Parketnummer: 21-003310-09
Uitspraak d.d.: 1 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 21 augustus 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats en geboortedatum}
wonende te [plaats en straat]
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 november 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Door de advocaat-generaal is gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een geldboete van € 130.000 subsidiair 365 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr R.F. Speijdel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2004
tot en met 17 juli 2006, in de gemeente [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting
over:
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van 2004 en/of
- het eerste en/of tweede en/of derde en/of vierde kwartaal van 2005 en/of
- het eerste en/of tweede kwartaal van 2006,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Enschede, terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe
strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid
en/of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat (telkens) in de
aangifte(n) en/of (het) aangiftebiljet(ten) betreffende die/dat kwarta(a)l(en)
een te laag bedrag aan omzet en/of omzetbelasting werd vermeld;
2. hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 1998
tot en met 13 juni 2007 in de gemeente [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de
inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 en/of 2000 en/of
2001 en/of 2002 en/of 2003 en/of 2004 en/of 2005 onjuist en/of onvolledig
heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Enschede, terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig
belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid en/of onvolledigheid
(telkens) hierin bestaan, dat (telkens) in de aangifte(n) en/of (het)
aangiftebiljet(ten) betreffende die/dat ja(a)r(en) een te laag bedrag aan
inkomsten werd vermeld.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004
tot en met 17 juli 2006, in de gemeente Enschede opzettelijk
bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting
over:
- het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van 2004 en
- het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van 2005 en
- het eerste en tweede kwartaal van 2006,
onjuist en onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Enschede, terwijl die feiten er telkens toe
strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid
en onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in de aangiften betreffende die
kwartalen een te laag bedrag aan omzet en/of omzetbelasting werd vermeld;
2. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998
tot en met 13 juni 2007 in de gemeente Enschede opzettelijk
bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de
inkomstenbelasting over de jaren 1998 en 1999 en 2000 en
2001 en 2002 en 2003 en 2004 en 2005 onjuist en onvolledig
heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Enschede, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig
belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid en onvolledigheid
hierin bestaan, dat in de aangiften betreffende die jaren een te laag bedrag aan
inkomsten werd vermeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
telkens:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen,, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich gedurende (vele) jaren heeft schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting. Volgens het onderzoek van de FIOD-ECD is het nadeel voor wat betreft de omzetbelasting € 32.540,- en voor wat betreft de inkomstenbelasting € 334.942,-
Het betreft ernstige feiten waarmee de Staat der Nederlanden voor een fors bedrag is benadeeld. Verdachte heeft zich verrijkt met geld dat toekwam aan de Nederlandse staat. Dergelijk gedrag kan leiden tot een aantasting van de belastingmoraal en tot gevoelens van onrechtvaardigheid bij diegenen die wel hun belastingverplichtingen nakomen en als gevolg daarvan minder vermogend zijn dan de verdachte die als gevolg van zijn handelwijze ruim drie ton extra tot zijn beschikking heeft (gehad). Aantasting van de belastingmoraal kan er toe leiden dat meer mensen niet aan hun belastingverplichtingen voldoen en/of meer (met belastinggeld gefinancierde) controle noodzakelijk is.
Bij de strafoplegging dient gelet te worden op de strafdoeleinden. Het gaat daarbij om de vergelding van het bewezenverklaarde en de generale en speciale preventie. Door oplegging van de straf dient een bijdrage te worden geleverd aan het voorkomen van nieuwe gevallen van belastingontduiking en dient een (verdere) aantasting van de belastingmoraal te worden tegengegaan.
De officier van justitie had bij de rechtbank een gevangenisstraf gevorderd van vier maanden voorwaardelijk en een werkstraf van 180 uur.
De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een werkstraf van 180 uur en een geldboete van € 150.000,- opgelegd.
De rechtbank heeft aldus een zwaardere straf opgelegd dan de officier van justitie had gevorderd en heeft dit als volgt gemotiveerd:
'Gelet op de omvang van het nadeel en de lange periode waarin verdachte stelselmatig heeft gefraudeerd, is de rechtbank van oordeel dat naast de door de officier van justitie gevorderde straffen aan verdachte een geldboete dient te worden opgelegd. Daarvoor is aanleiding gelet op de omstandigheid dat aan verdachte geen fiscale boete kan worden opgelegd voor de tenlastegelegde feiten en dat de periode waarover navorderings- en naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd, gelet op de artikelen 16 en 20 Awir zeer beperkt is.'
Ter zitting in hoger beroep is door de raadsman een brief overgelegd van de belastingdienst van 8 november 2010. In de brief wordt verdachte op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting op te leggen.
Het totaal van de in de brief vermelde bedragen is ongeveer € 370.000,-
Door de raadsman is naar voren gebracht dat verdachte aan de belastingdienst (dus) een bedrag van € 370.000 zal moeten betalen, te vermeerderen met een bedrag van € 100.000,- aan rente.
De raadsman meent dat gelet op het door de belastingdienst geuite voornemen er geen reden meer is om de verdachte een geldboete op te leggen.
Door de advocaat-generaal is naar voren gebracht dat hij informatie heeft ingewonnen en het volgens die informatie zo is dat in verband met de naheffings- en navorderingstermijnen slechts een beperkt deel van de door de verdachte ontdoken belasting kan worden nageheven of nagevorderd. Hij is daarom van oordeel dat de overwegingen van de rechtbank overeind blijven. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte -naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 180 uur- een geldboete van € 130.000,- op te leggen.
Het is het hof onvoldoende gebleken dat als gevolg van de naheffings- en/of navorderingstermijnen verdachte uiteindelijk een lager bedrag aan de belastingdienst zal moeten betalen dan genoemd wordt in de brief van 8 november 2010.
Hoewel het hof er dus rekening mee houdt dat verdachte het - door het doen van onjuiste aangiften - wederrechtelijk verkregen vermogen (vermeerderd met rente) aan de belastingdienst zal moeten afstaan en dat op deze wijze een gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten wordt vereffend, ziet het hof geen reden een andere straf op te leggen dan de rechtbank.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals in eerste aanleg is geëist door de officier van justitie en zoals door de raadsman is bepleit in hoger beroep, onvoldoende afschrikwekkende werking heeft gelet op de grote bedragen die met belastingfraude (kunnen) worden verdiend en door de verdachte in de loop der jaren zijn verdiend. Gelet op het feit dat de pakkans (beduidend) minder is dan 100%, is -naast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf- een straf nodig die de verdachte duidelijk zal treffen in zijn belangen. Gelet op hetgeen het hof bekend is omtrent de financiële situatie van de verdachte zal een geldboete van € 150.000 hem zwaar vallen, maar moet hij deze wel kunnen betalen, ook als de fiscus de ontdoken belasting alsnog gaat innen.
Het hof heeft bij het bepalen van straf -in verband met de rechtsgelijkheid- acht geslagen op de uitgangspunten die door de fiscus worden gehanteerd bij het opleggen van een fiscale boete. Daarbij geldt dat bij fraudehandelingen zoals door de verdachte gepleegd, een fiscale boete passend geweest zou zijn die ligt tussen de 50% en 100% van het nadeelbedrag. Een boete van € 150.000, is weliswaar minder dan 50% van het nadeelbedrag, maar niettemin passend gelet op de andere straffen die het hof naast de geldboete oplegt.
Ook heeft het hof acht geslagen op de door het hof ontwikkelde uitgangspunten, waarbij (dus als uitgangspunt) geldt dat gelet op de hoogte van het nadeelbedrag in deze zaak een gevangenisstraf van negen maanden passend zou zijn. Evenwel acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf in deze zaak niet aangewezen nu dit als consequentie kan hebben dat de verdachte zijn kapperszaak moet sluiten en nu door onder meer de hoge geldboete voldoende recht wordt gedaan aan de strafdoeleinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 150.000 (honderdvijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr R. de Groot en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 1 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.