ECLI:NL:GHARN:2010:BO2005

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
0227-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verzoeker in schadevergoeding na detentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door verzoeker tegen de beschikking van de rechtbank, waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding ten laste van de Staat voor de schade die hij heeft geleden door ondergane detentie. De rechtbank had geoordeeld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, omdat het verzoekschrift pas na de wettelijke termijn was ingediend. De relevante wetgeving, artikel 89, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, stelt dat een verzoek binnen drie maanden na beëindiging van de zaak moet worden ingediend. De zaak werd beëindigd op 28 oktober 2008, toen de officier van justitie besloot tot sepot. Verzoeker stelde dat hij pas op 16 januari 2009 op de hoogte was van deze beslissing en dat hij daarom niet eerder een verzoekschrift kon indienen. Het hof oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van het verzoek al was verstreken op het moment dat verzoeker kennis nam van de sepotbeslissing. Het hof concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om het verzoekschrift tijdig in te dienen. Daarom was er geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

Raadkamernummer: 0227-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-607050-06
GERECHTSHOF TE ARNHEM,
NEVENZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 27 oktober 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 22 april 2009 van de rechtbank te Zwolle-Lelystad op een verzoek van:
[verzoeker],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet verschenen. Wel verschenen is de advocaat van verzoeker mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere.
De beschikking waarvan beroep
De rechtbank heeft bij voormelde beschikking verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De inhoud van het verzoek
Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane detentie in een strafzaak heeft geleden ten bedrage van € 495,-, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven.
Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening van het verzoekschrift.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verzoeker is blijkens akte d.d. 12 mei 2009 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.
De behandeling in raadkamer
Het hof heeft in openbare raadkamer van 13 oktober 2010 gehoord de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker.
Voorts heeft het hof gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken.
De beoordeling van het hoger beroep
Bij beschikking van 22 april 2009 heeft de raadkamer van de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat het verzoek niet tijdig zou zijn ingediend.
In raadkamer van het hof van 13 oktober 2010 is - voor zover van belang - het volgende gebleken. Op 28 oktober 2008 heeft de officier van justitie besloten om de strafzaak tegen verzoeker te beëindigen door middel van een sepot. Verzoeker stelt dat hij omstreeks 16 januari 2009 op de hoogte is geraakt van die sepotbeslissing, waarop de advocaat van verzoeker terstond een verzoekschrift ex artikel 89 en 591a Sv heeft opgesteld. Het verzoekschrift d.d. 16 januari 2009 heeft de advocaat ter ondertekening aan verzoeker toegezonden en na ommekomst op 28 januari 2009 per gewone post en per fax verzonden aan de rechtbank. Het verzoekschrift is op 29 januari 2009 ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingekomen.
Artikel 89, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt als volgt:
"Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak."
In het onderhavige geval is de zaak geëindigd op het moment dat de officier van justitie heeft beslist om de zaak te seponeren, te weten op 28 oktober 2008. Dat de termijn voor het indienen van een verzoek pas aanvangt op het moment dat verzoeker bekend is geworden met de beslissing tot beëindiging van de zaak, volgt niet uit de wettekst van artikel 89, derde lid, Sv.
Het vorenstaande brengt mee dat verzoeker tot en met 27 januari 2009 zijn verzoek kon indienen. Derhalve is het verzoek niet tijdig ingediend.
Nu het verzoek niet tijdig is ingediend, dient het hof te beoordelen of er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
De omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld dat verzoeker vóór 16 januari 2009 kennis heeft gekregen van de beslissing van de officier van justitie, brengt niet mee dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Op het moment dat verzoeker bekend raakte met de sepotbeslissing van de officier van justitie, was de termijn om een verzoekschrift in te dienen nog niet verstreken. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet voor het einde van die termijn het verzoekschrift heeft kunnen indienen. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval derhalve geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank in de beschikking waarvan beroep op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist. Het hof zal daarom het hoger beroep afwijzen.
De beslissing
Het hof:
wijst het hoger beroep af.
Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg als voorzitter, mrs. A.J. Rietveld en H.J. de Ruijter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kuiper als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.