ECLI:NL:GHARN:2010:BO2118

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.231
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem van 18 maart 2010, waarin zijn verzoek om tussentijds hoger beroep tegen een tussenvonnis van 24 februari 2010 werd afgewezen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A.M.P. Keijser, heeft op 11 maart 2010 de rechtbank verzocht om toestemming voor het instellen van tussentijds hoger beroep. De rechtbank heeft dit verzoek echter afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem.

De mondelinge behandeling vond plaats op 25 mei 2010, waarbij de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink, de zaak toelichtte. De man en zijn advocaat waren niet aanwezig. De vrouw heeft verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de man in het hoger beroep, met veroordeling van de man in de kosten. Het hof heeft de processtukken en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in overweging genomen.

Het hof oordeelt dat de bestreden beslissing niet kan worden aangemerkt als een eindvonnis of eindbeschikking, en dat deze zich niet leent voor tussentijds hoger beroep. De man wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Tevens oordeelt het hof dat de man in de kosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld, omdat het hoger beroep een zuiver juridische kwestie betreft. De kosten worden begroot op € 894,-, te voldoen aan de griffier van het gerechtshof.

Deze beslissing is genomen door de vierde civiele kamer van het Gerechtshof Arnhem op 7 september 2010, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.063.231
(zaaknummer/rolnummer rechtbank 186619/HA ZA 09-1171)
beslissing van de vierde civiele kamer van 7 september 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussenvonnis van 24 februari 2010 dat de rechtbank Arnhem tussen de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie enerzijds en de vrouw als eiseres in conventie en verweerster in reconventie anderzijds heeft gewezen. Verder verwijst het hof naar het verzoek van de zijde van de man van 11 maart 2010 tot toestemming voor het instellen van tussentijds hoger beroep, de brief van 18 maart 2010 van O.J.J. Zwiesereijn (werkzaam als griffier bij de rechtbank Arnhem) aan mr. W.A.J. Hagen en mr. Keijser voornoemd (hierna: de bestreden beslissing) en de brief van 1 april 2010 van Zwiesereijn voornoemd aan mr. Hagen en mr. Keijser voornoemd. Van dat vonnis, de bestreden beslissing en de laatstgenoemde brief is een fotokopie aan deze beslissing gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij op 16 april 2010 ter griffie van dit hof ingekomen beroepschrift is de man in hoger beroep gekomen van de bestreden beslissing van de rechtbank van 18 maart 2010, heeft hij een (algemene) grief tegen de bestreden beslissing aangevoerd en toegelicht en heeft hij producties in het geding gebracht. Hij heeft verzocht dat het hof de bestreden beslissing zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, hetzij alsnog tussentijds hoger beroep tegen het vonnis van 24 februari 2010 zal toelaten dan wel de zaak naar de rechtbank zal terugwijzen teneinde te beslissen met inachtneming van het door het hof te geven oordeel.
2.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2010. Bij die gelegenheid heeft de vrouw de zaak mondeling doen toelichten door haar advocaat. De man en diens advocaat zijn niet verschenen. Mr. Heutink heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in het hoger beroep, met veroordeling van de man in de kosten van dit hoger beroep. Het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
2.3 Op 27 mei 2010 heeft het hof het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de daarbij behorende bijlagen aan mr. Keijser voornoemd en mr. Heutink gestuurd. Mr. Keijser is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de gevorderde kostenveroordeling, zoals vermeld in het proces-verbaal.
2.4 Bij brief van 3 juni 2010, met bijlagen, heeft mr. Keijser op de brief van 27 mei 2010 van het hof gereageerd. Bij faxbericht 4 juni 2010 heeft mr. Heutink op voornoemde brief van mr. Keijser gereageerd. Daarop is weer een reactie van mr. Keijser bij faxbericht van 4 juni 2010 gevolgd.
2.5 Vervolgens heeft het hof de beslissing bepaald op heden.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of hoger beroep mogelijk is tegen de beslissing op een verzoek om alsnog tussentijds hoger beroep open te stellen van een tussenvonnis.
3.2 Tussen partijen is op 24 februari 2010 een tussenvonnis uitgesproken door de rechtbank Arnhem. Daarin is niet bepaald dat tussentijds hoger beroep mogelijk is.
3.3 Op 11 maart 2010 heeft de man de rechtbank verzocht hem toe te staan tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis in te stellen.
3.4 De griffier van de rechtbank heeft de advocaat in de bestreden beslissing gemotiveerd bericht dat het verzoek werd afgewezen. Daarop heeft de advocaat van de man bij brief van 25 maart 2010 gereageerd. Vervolgens heeft de griffier van de rechtbank bij brief van 1 april 2010 de advocaat van de man bericht dat de reactie van de advocaat niet leidt tot een ander oordeel van de rechtbank.
3.5 De bestreden beslissing is niet aan te merken als een eindvonnis of een eindbeschikking, maar als een beslissing in een dagvaardingsprocedure, waarbij niet in het dictum de vordering geheel of gedeeltelijk is toegewezen of afgewezen, zodat deze beslissing zich naar haar aard niet leent voor tussentijds hoger beroep. Dit brengt mee dat de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.6 Het hof acht gronden aanwezig om de man in de kosten te veroordelen van dit hoger beroep, ondanks dat het gebruikelijk is om in familierechtelijke relaties de kosten te compenseren. Daartoe overweegt het hof dat het hoger beroep een zuiver juridische kwestie betreft, welke de man heeft opgeworpen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de man in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4. De beslissing
Het hof verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van de beslissing van de rechtbank van 18 maart 2010;
Het hof veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 894,-, waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van het zaaknummer en de namen van partijen) het bedrag van € 894,- wegens salaris van de advocaat.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, P.L.R. Wefers Bettink en H. van Loo, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2010.