GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.033.868
zaaknummer rechtbank 538337
arrest van de vijfde kamer van 27 april 2010
1. [werknemer A],
wonende te [woonplaats],
2. [werknemer B],
wonende te [woonplaats],
3. [werknemer C],
wonende te [woonplaats],
4. [werknemer D],
wonende te [woonplaats],
5. [werknemer E],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.A.M. Broos,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kaba Nederland B.V.,
gevestigd te Wijchen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Kropman.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 6 februari 2009 dat de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen appellanten (hierna ook te noemen: [werknemers]) als eisers en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Kaba) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [werknemers] hebben bij exploot van 28 april 2009 Kaba aangezegd van dat vonnis van 6 februari 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Kaba voor dit hof.
2.2 Bij exploot van 20 mei 2009 heeft Kaba aangegeven dat zij zich niet kan verenigen met de eerstdienende dag tegen welke zij door [werknemers] was gedagvaard en heeft zij [werknemers] opgeroepen tegen 2 juni 2009 om van memorie van grieven te dienen.
2.3 Bij memorie van grieven tevens wijziging van eis hebben [werknemers] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, hebben zij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij hebben gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zal verklaren voor recht:
A. dat Kaba niet gerechtigd is om de seniorendagen zoals opgenomen in cluster 9 van de CAO, alsook de seniorendagen zoals opgenomen in de Payens-regeling eenzijdig te schrappen, alsmede Kaba, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen:
B. om aan de verloftegoeden van [werknemers] toe te voegen de door [werknemers] vanaf 1 januari 2007 op grond van de in cluster 9 van de CAO opgenomen seniorenregeling opgebouwde tegoeden, alsook de op grond van de Payens-regeling vanaf 1 januari 2007 opgebouwde tegoeden, dit onder verbeurte per appellant van een dwangsom van € 100,- per dag, voor zover Kaba binnen 1 maand na betekening van het in deze procedure te wijzen arrest in gebreke blijft ten aanzien van één van de appellanten om aan deze veroordeling te voldoen;
C. tot terugbetaling van een bedrag van € 800,- als de proceskosten in eerste aanleg;
D. een en ander met veroordeling van Kaba in zowel de proceskosten in eerste aanleg, als de proceskosten in hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben [werknemers] een akte genomen.
2.5 Bij memorie van antwoord tevens houdende antwoordakte heeft Kaba de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest [werknemers] niet-ontvankelijk zal verklaren in de door hen ingestelde vordering in appel, althans hen deze zal ontzeggen, met veroordeling van [werknemers] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.1 [werknemers] hebben de volgende grieven aangevoerd:
Grief I
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in r.o. 2.4:
“Anders dan de werknemers stellen, blijkt uit de CAO of andere door de werknemers overgelegde stukken niet, dat de seniorenregeling die bij Kaba op grond van de CAO werd toegepast, onderdeel is van een meeromvattend pakket afspraken op het gebied van personeelsbeleid, arbeidsvoorwaarden of arbeidsomstandigheden. Het gaat blijkens de hoofdstukindeling van de CAO om een op zichzelf staande regeling. Het is bij gebreke van enige verder reikende stelling van de werknemers op dit punt dan ook niet mogelijk vast te stellen of de regeling een objectief gerechtvaardigd doel dient. Het lag op de weg van de werknemers daar nader op in te gaan, hetgeen zij echter niet hebben gedaan.”
Grief II
Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen van [werknemers] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
4.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.2.1. tot en met 1.2.4. feiten vastgesteld, waartegen geen grieven zijn gericht of bezwaren zijn geuit, zodat het hof ook in hoger beroep van die feiten uitgaat.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Bij akte van 8 september 2009 heeft [werknemer D] (=appellant sub 4) het ingestelde hoger beroep ingetrokken. Hij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
5.2 In eerste aanleg hebben [werknemers] gevorderd dat de kantonrechter Kaba zal veroordelen om aan hun verloftegoed voor het jaar 2008 een aantal dagen (de aantallen verschillen per werknemer) toe te voegen, zulks met verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag aan ieder van hen voor elke dag dat Kaba ten aanzien van deze in gebreke is met de voldoening daaraan. Het betreft de verlofdagen waarop [werknemers] recht menen te hebben op grond van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 1.2.2 en 1.2.3 genoemde verlofregelingen. Kaba heeft deze regelingen ingetrokken omdat deze volgens haar in strijd zijn met het bepaalde in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL), nu deze onderscheid maken naar leeftijd. Volgens [werknemers] heeft Kaba daarmee een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomsten doorgevoerd waarvoor geen grond is, aldus [werknemers]. De kantonrechter, van oordeel dat de regelingen in strijd zijn met de WGBL, heeft de vordering van [werknemers] afgewezen. Daartegen richt zich het door [werknemers] ingestelde hoger beroep.
5.3 De grieven leggen in volle omvang aan het hof de vraag voor, samengevat, of Kaba de arbeidsovereenkomsten van [werknemers] eenzijdig mocht wijzigen door intrekking van de seniorenverlofregeling en de Payens-regeling. Uitgangspunt hierbij is dat -het tegendeel is gesteld noch gebleken- partijen geen schriftelijk wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn overeengekomen. De vraag of een werkgever mag overgaan tot eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden dient in dat geval in beginsel beoordeeld te worden aan de hand van de vraag of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht Kaba aan handhaving van de desbetreffende verlofregelingen te houden. Daarbij speelt dat een arbeidsverhouding enerzijds wordt beheerst door de overeengekomen arbeidsvoorwaarden, maar anderzijds deel uitmaakt van een organisatie die zich voortdurend moet aanpassen aan maatschappelijke, economische en juridische ontwikkelingen, zoals veranderde wetgeving. Die aanpassingen kunnen ertoe leiden dat bepaalde arbeidsvoorwaarden moeten worden gewijzigd.
5.4 De WGBL is gebaseerd op de Richtlijn 2000/78/EG van de Europese Raad van 27 november 2000. In artikel 3 aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 7 lid 1 aanhef en onder a en c WGBL is bepaald, voor zover hier van belang, dat het verbod van onderscheid naar leeftijd bij de arbeidsvoorwaarden niet geldt, als het gebaseerd is op werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid ter bevordering van arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën, voor zover dit beleid is vastgesteld bij of krachtens wet, of als het anderszins objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
5.5 Het hof stelt voorop -partijen verschillen daarover ook niet van mening- dat zowel de seniorenverlofregeling als de Payens-regeling onderscheid maken naar leeftijd. Artikel 3 sub e van de WGBL verbiedt het maken van onderscheid naar leeftijd bij de arbeidsvoorwaarden. [werknemers] stellen echter dat het onderscheid dat in die regelingen wordt gemaakt, geen verboden onderscheid is, maar objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en dat deze middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Zij verwijzen daarvoor naar de (nieuwe) CAO, welke op diverse plaatsen voorzieningen bevat voor oudere werknemers, waaruit volgens [werknemers] de conclusie moet worden getrokken dat sprake is van een leeftijdsbewust personeelsbeleid, waarvan de onderhavige verlofregelingen deel uitmaken. Het hof volgt [werknemers] daarin niet. Zowel in de nieuwe als in de oude CAO is de seniorenverlofregeling opgenomen in cluster 9, dat geheel los staat van de in cluster 16 opgenomen voorzieningen voor leeftijdsbewust personeelsbeleid. Naar het oordeel van het hof staat de seniorenverlofregeling, gelet op de clusterindeling in (ook) de (nieuwe) CAO, geheel op zichzelf. [werknemers] hebben geen andere feiten of omstandigheden gesteld, die indien zij vast zouden komen te staan, tot de conclusie zouden leiden dat de verlofregelingen deel uitmaken van een breder leeftijdsbewust personeelsbeleid dan wel om een andere reden objectief gerechtvaardigd zijn. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn ook niet gebleken. De conclusie is dan ook dat aangenomen moet worden dat de seniorenverlofregeling in strijd is met de WGBL, evenals de Payens-regeling, waarvan evenmin is gebleken dat het daarin gemaakte onderscheid naar leeftijd objectief gerechtvaardigd is. Het hof acht het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Kaba aan deze nietige regelingen te houden. [werknemers] zullen zich derhalve de intrekking van beide verlofregelingen moeten laten welgevallen.
5.6 De slotsom is dat het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [werknemers] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [werknemer D] (=appellant sub 4) niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) van 6 februari 2009;
veroordeelt [werknemers] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kaba begroot op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,- voor griffierecht;
verklaart dit arrest, voor zover het betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, C.J.H.G. Bronzwaer en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010.