ECLI:NL:GHARN:2010:BO0116

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002174-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid bij verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij een verkeersongeval op 28 augustus 2005, waarbij hij onder invloed van alcohol en cocaïne op een onverlicht fietspad reed met een opgevoerde brommer. Tijdens het rijden botste hij op een snorfiets, bestuurd door een andere persoon die ook onder invloed was, wat resulteerde in de dood van deze bestuurder en verwondingen aan de verdachte en zijn passagier. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar hij ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, ondanks dat niet bewezen kon worden dat hij op de verkeerde weghelft had gereden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover dat vatbaar was voor hoger beroep en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd, evenals een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte voor drie jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het grote tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002174-07
Parketnummers eerste aanleg: 07-600780-06 en 07-605257-05
Arrest van 11 oktober 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 februari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A. Neslo, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte, met vrijspraak van het onder parketnummer 07-605257-05 ten laste gelegde, bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder parketnummer 07-605257-05 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover vatbaar voor hoger beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd, dat:
(parketnummer 07-600780-06)
hij op of omstreeks 28 augustus 2005, te omstreeks 03.50 uur in de gemeente [pleeggemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets, merk Yamaha), daarmede rijdende over de weg, (het fietspad gelegen parallel aan) de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden, na zodanig gebruik van alcholhoudende (het hof leest: alcoholhoudende) drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,95 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn,
en/of
- te rijden, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cocaïne en/of methylecgonine en/of benzoylechonine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht,
en/of
- met het door hem bestuurde motorrijtuig, een bromfiets als bedoeld in artikel 1.1 onder m van het Voertuigreglement, welke bromfiets was geconstrueerd voor een maximum snelheid van ten hoogste 45 kilometer per uur, te rijden terwijl die bromfiets niet bij voortduring is blijven voldoen aan die door de constructie bepaalde maximumsnelheid,
en/of
- te rijden zonder dimlicht of groot licht te voeren,
en/of
- te rijden terwijl aan hem geen bromfietscerticaat (het hof leest: bromfietscertificaat) was afgegeven,
en/of
- niet voldoende rechts te houden, immers te rijden op de rijstrook van het fietspad voor het hem tegemoetkomende verkeer,
en/of
- (met de rechterveerpoot van het door hem bestuurde motorrijtuig) tegen (de uitlaat aan de rechterzijde van) een tegemoetkomend motorrijtuig (snorfiets, merk Peugeot) aan te rijden en/of te botsen waardoor hij, verdachte en/of de bestuurder van die (tegemoetkomende) snorfiets ten val is/zijn gekomen waardoor de bestuurder van die (tegemoetkomende) snorfiets (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of de passagier van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
Bewijsoverweging
De advocaat generaal heeft in het requisitoir geconcludeerd dat bewezen kan worden dat verdachte roekeloos heeft gereden. De gedragingen van verdachte zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen acht zij bewezen en daarnaast dat verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden.
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte niet roekeloos heeft gereden en dat hij niet zodanig heeft gereden dat daardoor het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit de verkeersongevalanalyse komt naar voren dat als belangrijkste oorzaak van het verkeersongeval moet worden gezien de omstandigheid dat verdachte op de verkeerde weghelft zou hebben gereden en dit laatste kan niet worden bewezen. Niet alleen verklaart verdachte dat hij op zijn eigen weghelft heeft gereden maar ook de door de verdediging ingeschakelde deskundige heeft aangegeven dat dit juist kan zijn gelet op de gedane bevindingen. Dit in tegenstelling tot de conclusies in de verkeersongevalanalyse en de daarop gemaakte aanvullingen. Voorts geeft de raadsvrouwe aan dat de verschillende gedragingen die verdachte in de tenlastelegging verweten worden niet meebrengen dat verdachte roekeloos heeft gereden.
Naar aanleiding van de door het openbaar ministerie en de raadsvrouwe ingenomen standpunten, zoals gedetailleerd weergegeven in de door hen overgelegde schriftelijke stukken die aan het proces-verbaal zijn gehecht, zal het hof de in de tenlastelegging opgenomen omstandigheden en daarnaast de uit de stukken naar voren komende omstandigheden bespreken. Het hof zal voorts bezien of het totaal van al die omstandigheden de conclusie rechtvaardigt dat verdachte roekeloos heeft gereden. Vervolgens zal het hof beoordelen of het rijgedrag van verdachte zoals dat is vastgesteld de oorzaak is geweest van het ongeval.
Verdachte heeft bekend dat hij heeft gereden terwijl hij alcohol en cocaïne had gebruikt. Bij bloedonderzoek zijn deze stoffen in verdachtes bloed aangetroffen.
Uit het rapport van de verkeersongevalanalyse alsmede uit de verklaring van verdachte blijkt dat de constructiesnelheid van de door hem bereden bromfiets niet voldeed aan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid (de bromfiets was opgevoerd).
Voorts kan worden bewezen dat verdachte reed zonder licht en zonder in het bezit te zijn van een bromfietscertificaat. Verdachte heeft dit verklaard en dit wordt gesteund door gegevens uit het onderzoek zoals gerelateerd in het proces-verbaal.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte niet voldoende rechts heeft gehouden door te rijden op de rijstrook van het fietspad voor tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft verklaard dat hij aldoor op zijn eigen weghelft heeft gereden tegen de streep van het midden aan. Het hof heeft de beschikking over verschillende rapportages van twee deskundigen Van Petten en Meuwissen. Deze deskundigen zijn ook beiden door het hof ter zitting gehoord. Van Petten zegt met zekerheid te kunnen concluderen dat verdachte ten tijde van het ongeval heeft gereden op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer. Meuwissen acht het geenszins uitgesloten dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de weghelft van verdachte, of midden op het fietspad. Hij acht deze mogelijkheden even waarschijnlijk.
De deskundigen baseren hun conclusies beiden op de sporen die op het wegdek zijn aangetroffen. Ze zijn het erover eens dat de botsplaats tussen de eerste sporen van beide voertuigen moet hebben gelegen, maar verschillen van mening over de mate van zekerheid waarmee vervolgens de exacte botsplaats is vast te stellen. Beide deskundigen hebben een reconstructie uitgevoerd. Voor Van Petten vormde die een bevestiging van zijn gelijk, voor Meuwissen juist een onderstreping van de mogelijkheid dat de botsing ook op een andere plek kan hebben plaatsgevonden dan door Van Petten is aangegeven. Kernpunt in de benadering van Meuwissen is de onvoorspelbaarheid van het gedrag van botsende tweewielers en de mogelijk optredende rotatie van de voertuigen tijdens en na de botsing. Van Petten onderkent die onvoorspelbaarheid, maar acht het zeer onwaarschijnlijk dat een dusdanige rotatie heeft plaatsgevonden dat de sporen op het wegdek zijn te herleiden tot een andere botsplaats dan door hem is vastgesteld.
Nu de deskundigen het eens zijn over het onvoorspelbare gedrag van tweewielers bij een botsing, terwijl de door Meuwissen geschetste alternatieven niet onmogelijk lijken, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat verdachte voor de botsing op de voor verdachte verkeerde weghelft heeft gereden.
Nu de steller van de tenlastelegging duidelijk gekozen heeft voor een beperking voor wat betreft het niet voldoende rechts houden door de wijze van ten laste leggen en voorts het proces-verbaal van politie zich ook beperkt tot deze conclusie is het hof van oordeel dat moet worden vrijgesproken van de gehele zin achter het zesde gedachtestreepje, beginnende met "niet voldoende rechts houden, immers... ".
De bij het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging tussen haakjes genoemde omstandigheden acht het hof eveneens niet bewezen. Uit de rapportages van beide hiervoor genoemde deskundigen alsmede uit de door hen ter zitting van het hof afgelegde verklaringen blijkt dat zij concluderen tot een combinatie van het in elkaar haken van de sturen van beide voertuigen in combinatie met de genoemde onderdelen in de tenlastelegging als oorzaak van de botsing en daarmee het ten val komen van de voertuigen en hun bestuurders. Het hof neemt deze conclusies over aangezien de feiten die aan deze conclusies ten grondslag worden gelegd overeenkomen met de aangetroffen sporen zoals gerelateerd in het dossier alsmede met hetgeen verdachte hierover heeft verklaard en de daarop gebaseerde conclusies daarmee consistent zijn.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte roekeloos heeft gereden betrekt het hof niet de hiervoor beschreven in de tenlastelegging opgenomen omstandigheid dat de constructiesnelheid van de door verdachte bestuurde bromfiets niet bij voortduring is blijven voldoen aan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, aangezien die omstandigheid op zichzelf naar het oordeel van het hof niet voor de beoordeling van de schuldvraag van belang kan zijn. Wel betrekt het hof bij de beoordeling de niet tenlastegelegde maar wel te bewijzen omstandigheid dat verdachte (mogelijk door het niet voldoen aan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid) naar eigen zeggen 80 kilometer per uur en daarmee met veel te hoge snelheid heeft gereden.
Gelet op de hiervoor vermelde en door het hof relevant geachte omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte roekeloos heeft gereden.
Het roekeloze rijgedrag heeft de botsing tengevolge gehad waardoor [slachtoffer 1] werd gedood.
De combinatie van de verschillende genoemde onderdelen van het roekeloze rijgedrag hebben naar het oordeel van het hof tot gevolg dat niet meer adequaat gereageerd kan worden op een onverwachte situatie in het verkeer zoals die zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan. Aldus heeft verdachte het gevaar dat een ongeval zou ontstaan - welk gevaar zich heeft verwezenlijkt- in zodanige mate verhoogd dat het ongeval redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Dat niet kan worden bewezen dat verdachte op de verkeerde weghelft heeft gereden, doet hieraan niet af. Het overlijden van [slachtoffer 1] kan redelijkerwijs als gevolg aan het door verdachtes rijgedrag veroorzaakte ongeval worden toegerekend. Het rijgedrag van [slachtoffer 1] zelf, waarbij hij zelf ook verkeersovertredingen zou hebben gemaakt, doet hieraan niet af.
Het hof spreekt vrij van het toebrengen aan [slachtoffer 2] van zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, aangezien het vastgestelde letsel niet zodanig lichamelijk letsel betreft.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
(parketnummer 07-600780-06)
hij op 28 augustus 2005, omstreeks 03.50 uur in de gemeente [pleeggemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets, merk Yamaha), daarmede rijdende over de weg, het fietspad gelegen parallel aan de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos,
- te rijden, na zodanig gebruik van alcholhoudende (het hof leest: alcoholhoudende) drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,95 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn,
en
- te rijden, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cocaïne, waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht,
en
- met het door hem bestuurde motorrijtuig, een bromfiets als bedoeld in artikel 1.1 onder m van het Voertuigreglement, welke bromfiets was geconstrueerd voor een maximum snelheid van ten hoogste 45 kilometer per uur, te rijden terwijl die bromfiets niet bij voortduring is blijven voldoen aan die door de constructie bepaalde maximumsnelheid,
en
- te rijden zonder dimlicht of groot licht te voeren,
en
- te rijden terwijl aan hem geen bromfietscertificaat was afgegeven,
en
- tegen een tegemoetkomend motorrijtuig (snorfiets, merk Peugeot) aan te botsen waardoor hij, verdachte en de bestuurder van die tegemoetkomende snorfiets ten val zijn gekomen waardoor de bestuurder van die tegemoetkomende snorfiets (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder parketnummer 07-600780-06 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 eerste en tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, door na gebruik van alcoholhoudende drank en cocaïne, in het donker op een onverlicht fietspad met volle snelheid op een opgevoerde brommer te rijden, terwijl hij niet over een bromfietscertificaat beschikte, een bijzonder groot gevaar in het verkeer teweeg gebracht. Niet slechts voor hemzelf, maar ook voor zijn passagier en voor alle overige weggebruikers. Op het moment dat hij werd geconfronteerd met een tegenligger heeft het door verdachte veroorzaakte gevaar zich verwezenlijkt in de botsing met die tegenligger met alle gevolgen van dien. De passagier van verdachte raakte gewond en de tegenligger overleed aan de gevolgen van de botsing. Dit heeft veel leed veroorzaakt in de leefgemeenschap van de plaats [plaats] waar zowel verdachte als de beide slachtoffers woonden. Met name heeft verdachte de nabestaanden van het verongelukte slachtoffer onherstelbaar leed berokkend.
Het hof verwijt verdachte dat hij kennelijk zonder zorg met betrekking tot de gevolgen van zijn handelen of het daaraan verbonden gevaar op zeer onbezonnen wijze met zijn eigen en andermans veiligheid (in het verkeer) is omgesprongen. In beginsel zou daarom oplegging aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn. Het hof neemt daarbij overigens niet de "Oriëntatiepunten straftoemeting en LOVS-afspraken" tot uitgangspunt, omdat daarin bij de onderhavige soort delicten wordt uitgegaan van bestuurders van auto's en motoren.
Het hof houdt, naast voormelde feiten en omstandigheden en naast de eis van de advocaat-generaal, bij de vaststelling van de soort en hoogte van de straf echter in matigende zin rekening met de volgende omstandigheden:
Op grond van de stukken in het dossier is komen vast te staan dat de tegenligger, het later overleden slachtoffer, evenals verdachte reed op een opgevoerde tweewieler terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Ook de tegenligger voerde, ondanks de duisternis, geen verlichting. Hoewel deze gedragingen van het slachtoffer, zoals hiervoor is overwogen, niet afdoen aan de schuld van verdachte, speelt dit wel een rol bij de mate van verwijtbaarheid in zoverre daar bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening mee moet worden gehouden.
Het hof heeft eveneens rekening gehouden met het grote tijdsverloop waarin verdachte in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de strafrechtelijke afloop van deze zaak. Niet alleen is er inmiddels sprake van een zeer oud feit, maar ook heeft de behandeling in hoger beroep zodanig lang geduurd, dat naar het oordeel van het hof sprake is van een onredelijke vertraging in de afdoening van de zaak. Gelet op de gekozen strafmodaliteit zal aan dit laatste aspect geen consequentie worden verbonden.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw op de terechtzitting van het hof van 27 september 2010 naar voren zijn gebracht en waarvan blijkt uit een omtrent verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport d.d. 3 oktober 2008 door Tactus verslavingszorg en een reclasseringsadvies d.d. 24 september 2010 door Reclassering Nederland.
Ten slotte heeft het hof er acht op geslagen dat, blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2010, verdachte na het onderhavige feit geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is, die geheel voorwaardelijk wordt opgelegd in verband met alle genoemde omstandigheden. Daarnaast acht het hof een onvoorwaardelijke werkstraf voor de maximale duur op zijn plaats.
Het hof ziet in het bovenstaande voorts aanleiding om aan verdachte een langdurige ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder parketnummer 07-605257-05 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder parketnummer 07-600780-06 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder parketnummer 07-600780-06 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie jaren.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, waarbij mr. A. Meester buiten staat is dit arrest mede te ondertekenen.