ECLI:NL:GHARN:2010:BO4333

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000616-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met letsel en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is schuldig bevonden aan mishandeling van de benadeelde partij, die op 29 november 2007 in de gemeente [gemeente] werd mishandeld. De verdachte heeft de benadeelde met kracht tegen de neus geslagen, wat resulteerde in letsel en pijn. De politierechter had eerder straffen opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van veertig uren, te vervangen door twintig dagen hechtenis. Het hof heeft deze vordering toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van veertig uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 900,00 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor de benadeelde partij, evenals de strafbaarheid van de verdachte. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000616-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-600412-08
Arrest van 16 november 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en heeft beslist op een vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 29 november 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]),
- meermalen, in elk geval éénmaal in het gezicht, althans tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt, en/of
- meermalen, in elk geval éénmaal (met kracht) tegen de neus, althans in het gezicht heeft geslagen/gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 29 november 2007 heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde].
Verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben begaan.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Aangever [benadeelde] verklaart tegenover de politie dat hij op 29 november 2007 omstreeks 20:05 uur op een weg in [plaats] rijdt en dat voor hem een Mercedes rijdt. Hij verklaart dat hij ziet dat de bestuurder van de Mercedes van links naar rechts rijdt, hem vervolgens niet de gelegenheid geeft om in te halen en hem bij het verlaten van een rotonde afsnijdt. [benadeelde] verklaart dat hij hiervan schrikt, op de rem trapt en vervolgens naar de bestuurder van de betreffende Mercedes toetert. [benadeelde] verklaart dat de bestuurder van de Mercedes zijn auto tot stilstand brengt, uitstapt en op hem af loopt. [benadeelde] verklaart dat hij zijn raam opent en dat de bestuurder hem vervolgens een harde klap op zijn neus geeft. [benadeelde] voelt meteen een stekende pijn op zijn neus en mond en voelt dat er iets warms uit zijn neus loopt. Hij ziet dat er bloedspetters op het stuur en de gordel zitten.
[benadeelde] verklaart dat de bestuurder van de Mercedes weg rijdt en dat hij daarna de politie belt.
De verklaring van aangever [benadeelde] komt op essenti?le onderdelen overeen met de bevindingen van de verbalisanten die op 29 november 2007 ter plaatse komen, neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2007 en het aanvullend proces-verbaal, d.d. 10 juli 2008. Hieruit blijkt dat verbalisanten op 29 november 2007 omstreeks 20:00 uur de melding ontvangen om naar de [straat] in [plaats] te gaan waar een slachtoffer van mishandeling aanwezig zou zijn. Hier aangekomen treffen zij aangever, hevig ontdaan en in verwarde toestand. Verbalisanten constateren dat de neus van aangever erg opgezet is, er veel bloed uit zijn neus sijpelt en dat zijn jas onder het bloed zit. Tevens nemen zij waar dat het stuur van de auto van aangever onder de bloedspetters zit.
De verklaring die verdachte tegenover het hof heeft afgelegd dat hij aangever tijdens hun confrontatie op 29 november 2007 enkel een klopje op de schouder heeft gegeven en dat aangever het letsel kennelijk op andere wijze heeft opgelopen, is strijdig met voornoemde bewijsmiddelen.
De omstandigheid - zoals door de raadsman is aangevoerd - dat een getuige, de zwager van verdachte die op 29 november 2007 bij hem in de auto zat, niet gezien heeft dat verdachte aangever heeft geslagen, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
Op grond van vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde] met kracht tegen de neus heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, nadat tussen hem en zijn latere slachtoffer als verkeersdeelnemers enige animositeit was ontstaan, [benadeelde] met zijn vuist een stomp op zijn neus gegeven. Ten gevolge van deze stomp is de neus van [benadeelde] gebroken en is hij voor behandeling in het ziekenhuis opgenomen geweest.
Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en heeft hij de lichamelijke integriteit van hem aangetast.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, d.d. 4 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte meermalen voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting door hem en door zijn raadsman naar voren zijn gebracht.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf, te weten, gevangenisstraf voor de duur van een maand passend en geboden. Deze wordt voorwaardelijk opgelegd om herhaling van soortgelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. Voorts legt het hof een werkstraf op, voor de duur van veertig uren.
Vordering benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof zal de vordering van € 900,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, nu deze niet inhoudelijk van de zijde van verdachte is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, die door het bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van negenhonderd euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van achttien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. F. Vellinga-Schootstra, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier. Mr. Vellinga-Schootstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.