ECLI:NL:GHARN:2010:BO2664

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001824-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met recidive

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is beschuldigd van meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder het niet meewerken aan een ademonderzoek en het rijden onder invloed van alcohol. De feiten dateren van 2 januari 2008 en 15 maart 2008, waarbij de verdachte op beide data in de gemeente [gemeente] betrokken was. De verdachte heeft op 2 januari 2008 een auto bestuurd met een alcoholgehalte van 740 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. Tevens was de verdachte op dat moment niet bevoegd om een motorrijtuig te besturen, omdat hem dat bij rechterlijke uitspraak was ontzegd. Op 15 maart 2008 heeft de verdachte geweigerd om mee te werken aan een ademonderzoek, wat door een opsporingsambtenaar was bevolen.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De verdachte heeft eerder al meerdere straffen ondergaan voor alcoholgerelateerde verkeersdelicten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een gevangenisstraf op te leggen. Het hof heeft de vordering van de raadsvrouw om een werkstraf op te leggen afgewezen, omdat de omstandigheden van de verdachte niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001824-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-440076-08
Arrest van 2 november 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 juli 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte, mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2008 in de gemeente [gemeente] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 02 januari 2008 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 740 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij op of omstreeks 02 januari 2008 in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 15 maart 2008 in de gemeente [gemeente] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op 02 januari 2008 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 740 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij op 02 januari 2008 in de gemeente [gemeente] terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
onder 1: overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 3: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 2 januari 2008 een auto bestuurd, terwijl hij meer alcohol had gedronken dan voor de bestuurder van de personenauto is toegestaan. Daarnaast reed verdachte terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen was ontzegd. Voorts heeft verdachte op 15 maart 2008 geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek naar het alcoholgehalte van zijn adem, terwijl op grond van een blaastest het vermoeden was gerezen dat hij te veel had gedronken.
Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en een hem door de rechter opgelegd verbod genegeerd.
De raadsvrouw heeft ter zitting verzocht rekening te houden met de thuissituatie waarin verdachte verkeert en heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf. De raadsvrouw heeft het hof voorts in overweging gegeven een reclasseringsrapport omtrent verdachte te laten opmaken.
Het hof acht het verzoek van de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd en ziet gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ook overigens onvoldoende aanleiding om over te gaan tot het doen opmaken van een reclasseringsrapport.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2010 is gebleken dat verdachte veelvuldig ter zake van strafbare feiten, waaronder alcoholgerelateerde verkeersdelicten is veroordeeld. Hem zijn onder meer werkstraffen en gevangenisstraffen opgelegd. Deze straffen hebben verdachte er niet van weerhouden de hiervoor bewezen verklaarde feiten te plegen.
Hoewel de raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte gezien zijn thuissituatie liever geen gevangenisstraf zou ondergaan, maar een werkstraf zou willen verrichten, is het hof, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in samenhang bezien met de recidive van verdachte, van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde en in eerste aanleg opgelegde vrijheidsstraf een passende en noodzakelijke bestraffing is.
Anders dan de advocaat-generaal neemt het hof het in de dagvaarding ad informandum opgenomen feit niet mee in de beoordeling nu verdachte dit feit niet heeft bekend.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K.J. van Dijk, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.