ECLI:NL:GHARN:2010:BO1041

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P10/0225
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wegens ongewenstverklaring en gebrek aan perspectief op resocialisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 20 april 2010, die de verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen had goedgekeurd. Het hof oordeelt dat de verlenging van de maatregel alleen mogelijk is als aan twee cumulatieve wettelijke criteria wordt voldaan: de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de betrokkene. Het hof concludeert dat aan het eerste criterium is voldaan, maar niet aan het tweede. De betrokkene, geboren in Rwanda, is tot ongewenst vreemdeling verklaard, waardoor intramurale behandeling niet meer effectief is en extramurale behandeling niet mogelijk is. Dit gebrek aan perspectief op vooruitgang leidt het hof tot de conclusie dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen moet worden beëindigd.

Het hof wijst de vordering van de officier van justitie af en vernietigt de eerdere beslissing van de rechtbank. De betrokkene heeft een chronische gedragsstoornis die niet genezen kan worden, en de noodzakelijke begeleiding en resocialisatie zijn door de ongewenstverklaring onmogelijk gemaakt. Het hof benadrukt de trieste situatie van de betrokkene, die als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland is gekomen en nu geen toegang heeft tot de hulp en begeleiding die hij nodig heeft. De beslissing van het hof is een erkenning van de noodzaak voor een humane benadering van jongeren in vergelijkbare situaties, waarbij de focus ligt op hun ontwikkeling en rehabilitatie.

Uitspraak

PIJ P10/0225
Beslissing d.d. 18 oktober 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] (Rwanda) op [geboortedatum],
verblijvende in [inrichting voor jeugdigen].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 20 april 2010, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
- Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken alsmede hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, en omdat het hof tot een andere beslissing komt.
- De verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is alleen mogelijk als aan cumulatieve wettelijke criteria wordt voldaan. Ten eerste moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eisen. Ten tweede moet de verlenging in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene. Uit het advies van de jeugdinrichting en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat er nog altijd sprake is een verhoogd recidiverisico voor delicten als de indexdelicten. Aan het eerste criterium voor een verlenging is derhalve voldaan.
- Naar het oordeel van het hof is echter niet voldaan aan het tweede criterium . Uit zowel de ten tijde van de berechting van de indexdelicten aanwezige rapporten van de gedragskundigen als uit de recente advisering blijkt dat betrokkene lijdt aan een chronische gedragsstoornis die niet genezen kan worden. Teneinde de gedragsstoornis en de daarmee samenhangende risicofactoren te beheersen heeft/had betrokkene wel baat bij een strikte begeleiding en een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer in de samenleving. Daartoe is nodig dat de behandelaars de resocialisatie met kleine stappen ter hand zouden kunnen nemen om betrokkene (die zich in de inrichting correct gedraagt en daar geen enkele behandeling ondergaat) onder strikte controle te laten oefenen met meer vrijheden. Dit nu is door de in 2008 uitgesproken ongewenstverklaring niet mogelijk. Daar waar intramurale behandeling niets (meer) toevoegt en de (broodnodige) extramurale behandeling (in de zin van een geleidelijke en gecontroleerde resocialisatie) door toedoen van de ongewenstverklaring niet mogelijk is en daardoor elk perspectief op vooruitgang ontbreekt, oordeelt het hof dat voortzetting van de maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene.
- Gelet op het voorgaande is het hof met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dient te worden beëindigd. Het hof zal de vordering van de officier van justitie derhalve afwijzen.
- Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Uit de aanwezige rapportages blijkt dat betrokkene op 6-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen vanuit Rwanda (en naar eigen zeggen in dat land nu niemand meer heeft). Op dat moment had hij zowel zijn vader (door een ongeval) als zijn moeder (doodgeschoten tijdens de burgeroorlog) al verloren. Sinds zijn aankomst in Nederland heeft hij in bijzonder onwenselijke leefomstandigheden verkeerd en is hij mede hierdoor gevormd. De oorzaak van de problemen die toen ontstonden (onder andere in de vorm van het plegen van strafbare feiten) is zeer waarschijnlijk gelegen in de zeer jonge kinderjaren, tijdens welke betrokkene bloot stond aan oorlogsgeweld, verwaarlozing en hij heeft geleerd dat geweld deel uitmaakt van de dagelijkse leefsituatie. Mede gelet op het voorgaande heeft het gerechtshof in 2005, toen betrokkene 16 jaar oud was, de onderhavige maatregel opgelegd. Geconstateerd kan worden dat de voortdurende onzekerheid over de verblijfsstatus van betrokkene de behandeling en resocialisatie van meet af aan heeft belemmerd. De deur werd qua behandeling en tenuitvoerlegging van de maatregel echter definitief dicht gedaan op het moment, naar het hof uit de stukken afleidt op 1 april 2008 (toen betrokkene dus nog minderjarig was), dat het ministerie van justitie besloten heeft betrokkene tot ongewenst vreemdeling te verklaren. Daarmee kwam elk perspectief aan de behandeling en de maatregel te ontvallen. Het hof acht het bijzonder triest en ongewenst dat in een geval als dat van betrokkene, die als alleenstaande minderjarige asielzoeker en zwaar getraumatiseerd naar Nederland is gekomen en duidelijk hulp, begeleiding en strikte controle nodig heeft voor zowel de beveiliging van de samenleving als een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van hem zelf, door de ongewenstverklaring zinvolle tenuitvoerlegging van de lopende jeugdmaatregel en resocialisatie van betrokkene onmogelijk is gemaakt.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 20 april 2010 met betrekking tot de betrokkene [betrokkene].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr J.I.M.W. Bartelds als voorzitter,
mr G. Mintjes en mr J.H.M. Zwinkels als raadsheren,
en drs. M. van Weers en drs. T. van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Hermans als griffier,
en op 18 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
Mr J.H.M. Zwinkels en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.