Parketnummer: 24-001894-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-400076-06
Arrest van 23 november 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 juli 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.B. Bos, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van vijftig uren en dat het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2006 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op/vanaf een bedrijfsterrein aan de [straat] heeft weggenomen aluminiumpoeder, brokken aluminium en/of schroot, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2006 te omstreeks 18.35 uur in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op/vanaf een bedrijventerrein aan de [straat] weg te nemen aluminium en/of schroot, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot dat bedrijventerrein te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, het hek van dat terrein heeft geopend en/of (vervolgens) met één of meer auto's dat terrein is opgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Overweging ten aanzien van het bewijs
Verdachte ontkent dat hij de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij deze feiten niet gepleegd kan hebben, omdat hij op het moment van de ten laste gelegde feiten post bezorgde in [plaats]. Hij stelt daar tot laat in de middag mee bezig te zijn geweest, terwijl de reisafstand tussen [plaats] en [plaats] circa 65 kilometer bedraagt.
Het hof overweegt dat de stelling van verdachte, dat hij op 28 maart 2006 tot laat in de middag met postbezorging in [plaats] bezig is geweest geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel. Daar komt bij dat verklaringen die anderen over het bezorgen van post in [plaats] hebben afgelegd zodanig veel ruimte laten dat zij verdachte geen alibi verschaffen voor het tijdstip waarop de tenlastegelegde feiten plaats vonden. Het hof verwerpt dit verweer dan ook.
Verdachte heeft voorts aangevoerd dat de verklaring die medeverdachte [naam] op 30 maart 2006 omstreeks 13:55 uur tegenover de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebruikt. [naam]heeft op verschillende momenten gedetailleerd verklaard over de gang van zaken zonder verdachte te noemen, en hij noemde de naam van [naam] als mededader, terwijl het alibi van deze [naam] juist is gebleken.
Het hof overweegt met betrekking tot de verklaring van medeverdachte [naam] d.d. 30 maart 2006 als volgt. Deze verklaring is, anders dan verdachtes raadsvrouw stelt, niet inconsistent ten opzichte van de eerder door [naam] afgelegde verklaringen. Wel is het zo dat [naam] in zijn opeenvolgende verklaringen telkens meer informatie vrijgeeft, maar dat maakt de opvolgende verklaringen zeker niet onbetrouwbaar. Het hof acht de verklaring van [naam] van 30 maart 2006, die ook steun vindt in andere bewijsmiddelen, betrouwbaar en gebruikt deze verklaring dan ook voor het bewijs. [naam] heeft ter zitting van het hof op 9 november 2010 een andersluidende verklaring afgelegd. Deze acht het hof niet betrouwbaar nu deze op verschillende punten geen steun vindt in andere bewijsmiddelen waaronder de verklaring van verdachte zelf.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 28 maart 2006 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op een bedrijfsterrein aan de [straat] heeft weggenomen brokken aluminium en schroot, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel;
2.
hij op 28 maart 2006 te omstreeks 18.35 uur in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op een bedrijventerrein aan de [straat] weg te nemen aluminium en schroot, toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot dat bedrijventerrein te verschaffen door middel van een valse sleutel, het hek van dat terrein heeft geopend en vervolgens met auto's dat terrein is opgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
2.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen op 28 maart 2006 te [plaats] schuldig gemaakt aan een voltooide gekwalificeerde diefstal en een poging daartoe. Verdachte en zijn medeverdachten zijn daartoe met twee vrachtwagens het terrein van een aluminiumverwerkend bedrijf opgereden en hebben de eerste keer grote hoeveelheden materiaal meegenomen. De tweede keer werden zij op heterdaad betrapt, waarbij verdachte en een van zijn medeverdachten konden ontkomen. Uit een en ander blijkt van een georganiseerd verband. Door zijn handelen heeft verdachte op brutale wijze inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 augustus 2010 blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld wegens - onder meer - een soortgelijk feit.
De eis van de advocaat-generaal acht het hof ontoereikend. Gelet op de ernst van de feiten en de mate van recidive door verdachte is het hof van oordeel dat - in beginsel - niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die thans een eigen bedrijf heeft, en de omstandigheid dat het gaat om oudere feiten zal het hof de geboden gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen. Het hof wil, naast het tot uitdrukking brengen van de ernst van de feiten, daarmee verdachte tevens van recidive weerhouden. Daarnaast acht het hof oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat er sprake is van een onredelijke vertraging in de afhandeling van de zaak die met zich moet brengen dat er een lagere straf moet worden opgelegd. Wanneer geen sprake was geweest van undue delay zou het hof een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis hebben opgelegd. Er wordt nu 50 uren werkstraf opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. G.J. Niezink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.