ECLI:NL:GHARN:2010:BO3362

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.255
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, alsook van de brief van mr. M.C. van der Meij, de advocaat van [appellant]. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2010, waarbij [appellant] in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank Arnhem had eerder op 22 maart 2010 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de tenuitvoerlegging van een ontruiming van de woning van [appellant] was geschorst, onder bepaalde voorwaarden. Echter, op 7 oktober 2010 verklaarde de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het hof overweegt dat het gesloten stelsel van hoger beroep binnen de Faillissementswet niet voorziet in een rechtsmiddel tegen een niet-ontvankelijkverklaring. Het hof concludeert dat er geen reden is om het appèlverbod te doorbreken, aangezien de rechtbank niet verplicht was om [appellant] een nadere termijn te geven voor het aanvullen van zijn aanvraag. Het hof wijst erop dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om een termijn te gunnen, maar dit niet verplicht is. De beslissing van de rechtbank om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren wordt bevestigd, en het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.075.255
(rekestnummer rechtbank: 197824/FT-RK 10.320)
arrest van de eerste civiele kamer van 8 november 2010
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.C. van der Meij te Wijchen.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Appellant (hierna te noemen: [appellant]) heeft op 11 maart 2010 een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.2 Bij vonnis van 7 oktober 2010 heeft de rechtbank Arnhem [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.3 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 14 oktober 2010 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 7 oktober 2010 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en zijn beroep gegrond te verklaren.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van
de brief met bijlagen van 22 oktober 2010 van mr. Van der Meij.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2010, waarbij
[appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van der Meij.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Bij vonnis van 22 maart 2010 heeft de rechtbank Arnhem, op de daartoe strekkende vordering van [appellant], voor zover van belang:
- de tenuitvoerlegging van het op 29 januari 2010 op verzoek van stichting Talis
uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning van [appellant] aan de [adres]
te [woonplaats] voor de duur van deze voorziening geschorst;
- bepaald dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat de periodiek verschul-
digde huurtermijnen zullen worden voldaan;
- bepaald dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van maximaal zes maanden;
- bepaald dat de voorziening in elk geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toe-
passing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken, dan wel een beslissing op dit
verzoek in kracht van gewijsde is gegaan;
- bepaald dat schuldhulpverlening gemeente Wijchen (PLANgroep Wijchen, hierna te
noemen “de PLANgroep”), die namens [appellant] de buitengerechtelijke schuldregeling
uitvoert, uiterlijk twee weken vóór het aflopen van de getroffen voorziening verslag
uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, lid 6, Fw.
3.2 Bij brieven van 24 augustus 2010 en 29 augustus 2010 heeft de PLANgroep de rechtbank Arnhem verzocht om verlenging van de looptijd van het minnelijk traject tot
27 november 2010. Dit verzoek is - naar [appellant] stelt - telefonisch geweigerd door de rechtbank.
3.3 De rechtbank heeft [appellant] in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard en daarbij het volgende overwogen.
Het verzoekschrift voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Het verzoek is niet voorzien van een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldsanering te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden [appellant] beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders, een daartoe gemandateerde gemeentelijke kredietbank of een daartoe aangewezen (rechts)persoon als bedoeld in artikel 285, lid 1, onder f, Fw.
3.4 In hoger beroep heeft [appellant] het hof verzocht om, voor zover het hof oordeelt dat er sprake is van een appèlverbod, dat appèlverbod te doorbreken, omdat de rechtbank hem voorafgaande aan de beslissing hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling geen nadere termijn heeft gegeven om zijn aanvraag te completeren en hem niet heeft gehoord. Daarmee is volgens [appellant] sprake van schending van een zo fundamentele rechtsregel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken, dan wel heeft de rechtbank fundamentele rechtsbeginselen verzuimd.
3.5 Het hof overweegt als volgt.
Gelet op het gesloten stelsel van hoger beroep binnen de Faillissementswet en het feit dat
in die wet niet is bepaald dat een schuldenaar tegen een beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring een rechtsmiddel kan instellen, acht het hof het in beginsel niet mogelijk om van een niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep te komen. Daarmee komt het hof toe aan de vraag of er in het onderhavige geval reden is voor doorbreking van het appèlverbod.
3.6 De wetsgeschiedenis betreffende de schuldsaneringsregeling (MvT, Kamerstukken 2004-2005, 29 942, nr. 3) leert dat één van de uitgangspunten van de herziening van de schuldsaneringsregeling is geweest de werklast van de rechterlijke macht te verlichten. Hierin past het beleid van de rechtbank om een aanvrager die een onvolledige aanvraag indient, zonder hem te horen, niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij komt dat de toenmalige Minister van Justitie op de vraag van kamerleden of de uit niet-ontvankelijkverklaringen voortvloeiende herhaalde verzoeken om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling niet zal leiden tot overbelasting van de rechterlijke macht, heeft geantwoord: “Doordat een onvolledige aanvraag tot niets leidt – voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling is immers geschrapt – verwacht ik niet dat schuldenaren diverse malen zullen proberen een onvolledige aanvraag in te dienen. Een schuldenaar is enkel gebaat bij een volledige aanvraag. Bovendien kan de griffie van de rechtbank doorgaans snel genoeg zien of een aanvraag volledig is en zal een onvolledig verzoek niet snel ter zitting worden behandeld, zodat ook daarom van overbelasting geen sprake zal zijn” (NV II 29 942 2005/2006, nr. 146). Het hof leidt hieruit af dat er voor de rechtbank geen plicht bestond voorafgaand aan niet-ontvankelijkverklaring te horen.
3.7 Dat de rechtbank ook niet verplicht is een schuldenaar een nadere termijn te geven voor het verstrekken van ontbrekende gegevens volgt uit de duidelijke bewoordingen van artikel 287 lid 2 Fw (de rechtbank kan een termijn gunnen). Lid 7 van dat artikel, ziend op een door burgemeester en wethouders ingediend onvolledig verzoek, is in casu niet aan de orde. Ook daaraan kon [appellant] dus niet het recht ontlenen om een nadere termijn voor completering van zijn aanvraag te krijgen.
Dat de rechtbank bij vonnis van 22 maart 2010 bij wege van voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van een aangezegde ontruiming van de huurwoning van [appellant] heeft geschorst voor de duur van zes maanden en dat zijn verzoek tot verlenging van dat moratorium door de rechtbank telefonisch is afgewezen, maakt het voorgaande niet anders.
3.8 Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna te melden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, C.G. ter Veer en L.J. de Kerpel-van de Poel, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 november 2010.