Parketnummer: 21-002041-10
Uitspraak d.d.: 11 november 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2010 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [adres detentie].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr A.N. Slijters, advocate te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2009 te Breukelen, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (in de functie
van buschauffeur) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg,
met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp [slachtoffer 1] een
of meermalen in de rechter thorax en/of de rechterbovenarm en/of de
rechterschouder, in ieder geval meermalen in het lichaam, heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 september 2009 te Breukelen, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (in de functie
van buschauffeur) van het leven te beroven, in elk geval zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp [slachtoffer 1] een
of meermalen in de rechter thorax en/of de rechterbovenarm en/of de
rechterschouder, in ieder geval meermalen in het lichaam, heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op of omstreeks 4 december 2008 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een
persoon, te weten [slachtoffer 2], hoofdconducteur van de Nederlandse
Spoorwegen en in die hoedanigheid Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen met
kracht met een paraplu, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of
het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemd [slachtoffer 2] letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Op 11 september 2009 is aangever, [slachtoffer 1] op dat moment werkzaam als buschauffeur te [plaats A] meermalen met een mes in zijn lichaam gestoken. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden veroordeeld, aangezien verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade zou hebben gestoken.
Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte in de gelegenheid is geweest om over zijn handelen na te denken vanaf het moment dat hij na het instappen in de bus plaatsnam op een stoel, tot aan het moment dat hij de laatste messteek aan het slachtoffer toebracht. Subsidiair heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte ook tussen het moment dat hij het mes uit zijn tas heeft gepakt en het moment waarop hij het slachtoffer (voor de laatste keer) stak, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn handelwijze, zodat ook in die situatie de voorbedachten rade aanwezig moet worden geacht.
Ter ondersteuning van zijn standpunten heeft de advocaat-generaal gewezen op een aantal vonnissen en arresten waarin de voorbedachten rade bewezen werd verklaard.
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – bepleit dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Verdachte had voorafgaand aan het instappen in de bus geen voornemen om het mes te gebruiken. Ook gedurende de periode dat verdachte in de bus is gestapt en uiteindelijk naar de buschauffeur is gelopen, had verdachte nog niet het besluit genomen om [slachtoffer 1] te steken. De raadsvrouw heeft bovendien bepleit dat de tijd die gelegen was tussen het moment dat verdachte naast de buschauffeur stond, en het moment dat hij daadwerkelijk heeft gestoken, te kort was om aan te nemen dat verdachte toen heeft gehandeld met voorbedachten rade. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte [slachtoffer 1] in een opwelling heeft gestoken en verzocht om verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrij te spreken.
Het hof is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft besloten om [slachtoffer 1] in het lichaam te steken. Het hof grondt dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
Tegenover de rechtbank heeft verdachte op 17 mei 2010 verklaard dat hij naar de chauffeur liep om hem ervan te overtuigen, hem niet uit de bus te laten zetten. Eenmaal vóór in de bus verloor verdachte de controle over zichzelf, waarna hij het mes uit zijn tas pakte en de chauffeur met het mes stak. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij stak toen hij ‘buiten controle’ was. Ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte het mes uit zijn tas haalde toen hij bij de chauffeur stond. Geen van de gehoorde getuigen verklaart gezien te hebben dat verdachte al eerder een mes in zijn hand had. Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte het mes pas uit zijn tas haalde toen hij bij de buschauffeur – die op de bestuurderstoel zat – stond.
Het hele incident heeft zich in een kort tijdsbestek afgespeeld, zo volgt uit de diverse getuigenverklaringen. Ook aangever heeft tegenover de rechtbank verklaard dat het snel ging en dat verdachte direct stak toen hij naast hem stond.
Gelet op deze gang van zaken verwerpt het hof de stelling van de advocaat-generaal dat verdachte zich al op het moment dat hij nog op zijn stoel in de bus zat had kunnen bezinnen. De verklaring van verdachte bij de politie dat hij ‘door het lint ging’ toen hij hoorde dat de buschauffeur de politie ging bellen om hem uit de bus te laten zetten en dat hij toen aan het mes in zijn koffer dacht, maakt dat niet anders. Een voornemen om dat mes ook daadwerkelijk te gaan gebruiken leidt het hof hier niet uit af.
Het hof verwerpt ook het subsidiair door de advocaat-generaal ingenomen standpunt, inhoudende dat sprake was van voorbedachten rade bij verdachte tijdens het toebrengen van de afzonderlijke steken.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat de verschillende messteken hem direct na elkaar zijn toegebracht, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken en zich daarna verlamd voelde. Het hof leidt uit deze feitelijke omstandigheden af dat een kalm beraad en rustig overleg ook in dit stadium van het incident niet aanwezig is geweest.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte op enig moment de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof spreekt verdachte om die reden vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft de raadsvrouw voorts betoogd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het doden van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke vorm, zodat verdachte ook van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen gestoken met een mes, dat een lemmet van 21,5 centimeter had. Door met zo’n groot mes meermalen in het bovenlichaam van het slachtoffer te steken, waar vitale organen aanwezig zijn, is het hof van oordeel dat verdachte willens en wetens de naar ervaringsregelen aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer dientengevolge het leven zou laten.
Dat de medische verklaring van 15 oktober 2009 vermeldt dat er sprake was van oppervlakkige steekverwondingen, doet naar het oordeel van het hof aan het voorgaande niet af. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de ernst van de verwondingen expliciet volgt uit de nadere, gespecificeerde, medische verklaring van 27 oktober 2009, die spreekt van een vijftal steekwonden en het aanwezig zijn van een kleine pneumothorax (klaplong) rechts.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk gepoogd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het hof spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde en komt tot een bewezenverklaring ter zake van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – betoogd dat voor verdachte niet duidelijk was of [slachtoffer 2] in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.
Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden, dat de mishandeling is gepleegd gedurende of terzake [slachtoffer 2’s] uitoefening van zijn bediening als hoofdconducteur, tevens bijzonder opsporingsambtenaar. [Slachtoffer 2] liep immers al bellend in de kantoorflat van de Nederlandse Spoorwegen gedurende een pauze, toen hij door verdachte mishandeld werd. [Slachtoffer 2] verrichtte derhalve op dat moment geen werkzaamheden en dus is er geen sprake van “gedurende” de uitoefening van zijn bediening. Ook kan niet worden bewezen, dat verdachte (anderszins) heeft gehandeld “terzake” [slachtoffer 2’s] hoedanigheid/hoedanigheden. De mishandeling had iedereen kunnen overkomen, die zich in de nabijheid van verdachte bevond. Het hof spreekt de verdachte vrij van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 september 2009 te Breukelen, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (in de functie
van buschauffeur) van het leven te beroven, in elk geval zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp [slachtoffer 1] een
of meermalen in de rechter thorax en/of de rechterbovenarm en/of de
rechterschouder, in ieder geval meermalen in het lichaam, heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op of omstreeks 4 december 2008 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een
persoon, te weten [slachtoffer 2], hoofdconducteur van de Nederlandse
Spoorwegen en in die hoedanigheid buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen met
kracht met een paraplu, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of
het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemd [slachtoffer 2] letsel heeft
bekomen. en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot:
Doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank Utrecht heeft verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken. Ter zake van het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft, onder invloed van alcohol, in een lijnbus waarin passagiers aanwezig waren, zonder aanleiding van belang, gepoogd om de buschauffeur van het leven te beroven. Verdachte heeft zijn slachtoffer meermalen in het bovenlichaam gestoken met een groot mes. Dat de gevolgen voor het slachtoffer relatief beperkt zijn gebleven, is vooral te danken aan het daadkrachtige optreden van het slachtoffer zelf en dat van omstanders. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer in ernstige mate aangetast. Uit de aanvullende schriftelijke slachtofferverklaring van 15 oktober 2010 volgt dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor [slachtoffer 1], alsook voor zijn naaste familieleden, ingrijpend zijn geweest. Het slachtoffer heeft nog lange tijd moeite gehad met ademhalen en ondervindt ook thans nog, op zowel lichamelijk als psychisch vlak, de gevolgen van hetgeen is gebeurd op 11 september 2009.
Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft daarnaast ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij anderen, zowel bij de passagiers van deze bus alsook bij personen die werkzaam zijn als chauffeur of controleur in het openbaar vervoer.
Doodslag – ook een poging daartoe – wordt in het algemeen als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht beschouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor op zichzelf al een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden.
Het hof heeft voorts bewezen verklaard dat verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol was, een hoofdconducteur van de Nederlandse Spoorwegen heeft mishandeld. Aldus heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer.
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek door de psycholoog Heerschop en aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Bij gebrek aan gedragskundige rapportage ziet het hof geen aanleiding om verdachte anders dan volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het mogelijke gebruik door verdachte van anti-depressiva maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. De raadsvrouwe heeft enkele producties overgelegd, waarin overwogen wordt dat in het algemeen het gebruik van anti-depressiva van invloed zou kunnen (de conclusies zijn voorzichtig geformuleerd) zijn op agressie. Daar staat tegenover de brief d.d. 20 oktober 2010 van de psychiater Drozdek, die verdachte in het verleden heeft behandeld en die van oordeel is dat de anti-depressiva geen rol hebben bij het verkleinen van de drempel voor agressie-uitbarstingen.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf, heeft het hof in het voordeel van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
In casu is geen sprake van een voltooide doodslag, doch ‘slechts’ van een poging daartoe. Daar komt bij dat – hoewel het handelen van verdachte zeer ernstig is geweest en het zeer wel anders had kunnen aflopen – het letsel van het slachtoffer uiteindelijk relatief beperkt is gebleven.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 oktober 2010, niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit. Nu het hof ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet het primaire, maar het subsidiaire bewezen heeft verklaard, komt het hof tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal geëist. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, is de straf echter wel hoger dan de straf die was opgelegd door de rechtbank.
Alles afwegende, acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het schadetoebrengende feit, 4 december 2008.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het schadetoebrengende feit, 4 december 2008, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr C. Caminada, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 11 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.