ECLI:NL:GHARN:2010:BN8656

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001663-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en beschadiging van woning door verdachte in vereniging met anderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het medeplegen van vernieling en beschadiging van het interieur van een woning op 29 januari 2007. De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. G.I. Roos, was wel aanwezig. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, die in hoger beroep werd aangevochten.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk schade had toegebracht aan de woning van het slachtoffer, waarbij aanzienlijke schade was ontstaan. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de ernst van de inbreuk op de eigendomsrechten van het slachtoffer.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof overwoog dat er sprake was van undue delay, wat leidde tot een verlaging van de op te leggen straf. De uitspraak benadrukt de ernst van vernieling en de impact daarvan op de slachtoffers, vooral wanneer het gaat om inbreuken op de veiligheid in de eigen woning.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001663-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-600477-08
Arrest van 29 september 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte,
mr. G.I. Roos, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- vier, in ieder geval één, ruit(en) van perceel [adres] en/of
- twee, in ieder geval één, deur(en) van perceel [adres] en/of
- meerdere, in ieder geval één, meubelstuk(ken) en/of
- meerdere, in ieder geval één, keukenmeubel(s) en/of
- meerdere, in ieder geval één, (hang)lamp(en) en/of
- één computer en/of één (draagbare) radio en/of
- één beeld,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte door niemand is geïdentificeerd als mededader. Voorts zou er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden zijn om verdachtes betrokkenheid bij de vernieling dan wel beschadiging van de goederen te kunnen vaststellen. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte iets heeft vernield of heeft verklaard over enige rol van betekenis van verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen.
Het hof overweegt omtrent dat verweer als volgt.
Ten aanzien van de identificatie van verdachte:
Hoewel door de getuigen geen achternamen worden gebezigd, acht het hof het niet aannemelijk dat een andere persoon met de naam '[verdachte]' pleger is van het ten laste gelegde feit. Van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou kunnen worden dat sprake is van een persoonsverwisseling, is niet gebleken.
Op grond van de nakomende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, gaat het hof ervan uit dat de persoon die in het dossier met de naam '[verdachte]' is aangeduid, verdachte is:
- [getuige 1] noemt [getuige 2], [getuige 3], [verdachte] en [getuige 4] zijn vrienden. De achternaam van [verdachte] is 'van M..... of zoiets' (pagina 29 van het doorgenummerde eindproces-verbaal);
- Verdachte noemt [getuige 4] een goede vriend (pagina's 50 en 51 van het hiervoor genoemde proces-verbaal);
- [getuige 4] noemt [verdachte] een vriend van hem en voegt daaraan toe dat die nu ook hier op het politiebureau zit (pagina 67 van het hiervoor genoemde proces-verbaal);
- [getuige 4] en verdachte verbleven op 31 januari alle twee in hetzelfde politiebureau te [plaats] (pagina's 50 en 65 van het hiervoor genoemde proces-verbaal);
- Verdachte verklaart geld tegoed te hebben van ene [slachtoffer] van wie het huis overhoop is gehaald (pagina 51 van genoemd proces-verbaal). [slachtoffer] verklaart geld schuldig te zijn aan [verdachte] (pagina 93 van genoemd proces-verbaal). [getuige 1] verklaart eveneens dat [verdachte] nog geld kreeg van [slachtoffer] (pagina 33 van genoemd proces-verbaal).
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte:
Uit het dossier blijkt dat [getuige 1] zich op 29 januari 2007 met zijn vrienden [getuige 3], [getuige 2], [getuige 4] en verdachte, in een woning in [plaats] bevond. Hij hoorde dat de anderen spraken over ene [slachtoffer]. Ze waren boos omdat [slachtoffer] enkelen van hen geld schuldig was. [getuige 1] heeft daarna [verdachte], [getuige 3] en [getuige 2] met zijn auto vervoerd naar een woonwijk in [plaats]. [verdachte], [getuige 3] en [getuige 2] stapten daar uit de auto. [getuige 1] is vervolgens in zijn auto vertrokken. Enige tijd later heeft [getuige 1] [getuige 2], [getuige 3] en [verdachte] weer met zijn auto opgehaald. Hij zag [getuige 3] en [getuige 2] en is bij hen gestopt. Toen hij stilstond hoorde hij glasgerinkel en kabaal. [getuige 3] en [getuige 2] zijn in zijn auto gestapt. Vervolgens hoorde hij nog wat kabaal en hij zag dat [verdachte] naar zijn auto kwam lopen. [verdachte] is ook bij hem in de auto gestapt.
Op 29 januari 2007 bevond [getuige] zich thuis, op [adres] te [woonplaats]. Zij hoorde harde knallen en glasgerinkel op de begane grond en ze hoorde mensen schreeuwen. Toen ze naar buiten keek zag ze twee mannen voor de woning staan. Ze herkende de twee personen als [getuige 2] en [getuige 3]. Toen zij hen buiten zag staan, hoorde ze nog steeds glasgerinkel en harde knallen. Ze zag daarna dat er een andere jongen uit de woning aan [adres] kwam lopen. Zij herkende deze jongen als [verdachte]. Ze zag dat [verdachte] naar een auto liep en instapte. Zij heeft ook gezien dat [getuige 2] en [getuige 3] ook in diezelfde auto stapten.
Uit de voorgaande verklaringen, alsmede hetgeen is overwogen ten aanzien van de identificatie, trekt het hof de conclusie dat verdachte, [getuige 2] en [getuige 3] ten tijde van het ten laste gelegde delict telkens bij elkaar zijn geweest in de woning waar de vernielingen zijn aangericht, dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dat verdachte ten minste als medepleger is aan te merken.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 29 januari 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk
- vier ruiten van perceel [adres] en
- twee deuren van perceel [adres] en
- meubelstukken en
- keukenmeubels en
- hanglampen en
- één computer en één (draagbare) radio en
- één beeld,
toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield en/of beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van vernieling aan en beschadiging van het interieur van een woning van [slachtoffer] omdat [slachtoffer] hem en een van de mededaders nog geld verschuldigd was. Het hof rekent verdachte deze vernieling zwaar aan. Hij heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van aangever [slachtoffer]. Er is grote schade ontstaan aan het interieur.
De woning werd bovendien op dat moment bewoond door een gezin. Dat gegeven maakt dit een des te ernstiger inbreuk, nu men zich in de eigen woning veilig moet kunnen voelen.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uren.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat er in eerste aanleg sprake is van undue delay in de zin van artikel 6 van het EVRM. De periode tussen de inverzekeringstelling en het vonnis van de rechtbank is, gelet op de jurisprudentie, onredelijk lang geweest. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof verdachte een werkstraf voor komen tot een verlaging van de op te leggen straf.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juni 2010, waaruit is gebleken dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenzeventig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. G.N. Roes buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.