Parketnummer: 24-001651-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-460329-08
Arrest van 16 november 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, een maatregel opgelegd en op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1. subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 08 januari 2008 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een polstasje en/of giro-bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [benadeelde 2] en/of een paspoort en/of een rijbewijs en/of een kentekenbewijs en/of een ABN-Amro bankpas en/of een portemonnee en/of een bril en/of een legitimatiebewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 januari 2008 en/of 9 januari 2008 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een polstasje en/of giro-bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [benadeelde 2] en/of een paspoort en/of een rijbewijs en/of een kentekenbewijs en/of een ABN-Amro bankpas en/of een portemonnee en/of een bril en/of een legitimatiebewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 08 januari 2008 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een Giro-bankrekening (nummer [rekeningnummer]) heeft weggenomen een geldbedrag van 850 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel een valse sleutel (een pincode);
3.
hij op één of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 08 januari 2008 en/of 09 januari 2008 in de gemeente [gemeente 3] en/of in de gemeente [gemeente 4] en/of in de gemeente [gemeente 5], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag van Giro- bankrekeningnummer [rekeningnummer] weg te nemen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat geldbedrag te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een Sandisk geheugenkaart en/of een Nikon-Coolpix camera en/of een Hama cameratasje en/of één of meer ander(e) goed(eren) van zijn/hun gading heeft/hebben afgegeven bij de kassier(e) en/of een medewerker van de [bedrijf 1] te [plaats 3] en/of de [bedrijf 2] te Emmen teneinde de goederen te betalen en/of af te rekenen met de giro bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer]) met bijbehorende pincode en/of die giro bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer]) met bijbehorende pincode heeft/hebben gebruikt/ingevoerd bij een Postbank geldautomaat te [plaats 5] in of nabij de [bedrijf 4] teneinde geld te pinnen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsoverweging ter zake feiten 1 en 2
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger geroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2, omdat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs bestaat. Verdachte ontkent de diefstal van het pasje. Hij heeft verklaard op 8 januari 2008 niet in de [bedrijf 5] in [plaats 1] te zijn geweest en die dag niet gepind te hebben in [plaats 2]. In het scenario van verdachte heeft iemand anders het polstasje met daarin onder andere de pinpas gestolen in [plaats 1] en in [plaats 2] met het pasje gepind. Het pasje met daarbij een briefje met de pincode is vervolgens verloren of weggegooid in [plaats 3] en daar door verdachte gevonden.
De raadsman heeft in dit kader verder aangevoerd dat de verklaring die [medeverdachte], de echtgenote van verdachte, tegenover de politie heeft afgelegd onbetrouwbaar is, omdat zij vroeg in de ochtend van haar bed is gelicht en in paniek dingen heeft gezegd die niet waar zijn. Daarnaast meent de raadsman dat de verklaring van [medeverdachte] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de vrouw ten onrechte niet is gewezen op haar verschoningsrecht ten aanzien van haar echtgenoot.
Het hof overweegt het volgende.
[medeverdachte] is niet gehoord als getuige maar als verdachte. Zij heeft aan het begin van het verhoor de cautie gekregen. Dat betekent dat haar is medegedeeld dat zij op geen enkele vraag antwoord hoefde te geven. Dit recht om te zwijgen strekt verder dan het verschoningsrecht ten aanzien van haar echtgenoot, zodat het verweer van de raadsman reeds hierom geen hout snijdt.
Het is geenszins ondenkbaar dat [medeverdachte] onder de indruk is geweest van haar aanhouding en haar verblijf op het politiebureau, maar het ontbreekt aan aanwijzingen dat zij in paniek zou zijn geraakt en dingen zou hebben gezegd die niet waar zijn. Haar verklaringen komen op het hof authentiek over, zijn gedetailleerd en worden ondersteund door objectieve gegevens. Het hof ziet geen reden om de betrouwbaarheid van de verklaring in twijfel te trekken en verwerpt het verweer van de raadsman terzake.
Voorts overweegt het hof als volgt.
Op basis van het dossier is de volgende tijdlijn te construeren. Op 8 januari 2008 is het polstasje met daarin onder ander de pinpas tussen 15.45 uur en 16.20 uur gestolen bij [bedrijf 5] in [plaats 1]. Om 16.59 uur is met de pinpas een bedrag van € 850,- gepind bij de postbank in [plaats 2]. Verdachte komt om 17.39 uur binnen bij de [bedrijf 1] in [plaats 3] en probeert twintig minuten later tevergeefs met de pas te betalen.
De echtgenote van verdachte, [medeverdachte], heeft op 13 februari 2008 tegenover de politie verklaard dat zij op een dag in januari 2008 samen met haar man naar [plaats 4] is geweest. In [plaats 4] hebben ze koffie gedronken bij de [bedrijf 6] en boodschappen gedaan bij de [bedrijf 7]. Dit was rond de middag. Van daaruit zijn ze naar de [bedrijf 5] in [plaats 1] gegaan. Omdat de kinderen de chocolademelk van de [bedrijf 7] niet lekker vinden hebben ze daar een pak chocolademelk gekocht. Ze zijn samen in de supermarkt geweest. Vervolgens zijn ze naar hun woning aan de [straat] te [plaats 6] gereden. Die middag zijn ze ook nog naar de [bedrijf 1] in [plaats 3] geweest om daar een fototoestel te kopen. Daarvoor zijn ze nog
in [plaats 2] bij een bank geweest. Verdachte is de auto uitgegaan en heeft bij die bank geld gepind.
Mede gezien de afstand [plaats 1] en [plaats 2] (ongeveer 30 autominuten), kan worden vastgesteld dat de verklaring van [medeverdachte] past binnen de beschreven tijdlijn. In het alternatieve scenario van verdachte zou een ander in het zelfde korte tijdsbestek het pasje hebben verworven in [plaats 1], daarmee hebben gepind in [plaats 2] en het omwikkeld met een briefje met daarop de pincode hebben weggegooid of verloren op het parkeerterrein van de [bedrijf 1] in [plaats 3], alwaar verdachte het gevonden zou hebben en heeft getracht ervan gebruik te maken. Het hof acht dit op zichzelf al een onwaarschijnlijk scenario, omdat het van de toevalligheden aan elkaar hangt. In het licht van de door het hof als betrouwbaar beschouwde verklaring van [medeverdachte], beoordeelt het hof de door verdachte geschetste gang van zaken vervolgens als ongeloofwaardig. Het hof zal daarom uitgaan van de juistheid van de verklaring van [medeverdachte] en acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de gestolen pas geld heeft gepind in [plaats 2] (feit 2).
Bewezenverklaring van feit 2 impliceert dat het hof bewezen acht dat verdachte op 8 januari 2008 omstreeks 16.59 uur in [plaats 2] geld heeft gepind met een pinpas die kort daarvoor, namelijk tussen 15.45 uur en 16.20 uur, was gestolen in - het op 30 autominuten afstand gelegen - [plaats 1]. In dit perspectief is de verklaring van verdachte dat hij de pinpas in [plaats 3] heeft gevonden kort voordat hij om 17.39 uur de [bedrijf 1] in [plaats 3] binnenging, kennelijk leugenachtig, zodat die verklaring kan bijdragen aan het bewijs dat verdachte de pinpas en dus ook de polstas waarin die zich heeft bevonden, heeft gestolen.
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 08 januari 2008 in de gemeente [gemeente 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een polstasje en giro-bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [benadeelde 2] en een paspoort en een rijbewijs en een kentekenbewijs en een ABN-Amro bankpas en een portemonnee en een bril en een legitimatiebewijs, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2].
2.
hij op 08 januari 2008 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een Giro-bankrekening (nummer [rekeningnummer]) heeft weggenomen een geldbedrag van 850 euro, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel een valse sleutel (een pincode);
3.
hij op verschillende tijdstippen op 08 januari 2008 en 09 januari 2008 in de gemeente [gemeente 3] en in de gemeente [gemeente 4] en in de gemeente [gemeente 5], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag van Giro- bankrekeningnummer [rekeningnummer] weg te nemen, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, een Sandisk geheugenkaart en een Nikon-Coolpix camera en een Hama cameratasje en één of meer ander(e) goed(eren) van zijn gading heeft afgegeven bij de kassier(e) en/of een medewerker van de [bedrijf 1] te [plaats 3] en de [bedrijf 2] te Emmen teneinde de goederen te betalen en/of af te rekenen met de giro bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer]) met bijbehorende pincode en die giro bankpas (rekeningnummer [rekeningnummer]) met bijbehorende pincode heeft gebruikt/ingevoerd bij een Postbank geldautomaat te [plaats 5] in de [bedrijf 4] teneinde geld te pinnen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
2.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 8 januari 2008 schuldig gemaakt aan diefstal van een polstasje - met inhoud - toebehorende aan aangever [benadeelde 1]. Vervolgens heeft hij gebruik gemaakt van de pinpas en bijbehorende pincode. Door te pinnen heeft verdachte een groot bedrag (€ 850,-) gestolen. Daarnaast heeft hij op 8 en 9 januari 2008 (onder meer) geprobeerd af te rekenen met de pinpas, hetgeen - onafhankelijk van de wil van verdachte - niet lukte.
Door zijn handelen heeft verdachte aangever - een bejaarde man - ernstig gedupeerd.
Daarnaast heeft verdachte meermalen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van die [benadeelde 1].
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 14 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Het hof acht gelet op deze feiten en omstandigheden de oplegging van een werkstraf van 200 uren passend en geboden. Het hof ziet thans geen aanleiding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, aan verdachte op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde 1] te [woonplaats]
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte behoudens het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken, overigens niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden nu deze vordering het hof niet onredelijk voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel ter zake feiten 1 en 2
Het hof overweegt, dat op grond van het onderzoek ter 's hofs terechtzitting vaststaat, dat door het bewezenverklaarde feit aan het slachtoffer schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het hof stelt die schade vast op een bedrag van € 1.216,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voormeld geldbedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderd dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend tweehonderdzestien euro en vijfendertig cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend tweehonderdzestien euro en vijfendertig cent (ter zake feiten 1 en 2), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tweeëntwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.