ECLI:NL:GHARN:2010:BO4095

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001567-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop op een verkeerskruising

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte, bestuurder van een tractor met aanhangwagen, was betrokken bij een verkeersongeval op 10 oktober 2008 in Doetinchem, waarbij een 13-jarige fietser om het leven kwam. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een te hoge snelheid en door rood licht te rijden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte had de kruising benaderd terwijl het verkeerslicht voor hem op rood stond en reed met een snelheid van 35 tot 45 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 25 kilometer per uur was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, met als gevolg de dood van een ander. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat hij afhankelijk was van zijn rijbewijs voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001567-10
Uitspraak d.d.: 12 november 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 16 april 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 oktober 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het primair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr W.E. van Veldhuizen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 10 oktober 2008 in de gemeente Doetinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, zijnde een tractor met aanhangwagen, daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam A], althans enige weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers is hij, verdachte,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl voor hem, verdachte, bestuurder van een tractor met aanhangwagen, een maximum snelheid gold van 25 kilometer per uur (gelet op artikel 22 lid 1 ahf ond c Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990),
de kruising van de [straatnaam A] en de [straatnaam B] en de [straatnaam C] genaderd teneinde rechtdoor voornoemde kruising over te steken, met een hogere snelheid dan de voor hem, verdachte, wettelijk toegestane snelheid van 25 kilometer per uur en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, en/of
-de kruising van de [straatnaam A] en de [straatnaam B] en de [straatnaam C] opgereden (terwijl) het verkeerslicht voor de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook, rood licht uitstraalde, althans (terwijl) het verkeerslicht voor de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook geel/oranje en (vervolgens) rood licht uitstraalde toen hij, verdachte, met de door hem bestuurde tractor met aanhangwagen het verkeerslicht passeerde, en/of
-heeft hij, verdachte, terwijl hij het verkeerslicht passeerde, zijn snelheid verhoogd, althans gas bijgegeven, en/of
-(vervolgens) in de linkerbuitenspiegel van de door hem, verdachte, bestuurde tractor gekeken, en/of
-(waarbij) hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan de voor hem, verdachte, van rechts komende fietser, zijnde de 13 jarige [slachtoffer], die vanuit de [straatnaam B] op voornoemde kruising reed,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde tractor met aanhangwagen en (de door) [slachtoffer] (bestuurde fiets),
waardoor de 13 jarige [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 oktober 2008 in de gemeente Doetinchem als bestuurder van een voertuig (zijnde een tractor met aanhangwagen), daarmee heeft gereden op de weg, de [straatnaam A], althans enige weg,
waarbij hij, verdachte,
terwijl voor hem, verdachte, bestuurder van een tractor met aanhangwagen, een maximum snelheid gold van 25 kilometer per uur (gelet op artikel 22 lid 1 ahf ond c Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990),
de kruising van de [straatnaam A] en de [straatnaam B] en de [straatnaam C] is genaderd teneinde rechtdoor voornoemde kruising over te steken met een hogere snelheid dan de voor hem, verdachte, wettelijk toegestane snelheid van 25 kilometer per uur en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, en/of
-de kruising van de [straatnaam A] en de [straatnaam B] en de [straatnaam C] is opgereden (terwijl) het verkeerslicht voor de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook, rood licht uitstraalde, althans (terwijl) het verkeerslicht voor de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook geel/oranje en (vervolgens) rood licht uitstraalde toen hij, verdachte, met de door hem bestuurde tractor met aanhangwagen het verkeerslicht passeerde, en/of
-terwijl hij het verkeerslicht passeerde, zijn snelheid heeft verhoogd, althans gas heeft bijgegeven, en/of
-(vervolgens) in de linkerbuitenspiegel van de door hem, verdachte, bestuurde tractor heeft gekeken, en/of
-(waarbij) hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan de voor hem, verdachte, van rechts komende fietser, zijnde de 13 jarige [slachtoffer], die vanuit de [straatnaam B] op voornoemde kruising reed,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde tractor met aanhangwagen en (de door) [slachtoffer] (bestuurde fiets),
waarbij de 13 jarige [slachtoffer] werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verweer inzake gebruik verklaring verdachte bij de politie
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een verklaring bij de politie heeft afgelegd zonder dat hij voorafgaand aan dat verhoor in de gelegenheid is gesteld een advocaat te consulteren. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM gewezen op 27 november 2008, 36391/02 (Salduz v. Turkije), en concludeert dat de afgelegde verklaring van verdachte niet tot het bewijs gebezigd mag worden.
Naar aanleiding van het verweer zal het hof de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie niet voor het bewijs bezigen.
De bewijsvragen
In de tenlastelegging wordt de verdachte een aantal verwijten gemaakt die afzonderlijk dan wel gezamenlijk tot het oordeel zouden kunnen leiden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6, dan wel 5 Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank te Zutphen heeft verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde, de overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, kan worden bewezen verklaard. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Overweging ten aanzien van het primair tenlastegelegde
In het primair tenlastegelegde staat de vraag centraal of het aan de schuld van verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan de 13 jarige [slachtoffer] is overleden. Van schuld is sprake indien de verdachte in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld.
Vast staat dat verdachte op 10 oktober 2008 de bestuurder was van een tractor met aanhangwagen. Deze combinatie was in totaal 12,7 meter lang. Op de [straatnaam A] in Doetinchem gold voor de tractor met aanhangwagen een maximum snelheid van 25 kilometer per uur. De tractor met aanhangwagen is op de met verkeerslichten beveiligde kruising van de [straatnaam A], waarover verdachte reed, met de [straatnaam B] en de [straatnaam C] rechtdoor gereden, waarna een aanrijding tussen de tractor met aanhangwagen en [slachtoffer], die komende vanuit de richting van de [straatnaam B] op zijn fiets de rijbaan van de [straatnaam A] overstak, heeft plaatsgevonden. De dertienjarige [slachtoffer] is in aanraking gekomen met het voorste achterwiel van de aanhangwagen en als gevolg van de aanrijding kort daarna komen te overlijden.
Naar het oordeel van het hof, en zulks is ook niet betwist, staat voldoende vast dat [slachtoffer] pas de rijbaan voor het doorgaande verkeer is begonnen over te steken nadat het verkeerslicht voor fietsers, waarvoor hij stond te wachten, groen werd. Naast en achter [slachtoffer] stonden verschillende andere fietsers die dit als getuige ten overstaan van de politie hebben verklaard.
Uit de inrichting van de verkeerslichtinstallatie, zoals die is beschreven in de door de politie verrichte Verkeersongevallenanalyse, valt af te leiden dat drie seconden voordat de fietsers op de [straatnaam B] groen licht krijgen, het verkeerslicht voor het doorgaande verkeer op de [straatnaam A] rood licht krijgt, voorafgegaan door een fase met geel (oranje) licht van eveneens drie seconden. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van het ongeval de verkeerslichtinstallatie op het punt van de onderhavige rood-groenregeling niet naar behoren functioneerde. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld bevatten de logboekaantekeningen in de regelkast geen aanwijzingen dat op de dag van de aanrijding sprake was van een storing op dit punt.
De verdachte heeft bij de rechtbank verklaard dat hij niet door rood, maar door oranje is gereden, terwijl hij op dat moment zijn voertuig niet meer voor de stopstreep tot stilstand kon brengen. In het dossier bevinden zich echter verschillende verklaringen van getuigen die verklaren te hebben waargenomen dat verdachte met zijn tractor met aanhangwagen door rood is gereden. De getuige [1] die een dag na het ongeval is gehoord, verklaart dat hij op de [straatnaam A] achter een tractor met een maïskar reed. Tussen het voertuig van getuige [1] en de tractor reed nog een drietal auto’s. Getuige [1] besloot bij de verkeerslichten rechtsaf te slaan in de richting van de [straatnaam B] en sorteerde rechts voor. Getuige [1] moest wachten voor het rode verkeerslicht en stond als eerste voorgesorteerd. Toen hij stilstond voor het verkeerslicht zag hij de tractor door rood rijden. Het verkeerslicht voor de tractor stond al enige seconden op rood voordat de tractor hier doorheen reed.
De getuige [2] reed samen met haar moeder op de [straatnaam A] achter de tractor met maïskar. Voor de verkeerslichten besloot ze linksaf voor te sorteren. Op dat moment kwam ze naast de tractor met aanhangwagen te rijden. Getuige [2] moest stoppen voor het verkeerslicht dat rood aangaf. Getuige [2] zag dat het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer rood licht had en dat de tractor rechtdoor reed over de kruising. De getuige [3], de moeder van getuige [2], was bijrijder in de auto. Zij verklaart dat zij toen ze langs de tractor met aanhangwagen reden het verkeerslicht voor de tractor rood uitstraalde. De tractor was toen enkele meters voor het verkeerslicht. Vervolgens zag zij dat de tractor met aanhangwagen de kruising over reed.
Het hof stelt vast dat er drie getuigen zijn die verklaren dat de tractor met aanhangwagen door het rode licht reed. Deze getuigen bevonden zich links en rechts van de tractor met aanhangwagen ter hoogte van het verkeerslicht. Op pagina 6 van de Verkeersongevallenanalyse is op een foto te zien hoe de verkeerslichten voor de bewuste kruising stonden opgesteld. Het hof stelt vast dat aan de linkerzijde van de weg het stoplicht voor linksaf stond, dat tussen de strook voor rechtdoor en rechtsaf een zogenaamd dubbel verkeerslicht stond met een licht voor rechtdoor en een licht voor rechtsaf en dat aan de rechterzijde van de weg een stoplicht voor rechtsaf is te zien.
Op grond van de waarnemingen van de getuigen en de feitelijke situatie zoals die volgt uit foto 2 op pagina 6 van de Verkeersongevallenanalyse stelt het hof vast dat verdachte als bestuurder van de tractor met aanhangwagen door het rode licht is gereden.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de drie getuigen vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van die verklaringen. Zo heeft zij aangegeven dat de getuige [1] niet heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat het stoplicht van groen op oranje sprong, dat het stoplicht van oranje op rood sprong, waar de tractor zich op die momenten bevond en op welke afstand hij heeft gereden van de tractor. De getuige [2] zou haar waarnemingen niet hebben kunnen doen omdat zij zelf stelt dat zij het stoplicht voor rechtsaf niet heeft kunnen zien en bovendien de zon scheen. De waarneming van de getuige [3] zou twijfelachtig zijn omdat haar blikveld zou zijn belemmerd door de tractor met aanhangwagen.
Het hof heeft evenwel geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen te twijfelen. De omstandigheid dat de getuige [1] niet verklaart over bepaalde zaken, maakt niet dat zijn verklaring omtrent het door rood rijden van de tractor onbetrouwbaar is. De verklaring van de getuige [2] dat zij het stoplicht voor rechtsaf niet heeft kunnen zien, nog daargelaten dat dit ook zou kunnen slaan op het aan de rechterzijde van de weg geplaatste verkeerslicht voor rechtsaf, doet niet af aan haar verklaring dat zij heeft gezien dat het voor rechtdoorgaand verkeer bedoelde verkeerslicht rood uitstraalde. Over het feit dat haar zicht zou zijn belemmerd door het zonlicht, verklaart zij niet. Ook ten aanzien van de verklaring van de getuige [3] is het hof van oordeel dat die verklaring betrouwbaar is, daar waar het gaat om haar waarnemingen ten aanzien van het rode licht en het doorrijden van de tractor. De getuige [3] verklaart immers dat toen zij langs de tractor met aanhangwagen reden zij op enkele meters voor het verkeerslicht zag dat het verkeerslicht rood uitstraalde.
Ten slotte heeft de raadsvrouw nog geopperd dat deze getuigen door beïnvloeding door de media dan wel door onderlinge gesprekken tot hun verklaringen zouden kunnen zijn gekomen. Een dergelijke beïnvloeding of onderlinge afstemming is echter op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Al met al betekent dit dat het hof de verklaring van verdachte over de kleur van het verkeerslicht terzijde stelt.
Naar het oordeel van het hof staat het gelet op het voorgaande vast dat de verdachte met zijn voertuig de kruising is overgereden terwijl het verkeerslicht in zijn richting rood licht uitstraalde. Voorts zijn geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die maakten dat de verdachte dat licht niet kon waarnemen. Bovendien is de kruising ter plaatse overzichtelijk, zodat de verdachte, ook door middel van de aan het rode licht voorafgaande fase met geel licht, zijn voertuig met aanhanger tijdig voor de stopstreep tot stilstand kon brengen. Door niettemin door rood te rijden heeft de verdachte, in het bijzonder gelet op de lengte van het door hem bestuurde samenstel van voertuigen, een onaanvaardbaar risico op ongelukken in het leven geroepen. Dat, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, de zogenoemde ontruimingstijd van de kruising, volgend op rood licht voor het verkeer dat rechtdoor gaat op de [straatnaam A] wellicht te krap is afgesteld voor langzaam verkeer, zoals tractoren, doet daaraan niet af. Immers, als verdachte zich wel aan de voor hem geldende regels zou hebben gehouden, was de aanrijding voorkomen. Verder geldt dat juist van de bestuurder van een van het normale verkeer afwijkend voertuig, zoals het onderhavige samenstel met een lengte van ruim 12 meter, in zijn algemeenheid een verhoogde mate van voorzichtigheid bij het oversteken van rijbanen met kruisend verkeer mag worden verwacht.
De volgende vraag die het hof gelet op de tenlastelegging dient te beantwoorden is of verdachte met een hogere snelheid dan de voor de tractor toegestane snelheid van 25 kilometer per uur heeft gereden.
De getuige [1] verklaart dat de tractor “vol speed” door rood reed. Daarmee bedoelt de getuige naar eigen zeggen een snelheid van ongeveer 35 a 40 kilometer per uur. Getuige [1] geeft aan dat hij deze schatting van de snelheid kan maken omdat hij hele dagen langs de weg werkt. De getuige [4] rijdt in een bedrijfsbusje op de [straatnaam A] achter de tractor. Hij moest, zo verklaart hij, bij de kruising op de rem omdat het verkeerslicht op rood sprong. Hij zag dat de tractor met aanhangwagen erg hard reed. Volgens getuige [4] reed de tractor tussen de 40 en 45 kilometer per uur. Hij relateert dat aan zijn eigen kilometerteller, waarbij hij nog opmerkt dat hij juist op de kilometerteller keek omdat hij de tractor zo hard vond rijden.
Het hof stelt op grond van de verklaringen van de getuige [1] en [4] vast dat de verdachte als bestuurder van de tractor met aanhangwagen bij het oprijden van de kruising sneller dan 25 kilometer per uur heeft gereden. Die verklaringen vinden ondersteuning in de verklaringen van getuige [5] en getuige [6].
Ten aanzien van de getuige [4] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat die verklaring innerlijk tegenstrijdig zou zijn omdat de getuige niet heeft waargenomen dat de tractor door rood is gereden, terwijl hij ook niets relevants kan verklaren over de snelheid van de tractor ten tijde van het ongeval. Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat de getuige [4] niet heeft waargenomen dat de tractor door rood is gereden, zijn verklaring aangaande de snelheid van de tractor onbetrouwbaar maakt. Voorts merkt het hof op dat ten laste is gelegd dat verdachte met een hogere snelheid dan de voor hem wettelijk toegestane snelheid van 25 kilometer per uur de kruising is opgereden.
De waarnemingen van de getuigen dat de tractor sneller reed dan de wettelijk toegestane snelheid van 25 kilometer per uur worden naar het oordeel van het hof grotendeels ondersteund en zeker niet weersproken door de technische berekeningen van de Verkeersongevallenanalyse, de aanvulling daarop en het onderzoek van [naam] ongevallenanalyse. Gelet op de afstand van de stopstreep tot aan het botspunt volgt uit alle in aanmerking komende scenario’s dat de verdachte na het passeren van het rode licht de voor zijn voertuig geldende maximumsnelheid moet hebben overschreden. Gelet op het feit dat in de genoemde rapportages - noodgedwongen - van diverse aannames is uitgegaan, bezigt het hof de rapportages als zodanig niet voor het bewijs.
Concluderend stelt het hof vast dat de verdachte én door rood licht én met overschrijding van de maximumsnelheid de kruising is opgereden. Waar, zoals hierboven reeds is gesteld, de verdachte, door het rijden door het rode verkeerslicht al een onaanvaardbaar risico heeft geschapen voor andere verkeersdeelnemers is dat risico door het overschrijden van de voor de verdachte geldende maximumsnelheid nog verhoogd. Daardoor wordt de kans voor andere verkeersdeelnemers om nog te anticiperen op het ongeoorloofde rijgedrag verkleind. Het hof acht bewezen dat op de hierna te noemen wijze de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een verkeersongeval is ontstaan, met als gevolg het overlijden van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2008 in de gemeente Doetinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, zijnde een tractor met aanhangwagen, daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam A], althans enige weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers is hij, verdachte,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl voor hem, verdachte, bestuurder van een tractor met aanhangwagen, een maximum snelheid gold van 25 kilometer per uur (gelet op artikel 22 lid 1 ahf ond c Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990),
de kruising van de [straatnaam A] en de [straatnaam B] en de [straatnaam C] genaderd teneinde rechtdoor voornoemde kruising over te steken, met een hogere snelheid dan de voor hem, verdachte, wettelijk toegestane snelheid van 25 kilometer per uur en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, en/of
-de kruising van de [straatnaam A] en de [straatnaam B] en de [straatnaam C] opgereden (terwijl) het verkeerslicht voor de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook, rood licht uitstraalde, althans (terwijl) het verkeerslicht voor de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook geel/oranje en (vervolgens) rood licht uitstraalde toen hij, verdachte, met de door hem bestuurde tractor met aanhangwagen het verkeerslicht passeerde, en/of
-heeft hij, verdachte, terwijl hij het verkeerslicht passeerde, zijn snelheid verhoogd, althans gas bijgegeven, en/of
-(vervolgens) in de linkerbuitenspiegel van de door hem, verdachte, bestuurde tractor gekeken, en/of
-(waarbij) hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend aan de voor hem, verdachte, van rechts komende fietser, zijnde de 13 jarige [slachtoffer], die vanuit de [straatnaam B] op voornoemde kruising reed,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde tractor met aanhangwagen en (de door) [slachtoffer] (bestuurde fiets),
waardoor de 13 jarige [slachtoffer] werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen ter zake van het primair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
De rechtbank heeft verdachte van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het primair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft met zijn tractor met aanhangwagen een rood verkeerslicht genegeerd en heeft die tractor met een hogere snelheid dan was toegestaan bestuurd. Als gevolg daarvan heeft een aanrijding plaatsgevonden met de dertienjarige [slachtoffer]. [Slachtoffer] is ten gevolge van de aanrijding komen te overlijden. Aldus is aan een jong leven volkomen onnodig een eind gekomen. De nabestaanden moeten hun opgroeiende zoon en broer missen, wat een groot gemis zal zijn en blijven. Uiteraard zal verdachte deze aanrijding niet hebben gewild maar het is wel aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), zoals deze ten tijde van het plegen van het delict golden. Voor het bewezenverklaarde feit wordt, bij toepassing van de voornoemde oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van een jaar als uitgangspunt genomen.
Het hof houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de Wegenverkeerswet en tevens met het inmiddels verstreken tijdsverloop tussen het tijdstip van het plegen van het bewezenverklaarde feit en het tijdstip van behandeling van de zaak in hoger beroep. Het hof zal gelet op de persoon van de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen maar een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van de ook door de advocaat-generaal gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid is het hof van oordeel dat, nu verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van verkeers- of andere strafbare feiten, het belang van de algemene verkeersveiligheid niet zonder meer vergt dat verdachte gedurende aan langere periode niet meer als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer kan deelnemen. Voorts is verdachte vrachtwagenchauffeur van beroep en derhalve afhankelijk van zijn rijbewijs. Een ontzegging van de rijbevoegdheid zou verdachte onevenredig zwaar treffen. Verdachte zou daardoor zijn baan als vrachtwagenchauffeur verliezen. Om die redenen volstaat het hof met oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Het hof realiseert zich dat met het opleggen van een taakstraf alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid ten voordele van verdachte wordt afgeweken van de richtlijn. Ter compensatie hiervan alsmede om recht te doen aan de ernst van het feit legt het hof aan verdachte de maximaal mogelijke taakstraf op.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr E.H. Schulten en mr P.L. van Dijke, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 12 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.