3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen en boeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boeten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslagen
4.1. Ingevolge artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt, indien de inhoudingsplichtige aan zijn werknemer ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking heeft gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
4.2. Belanghebbende betoogt dat zij met de door haar overgelegde rittenregistratie heeft doen blijken dat zij de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
4.3. De Inspecteur wijst erop dat op 15 oktober 2006 de auto is gebruikt, terwijl de rittenregistratie die dag geen rit vermeldt. Belanghebbende stelt dat zij die dag slechts een hele korte rit heeft gemaakt, uitsluitend om te tanken. De tank was namelijk nagenoeg leeg en zij moest de volgende morgen al vroeg op pad, aldus belanghebbende. Het Hof constateert dat op 16 oktober 2006 geen rit in de rittenregistratie is vermeld. De verklaring van belanghebbende is dus ofwel onjuist, ofwel juist, maar dan is de rittenregistratie niet alleen op 15 oktober maar ook op 16 oktober 2006 ten onrechte niet bijgehouden.
4.4. De Inspecteur wijst erop dat op 4 maart 2007 de auto is gebruikt, terwijl de rittenregistratie die dag geen rit vermeldt. Belanghebbende stelt dat de laatste rit die in de rittenregistratie vóór 4 maart 2007 is vermeld, eigenlijk op 4 maart is gemaakt. Bij deze rit is geen bestemming vermeld. Dit betrof, aldus belanghebbende uiteindelijk, een privérit van 214 km. Naar het oordeel van het Hof volgt daaruit dat de rittenregistratie op dit punt onjuist is, nu de verkeerde datum is vermeld en niet is vermeld dat het een privérit betreft.
4.5. Uit de hiervoor onder 2.4 aangehaalde verklaring is af te leiden dat de rittenregistratie niet steeds nauwkeurig is bijgehouden. Het Hof constateert voorts dat in de rittenregistratie herhaalde malen de plaats van bestemming van een rit ontbreekt. Ook is nergens vermeld welke adressen en/of welke zakelijke relaties zijn bezocht. Dat maakt de rittenregistratie oncontroleerbaar en daarom minder sterk als bewijsmiddel. Dat de bezochte adressen, naar belanghebbende stelt, zijn af te leiden uit haar agenda’s en gespreksverslagen die zij bij haar werkgever heeft ingeleverd, doet daaraan niet af, nu het aan belanghebbende is te bewijzen dat de auto niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.6. De omstandigheid dat de echtgenoot van belanghebbende in de onderhavige tijdvakken beschikte over een luxueuze personenauto, brengt op zichzelf nog niet mee dat de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.7. Gelet op de hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 vermelde gebreken in de rittenregistratie, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof met deze registratie niet doen blijken dat de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Zij heeft ook geen ander bewijs bijgebracht. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
Boeten
4.8. De Inspecteur heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende was te wijten dat te weinig belasting en premie was geheven en heeft daarom boeten opgelegd van 50% van de nageheven belasting en premie. De Rechtbank heeft, overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de Inspecteur, geoordeeld dat het niet aan opzet, maar aan grove schuld van belanghebbende was te wijten dat te weinig belasting en premie was geheven en heeft de boeten daarom verminderd tot 25% van de nageheven belasting en premie. Noch de Inspecteur noch belanghebbende heeft tegen deze beslissing van de Rechtbank in hoger beroep grieven aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof zijn de gebreken in de rittenregistratie zodanig dat aan belanghebbende is te wijten dat zij met deze registratie niet kon aantonen dat zij de ter beschikking gestelde auto niet of voor minder dan 500 km voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het is dan ook aan de grove schuld van belanghebbende te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting en premie was geheven.
4.9. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van grove schuld. Daarvan uitgaande heeft de Rechtbank – conform het subsidiaire standpunt van de Inspecteur – de boeten verminderd tot 25% van de nageheven belasting en premie. Dat is in overeenstemming met (§ 25, tweede lid, van) het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Het Hof acht de aldus verminderde boeten passend en geboden.
Heffingsrente
4.10. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
4.11. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof verklaart het hoger beroep dan ook ongegrond.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.