ECLI:NL:GHARN:2010:BO2886

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.871
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] na de echtscheiding van partijen. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg een bijdrage van € 76,50 per kind per maand toegewezen gekregen, maar verzocht het hof deze beschikking te vernietigen en de bijdrage te verhogen naar € 300,-- per kind per maand. Het hof oordeelde dat het inkomen van de man hoger was dan de rechtbank had vastgesteld, omdat hij geen bewijs had geleverd van zijn werkelijke inkomsten en lasten. De vrouw stelde dat de man naast zijn reguliere inkomen ook extra (zwarte) inkomsten had, wat de man betwistte. Het hof concludeerde dat de man onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en dat de behoefte van de minderjarigen hoger was dan door de rechtbank was vastgesteld. Het hof bepaalde dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding per 28 oktober 2009 op € 300,-- per kind per maand moest worden vastgesteld en dat de wettelijke indexering ingaat per 1 januari 2010. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 oktober 2010
Zaaknummer 200.055.871
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M.G. Maste, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.G.B.M. Schönhage, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 oktober 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, - voor zover voor dit hoger beroep van belang - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1995] in de gemeente [plaats], en [kind 2], geboren op [1997] in de gemeente [plaats], met ingang van 28 oktober 2009 bepaald op € 76,50 per kind per maand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de aan de man opgelegde kinderbijdrage eerst van rechtswege wordt verhoogd op 1 januari 2011 met het dan ingaande wettelijke indexeringspercentage.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 januari 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 28 oktober 2009 te vernietigen. Bij brief van
11 februari 2010 van mr. Maste heeft zij haar appelschrift aangevuld in die zin dat zij heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de man een bedrag van € 76,50 per kind per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en opnieuw beslissende te bepalen dat de man met ingang van 28 oktober 2009 een bedrag van
€ 300,-- per kind per maand, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen datum en bedrag, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 maart 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht het beroepschrift van de vrouw af te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
11 februari 2010 met bijlagen van mr. Maste.
Ter zitting van 16 september 2010 is de zaak behandeld. De vrouw en de man zijn beiden niet verschenen. Namens de vrouw was mr. Maste aanwezig en namens de man is mr. F.N. Dijkers verschenen.
De beoordeling
Te laat binnengekomen stukken
1. Op 8 september 2010 is een brief, gedateerd 6 september 2010, met bijlagen van mr. O. Bolluyt bij het hof binnengekomen. Deze stukken zijn in strijd met het procesreglement korter dan tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting door het hof ontvangen. Daarom zal het hof deze stukken buiten beschouwing laten.
De vaststaande feiten
2. Partijen zijn op 13 juli 1988 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] geboren. Daarnaast is de reeds meerderjarige [kind 3] uit dit huwelijk geboren.
3. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald. Het huwelijk tussen partijen is op 11 februari 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4. Voorts heeft de rechtbank bij die beschikking onder meer beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vrouw heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De geschilpunten
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
• de behoefte van de minderjarigen;
• de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
o de extra inkomsten;
o de aflossing van de schuld bij de ING-bank;
• de ingangsdatum van de wettelijke indexering.
De overwegingen
De behoefte van de minderjarigen
6. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van [kind 1] en [kind 2] bepaald moet worden. De vrouw is van mening dat de behoefte van de minderjarigen hoger is dan het bedrag van € 272,-- per kind per maand waarop de rechtbank de behoefte heeft bepaald. Volgens de man heeft de rechtbank de behoefte van de minderjarigen wel op een juist bedrag vastgesteld.
7. Niet wordt betwist dat de vrouw ten tijde van het huwelijk een inkomen had van
€ 1.075,-- netto per maand en dat de man een inkomen had van € 1.535,-- netto per maand. Volgens de vrouw had de man daarnaast echter ook nog extra (zwarte) inkomsten ter hoogte van een gemiddeld bedrag van € 677,22 per maand. De man betwist dat hij extra inkomsten heeft genoten. Hij is dan ook van mening dat moet worden uitgegaan van het inkomen dat is vermeld op zijn loonspecificaties en jaaropgave.
8. Het hof stelt vast dat de vrouw haar stelling niet heeft onderbouwd door middel van stukken. Die stelling had echter slechts onderbouwd kunnen worden door middel van het overleggen van de bankafschriften van de man, waarover de vrouw niet de beschikking heeft. Daar komt bij dat de vrouw erop heeft gewezen dat de inkomsten, zoals die uit de salarisspecificaties van de man blijken, reeds ontoereikend zijn om door de man gestelde vaste lasten te voldoen, terwijl hij naast die lasten nog kosten ten behoeve van ten minste overige huishoudelijke posten dient te maken. Nu de man niet heeft betwist dat zijn uitgaven zijn inkomsten ruimschoots overstijgen en hij voorts niet heeft aangegeven op welke wijze hij zijn lasten kan voldoen, had het op zijn weg gelegen om zijn bankafschriften over te leggen teneinde aan te tonen dat hij, naast het inkomen zoals dat uit zijn salarisspecificaties blijkt, geen andere inkomsten heeft genoten. Hij heeft echter nagelaten dit te doen.
9. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft in zijn inkomen. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van de vrouw, dat de man ten tijde van het huwelijk van partijen naast zijn inkomen van € 1.535,-- netto per maand nog andere extra inkomsten genoot. De behoefte van de minderjarigen dient dan ook op een hoger bedrag dan € 272,-- per kind per maand te worden bepaald. Het hof acht het - gelet op hetgeen de vrouw met betrekking tot de extra inkomsten heeft verklaard - aannemelijk dat de behoefte van de kinderen ten minste € 300,-- per kind per maand bedraagt, zodat de door de vrouw verzochte bijdrage de behoefte van de kinderen niet overstijgt.
De draagkracht van de man
10. De vrouw stelt dat de man thans nog steeds heel vroeg naar zijn werk gaat om extra werkzaamheden te verrichten en aldus extra inkomsten te genereren. Zij wijst erop dat de man volgens de loonspecificatie een inkomen heeft van ongeveer € 1.485,-- netto per maand. Voorts bedragen de door de man gestelde lasten in totaal ruim € 1.800,-- per maand. Zo bedragen de hotelkosten € 1.187,-- per maand, voldoet de man een bedrag van € 85,-- per maand aan premie voor de ziektekostenverzekering, stelt hij een bedrag van € 300,-- per maand af te lossen op een schuld en maakt hij maandelijks een bedrag van € 250,-- over naar zijn huidige echtgenote in Marokko.
11. De man heeft het door de vrouw gestelde uitgavenpatroon niet bestreden. Nu de uitgaven van de man zijn gestelde inkomen in ruime mate overschrijden, terwijl bij die uitgaven de kosten van maaltijden en andere persoonlijke verzorging nog buiten beschouwing zijn gebleven, kan niet anders worden geoordeeld dan dat de man een hoger inkomen geniet dan uit zijn loonspecificatie en jaaropgave blijkt.
12. Ten aanzien van de lasten dient te worden vastgesteld dat de man niet beschikt over eigen woonruimte en derhalve geen woonlasten heeft. Het hof ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om - zoals hij verzoekt - rekening te houden met de redelijke woonlast. Voorts heeft de man geen omgang met de kinderen, zodat ook van omgangskosten geen sprake is. De door hem gestelde lening bij de ING-bank is hij aangegaan na het uiteengaan van partijen. Bovendien heeft hij de noodzaak van het aangaan van die lening niet aangetoond. Het hof is daarom van oordeel dat de aflossing op die lening geen prioriteit heeft boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen. Het hof zal de aflossing op die lening derhalve buiten beschouwing laten. Ook met de omstandigheid dat de man € 250,-- aan zijn huidige echtgenote zou voldoen, zal het hof geen rekening houden. Nog daargelaten het feit dat de man geen stukken heeft overgelegd waaruit van dat huwelijk kan blijken, heeft de onderhoudsplicht van de man jegens zijn kind voorrang boven zijn onderhoudsplicht jegens een nieuwe partner. Gelet hierop heeft de man thans geen lasten waarmee bij de bepaling van de draagkracht rekening dient te worden gehouden.
13. Aldus heeft de man een hoger inkomen dan waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Uit de stukken blijkt echter niet hoe hoog dit inkomen is. Bovendien heeft hij geen lasten die in het kader van de bepaling van zijn draagkracht dienen te worden meegenomen. Nu de man voorts stelt wel de financiële ruimte te hebben om maandelijks een bedrag van € 250,-- naar zijn huidige partner over te maken, terwijl de kinderalimentatie voorrang geniet boven een eventuele onderhoudsplicht jegens een nieuwe partner, is het hof van oordeel dat de man bij gebrek aan een deugdelijke betwisting in staat moet worden geacht de door de vrouw verzochte bijdrage van € 300,-- per kind per maand te voldoen.
De ingangsdatum van de wettelijke indexering
14. Het hof zal - overeenkomstig het verzoek van de vrouw - bepalen dat de wettelijke indexering per 1 januari 2010 dient plaats te vinden. Het hof ziet in de omstandigheid dat de betalingsverplichting van de man is ingegaan op 28 oktober 2009, geen aanleiding om te oordelen dat wijziging van de vast te stellen bijdrage door de wettelijke indexering per 1 januari 2010 onredelijk is. Het hof ziet ook overigens geen termen de wettelijke indexering op andere gronden uit te sluiten.
Slotsom
15. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hierna aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] is bepaald op een bedrag van € 76,50 per kind per maand;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1995], en [kind 2], geboren op [1997], met ingang van
28 oktober 2009 op € 300,-- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
bepaalt dat de wettelijke indexering ingaat per 1 januari 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, M.W. Zandbergen en
M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.