addendum als conclusie onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven - :
Mochten er aldus voldoende aanwijzingen / bewijzen komen voor de actieve betrokkenheid bij de voorbereiding en uitvoering van het ten laste gelegde, dan rijst er veel twijfel over de mogelijke invloed van de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid op de vrije bepaling van de wil. In dit geval wordt geadviseerd betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Op de door de raadsman van verdachte opgestelde aanvullende vragen naar aanleiding van de door Winter uitgebrachte rapportage, antwoordt Winter bij brief van 9 augustus 2009 onder meer - zakelijk weergegeven - :
Actieve betrokkenheid bij de voorbereiding en uitvoering van het ten laste gelegde veronderstelt een zeer hoge mate van vrijheid van wilsbepaling die niet of nauwelijks te rijmen valt met verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Voorts is omtrent verdachte door prof. dr. F. Koenraadt, psycholoog, op 7 mei 2009 naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten een psychologisch rapport uitgebracht.
Alvorens Koenraadt tot beantwoording komt van de vragen, stelt hij drie mogelijke delictsscenario's vast, waarvan de mate van beïnvloeding afhankelijk is, te weten - voor zover hier van belang - :
Betrokkene is al dan niet gepland met haar medeverdachte naar de plaats van het delict gegaan. Zij heeft actief meegewerkt aan het binden van het slachtoffer en actief gespeurd naar haar bezittingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat betrokkene in haar eentje het ten laste gelegde niet zou hebben gepleegd, maar juist het samenspan van betrokkene en haar medeverdachte waren beiden in staat tot een dergelijke actie zoals ten laste gelegd.
Het rapport van Koenraadt houdt als conclusie in - zakelijk weergegeven - :
Tijdens het onderzoek werd bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsproblematiek, die overigens niet de ernst en omvang van een persoonlijkheidsstoornis heeft. Wel worden afhankelijke trekken geconstateerd.
Deze psychische conditie bestond ook ten tijde van het begaan van het haar ten laste gelegde - indien bewezen -.
De geconstateerde psychische problematiek vormt de bodem waarop het ten laste gelegde, indien bewezen, tot stand is gekomen.
Bij dit scenario is betrokkene evenals de gemiddeld normale mens in staat haar wil overeenkomstig dat inzicht te bepalen. Ondergetekende concludeert dan dat aan betrokkene het plegen van het haar ten laste gelegd - indien bewezen -geheel kan worden toegerekend.
Op de door de raadsman van verdachte aanvullende vragen naar aanleiding van de door Koenraadt uitgebrachte rapportage, antwoordt Koenraadt bij brief van 5 augustus 2009 onder meer - zakelijk weergegeven - :
Die doelgerichte, instrumentele, zo mogelijk opportunistische versie staat eigenlijk haaks op enigerlei doorwerking van psychische problematiek in het ten laste gelegde. Daarmee is niet gezegd dat die psychische problematiek dan niet bestaat. De doorwerking van de psychische problematiek ontbreekt. Met andere woorden die is voor dat scenario niet eens nodig.
Ter terechtzitting van het hof d.d. 1 december 2010 zijn Winter en Koenraadt als deskundigen gehoord en hebben een nadere toelichting gegeven op de door hun uitgebrachte adviezen en aanvullingen hierop. Beide deskundigen hebben hun conclusie bevestigd dat ten aanzien van de feiten en de omstandigheden waarin verdachte zich op het moment van het plegen van het ten laste gelegde bevond, verdachte als volledig toerekeningsvatbaar dient worden te beschouwd indien er van uitgegaan moet worden dat verdachte een actieve betrokkenheid heeft gehad bij de voorbereiding dan wel uitvoering van het ten laste gelegde.
Nu het hof bewezen acht dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij de voorbereiding en uitvoering van het ten laste gelegde, verenigt het hof zich met de ten aanzien van dit delictscenario voormelde conclusies van de deskundigen, inhoudende dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 19 september 2008 heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de hun bekende, 76-jarige alleenstaande en alleenwonende, mevrouw [benadeelde] overvallen in haar woning. [benadeelde] was gezien haar leeftijd en licht dementerende toestand een gemakkelijk slachtoffer en van die wetenschap hebben de beide verdachten op grove wijze misbruik gemaakt. Zij hebben [benadeelde] op zeer gewelddadige wijze mishandeld en ernstig gewond en vastgebonden in haar woning voor dood achter gelaten, zonder dat zeker te weten. Verdachte en [medeverdachte] hebben zich daarna niet meer om [benadeelde] bekommerd en zij is pas vijf dagen later in haar woning, vervuild en met ernstig letsel en uitdrogingsverschijnselen aangetroffen. Haar toestand was zelfs dusdanig ernstig dat in eerste instantie werd gedacht dat zij reeds was overleden. Het is aan omstandigheden buiten de wil van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] te danken dat [benadeelde] niet aan haar verwondingen is overleden.
Als gevolg van het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is de gezondheidstoestand van [benadeelde], met name haar geestelijke gezondheid, ingrijpend verslechterd. Zo kan zij niet meer zelfstandig wonen en is enige tijd geleden opgenomen in een verpleeghuis voor psychogeriatrische patiënten, [instelling] te [plaats 2]. Ze is onrustig en verkeert constant in een toestand van angst en wanhoop.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 6 augustus 2009 van [naam], de zoon van het slachtoffer, blijkt welke grote impact de overval op zijn moeder heeft gehad en nog steeds heeft en hoe ingrijpend haar leven is veranderd. [naam] heeft een indringend beeld geschetst van het leed en het verdriet dat door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is toegebracht aan zijn moeder, alsmede aan degenen die haar dierbaar zijn. De zoon heeft het aldus samengevat: "Het omhulsel is er nog wel, maar ik ben mijn moeder gewoon kwijt". Treffender kan het hof het niet omschrijven.
Gelet op het hierboven omschrevene is de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte en haar medeverdachte aan [benadeelde] onbeschrijflijk veel leed hebben toegebracht. Zij hebben de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Het algemeen en maatschappelijk gevoelen dat men in de eigen woning 'veilig' is, is ten aanzien van [benadeelde] op grove wijze geschonden. Naast [benadeelde] is ook aan haar naasten, in het bijzonder haar zoon, ernstig blijvend leed toegebracht.
Bovendien schokken gewelddadige feiten als de onderhavige de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Het hof rekent dit de verdachte en medeverdachte zwaar aan.
Voor een strafbaar feit als het onderhavige zijn voor wat betreft de straftoemeting geen oriëntatiepunten. De hierboven besproken ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur.
Voor wat betreft het aantal jaren gevangenisstraf dat geboden moet worden geacht, overweegt het hof het volgende.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel documentatieregister d.d. 6 april 2010, waaruit - ten voordele - van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Verdachte is derhalve aan te merken als 'first offender'.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof eveneens in aanmerking de relatief jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Het hof is van oordeel dat het verschil in de individuele bijdragen van de beide verdachten aan het delict, voor zover daarvan is kunnen blijken, zodanig is geweest dat deze een verschil in strafmaat rechtvaardigt. De omstandigheid dat verdachte degene is geweest die de sturende en bepalende kracht was ten aanzien van de overval, biedt naar het oordeel van het hof deze rechtvaardiging.
De door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaar acht het hof in beginsel een passende straf. De rechtbank echter heeft de betrokkenheid van beide verdachten kennelijk gelijkwaardig geacht. Op grond van vorenstaande valt verdachte een verdergaand verwijt te maken dan de medeverdachte. Deze verdergaande betrokkenheid van verdachte rechtvaardigt een hogere straf.
Moet dit er toe leiden dat verdachte 12 jaar gevangenisstraf opgelegd krijgt, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd?
Een dergelijke verhoging onderschrijft het hof niet omdat de weliswaar verdergaande betrokkenheid van verdachte - alle feiten en omstandigheden bezien in onderling verband en samenhang - daarvoor geen rechtvaardiging biedt.
Afrondend komt het hof tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar. Deze straf is geboden.
Vordering benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [naam], de zoon van mevrouw [benadeelde], zich als gemachtigde in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd.
Hij vordert bij wijze van voorschot een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van
€ 5.625,00 aan materiële schadevergoeding. De materiële schade bestaat uit een bedrag van € 3.500,00, zijnde het bedrag dat in verband staat met de opdracht die [benadeelde] aan medeverdachte [medeverdachte] heeft verstrekt om haar tuin op te knappen en € 2.125,00 als vergoeding voor de ziekenhuisopname, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is in eerste aanleg deels toegewezen en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade van € 3.500,00 niet ten laste van verdachte kan komen, nu het verband met het bewezenverklaarde ontbreekt. Nu de vordering het hof voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en van de zijde van de verdediging niet is bestreden, zal de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 17.125,00 toegewezen worden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2008 tot aan de dag van voldoening met dien verstande dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De vordering dient voor het overige te worden afgewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 17.125,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2008 tot aan de dag van voldoening, die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer, met dien verstande dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van zeventienduizend honderdvijfentwintig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2008 tot aan de dag van voldoening, met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zeventienduizend honderdvijfentwintig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2008 tot aan de dag van voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.
Mr. Van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.