ECLI:NL:GHARN:2010:BN8841

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.002.701
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de waarde van de voormalige echtelijke woning en verbouwingskosten na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om de verdeling van de waarde van de voormalige echtelijke woning en de kosten van de verbouwing na een echtscheiding. De man had aangetoond dat de kosten van de aanschaf van de woning niet waren voldaan uit overgespaard inkomen, maar hij kon dit niet aantonen voor de verbouwingskosten. De vrouw had recht op een deel van de waarde van de woning, specifiek 50% van het aandeel dat overeenkomt met de voor de verbouwing uitgegeven bedragen, gedeeld door de som van dit bedrag en het totaal voor de aankoop en verbouwing van de woning. Het hof verwees naar eerdere arresten en beslissingen in de procedure, waarbij het hof de man had toegelaten tot het tegenbewijs van het vermoeden dat de woning tot het te verrekenen vermogen behoort. De man had een aantal stukken overgelegd, waaruit bleek dat de woning in december 1997 was aangekocht voor een bedrag van ruim f. 1.675.300,-, waarvan een deel was gefinancierd met een hypothecaire lening en een lening van [X] Beheer BV. De vrouw had echter ook kosten gemaakt voor de verbouwing, die door haar waren voorgeschoten. Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat de verbouwingskosten volledig uit geleend geld waren betaald, en concludeerde dat deze kosten uit overgespaard inkomen waren voldaan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank voor zover het de echtelijke woning betrof, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere beoordeling van de noodzaak van een tweede deskundigenonderzoek en de vraag of de vrouw recht had op een voorschot. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, met uitzondering van de kosten van het deskundigenonderzoek, die voor rekening van de man kwamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 104.002.701
(zaaknummer rechtbank 127402/HA ZA 05-967)
arrest van de vierde civiele kamer van 14 september 2010
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
appellant,
advocaat: mr. M. Wolkenfelt,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. Schadd.
1. Het verloop van het geding
Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar de inhoud van zijn op 8 december 2009 gewezen tussenarrest. Naar aanleiding van dat arrest heeft de man een akte genomen en bij die gelegenheid een aantal producties in het geding gebracht. De vrouw heeft daarop een antwoordakte genomen. Daarop heeft de man nog een nadere akte genomen, waarop door de vrouw bij nadere antwoordakte is gereageerd. Vervolgens hebben partijen de stukken opnieuw voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2. De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt in hetgeen het in voormeld tussenarrest heeft overwogen en beslist.
2.2 De vrouw maakt in haar nadere antwoordakte bezwaar tegen het feit dat de man een nadere akte heeft genomen. Zij verzoekt het hof geen acht te slaan op hetgeen in de nadere akte van de man is aangevoerd. Het hof wijst dit verzoek af. De rolraadsheer heeft de nadere akte van de man, waarin hij reageert op bepaalde verwijzingen door de vrouw naar het rapport van de deskundige Los, toegestaan. De vrouw heeft daarop in haar nadere antwoordakte kunnen reageren en zij heeft van die gelegenheid ook daadwerkelijk gebruik gemaakt. Het hof ziet geen reden om deze stukken buiten beschouwing te laten.
2.3 In het tussenvonnis is de man toegelaten tot het tegenbewijs van het vermoeden dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres] op grond van het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW behoort tot het te verrekenen vermogen. De man heeft daartoe een aantal stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de woning is aangekocht in december 1997 en dat daarvoor toen, inclusief roerende zaken, belastingen en kosten, ruim f. 1.675.300,- moest worden betaald. f. 1.000.000,- is verkregen via een hypothecaire lening van de ABN-AMRO bank. Het restant heeft de man geleend van [X] Beheer BV. Van dit restant heeft [X] Beheer BV een deel, groot f. 500.000,-, rechtstreeks betaald aan de notaris voor de aankoop van de woning. Het andere deel, groot f. 175.290,-, is betaald aan de vrouw, die dat bedrag aan de man (kort) voor de aankoop had geleend. Op de leningen aan de bank en [X] Beheer BV is door de man gedurende het huwelijk niet afgelost. De vrouw heeft deze feiten niet betwist, zodat zij tussen partijen vast staan. Het hof merkt hierbij op dat de stelling van de man in zijn toelichting op grief III dat de woning voor een deel is betaald uit de verkoopopbrengst van een eerdere woning van de man, uit de thans overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt en door hem kennelijk ook niet wordt gehandhaafd.
2.4 De woning is na de aankoop verbouwd. Voor die verbouwingen zijn via de rekeningen van de vrouw uitgaven gedaan. Partijen verschillen van mening over de hoogte van die bedragen. Volgens de vrouw (en zij verwijst daarbij naar het rapport van de deskundige Los) gaat het om tenminste € 209.666,-. De man spreekt in zijn laatste akte over € 155.796,-. Volgens de man is de verbouwing geheel gefinancierd met een tweede hypothecaire lening bij de ABN AMRO bank van f. 250.000,- (€ 113.445,-) en een extra lening bij [X] Beheer BV van € 43.585,- en is op deze beide leningen niet afgelost.
2.5 Anders dan de man kennelijk meent, kan uit de enkele omstandigheid dat de man gelden heeft geleend bij de ABN AMRO bank en [X] Beheer BV, niet de conclusie worden getrokken dat de kosten van de verbouwingen daaruit geheel zijn voldaan. De man heeft niet betwist (zie de conclusie van dupliek onder 18) dat een groot deel van de verbouwingsrekeningen van de rekening van de vrouw is betaald. Die betalingen zijn voorts, zoals de vrouw ook terecht aanvoert, gedaan voordat de tweede lening bij de ABN AMRO bank is aangegaan. Dat de van de ABN AMRO bank en [X] Beheer BV ontvangen gelden zijn gebruikt om door de vrouw voorgeschoten bedragen terug te betalen, stelt de man niet. Desgevraagd heeft hij naar aanleiding van de vraag van de deskundige Los over het op 19 januari 1999 naar een rekening van de vrouw overgeboekte bedrag van f. 230.000,- (€ 104.369,-) opgemerkt (de deskundige spreekt zelfs over erkend) dat een deel daarvan betrekking had op de verbouwingskosten. Een deel betrof volgens hem echter ook verrekening (zie bijlage bb bij het deskundigenrapport onder 4 sub b). Eerder in de procedure (en ook nog in hoger beroep) heeft de man over deze betaling steeds aangevoerd dat het (slechts) om een verrekeningsbetaling ging. Waar de van [X] Beheer BV geleende gelden zijn gebleven, geeft de man in het geheel niet aan.
2.6 Naar aanleiding van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man wel heeft aangetoond dat de koopsom van de woning is voldaan met (uitsluitend) geleend geld, maar dat hij niet heeft aangetoond dat datzelfde geldt voor de met de verbouwing van de woning samenhangende kosten. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat deze kosten zijn betaald uit overgespaard inkomen. Dit betekent dat grief III gedeeltelijk slaagt en dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven, voor zover daarin voor recht is verklaard dat de vrouw gerechtigd is tot 50% van de waarde van de voormalige echtelijke woning. De vrouw is gerechtigd tot een aandeel in de waarde van deze woning, namelijk 50% van dat aandeel dat overeenkomt met het voor de verbouwing uitgegeven bedrag, gedeeld door de som van dit bedrag en het totaal voor de aankoop en verbouwing van de woning uitgegeven bedrag.
2.7 In grief IV klaagt de man er over dat de rechtbank heeft bepaald dat door hem de jaarstukken van [X] Beheer BV en de aan die vennootschap gelieerde vennootschappen over de jaren 2001, 2002 en 2003 in het geding gebracht moeten worden. Deze grief faalt. Uit de verwerping van de andere grieven vloeit voort dat de vrouw voor 50% gerechtigd is in de waarde van deze vennootschappen op de peildatum en de vrouw heeft aangegeven dat ook de jaarstukken voor het jaar 2003 nodig zijn, in ieder geval om te kunnen bepalen ten laste van welk deel van de jaarrekening de kosten van 2002 zijn geboekt.
2.8 Nu grief III gedeeltelijk slaagt, dient het hof het bestreden vonnis te vernietigen, voor zover het de echtelijke woning betreft. Voor het overige zal het hof het vonnis bekrachtigen. De zaak zal, aangezien partijen het hof niet eenstemmig hebben verzocht de zaak in hoogste ressort zelf af te doen en het geding zaak ook niet in staat van wijzen is, in de stand waarin deze zich bevindt, worden terugverwezen naar de rechtbank. Aan de rechtbank komt voorts toe het oordeel over de vraag of een tweede deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank zal ook dienen te oordelen over de vraag of er aanleiding is om aan de vrouw een voorschot toe te kennen. De vrouw heeft geen incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv. ingesteld. Daarnaast is het op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken niet goed aan te geven op welk bedrag de vrouw in ieder geval aanspraak zal kunnen maken.
2.9 Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen voormalige echtelieden zijn aanleiding om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren, met uitzondering van de kosten, verband houdende met het deskundigenonderzoek. Deze, door de man voorgeschoten, kosten dienen voor zijn rekening te blijven, aangezien de man, door aanvankelijk onvoldoende medewerking te verlenen aan het onderzoek, de kosten van de deskundige onnodig hoog heeft laten oplopen.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 16 augustus 2006, voor zover het de daarin in 6.1 gegeven verklaring voor recht betreft en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart voor recht dat de vrouw gerechtigd is tot 50% van de waarde van de in de dagvaarding sub 9 opgesomde vermogensbestanddelen, welke het resultaat en de belegging vormen van het tijdens huwelijk overgespaarde en niet verrekende inkomsten, zulks met uitzondering van de voormalige echtelijke woning aan de [adres], waarvoor geldt dat de vrouw gerechtigd is tot een aandeel in de waarde van deze woning, namelijk 50% van dat aandeel dat overeenkomt met het voor de verbouwing uitgegeven bedrag, gedeeld door de som van dit bedrag en het totaal voor de aankoop en verbouwing van de woning uitgegeven bedrag;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt terug naar de rechtbank Arnhem;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt, zulks met uitzondering van de door de man voorgeschoten kosten van het deskundigenonderzoek, die voor zijn rekening blijven.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, C.G. ter Veer en J.H. Lieber en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2010.