Parketnummer: 21-000944-10
Uitspraak d.d.: 28 september 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 23 februari 2010 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 september 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr H. de Kroon, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich niet verenigen met de door de rechtbank gegeven beslissing over de oplegging van straf en evenmin met enkele gedeeltes van de motivering van de bewezenverklaring. Voor het overige is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Het vonnis, waarvan beroep, dient derhalve, met overneming, aanvulling en verbetering van gronden als na te melden, te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan. Het vonnis moet op dat onderdeel worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Het hof zal de punten waarop het vonnis van de rechtbank naar zijn oordeel dient te worden verbeterd en aangevuld doorhalen of onderstreept aanduiden in de hierna uit het vonnis van de rechtbank overgenomen motivering van de bewezenverklaring.
NOTA BENE: om technische redenen is het op rechtspraak.nl niet mogelijk de doorhalingen en onderstrepingen weer te geven als in het arrest. De doorhalingen zullen in de op rechtspraak.nl geplaatste versie tussen <...> worden geplaatst, de onderstrepingen tussen {...}.
-------------------------------------------------------------------------------------
Beoordeling door de rechtbank
{Feiten}
De rechtbank acht ten aanzien van de gang van zaken op 27 november 2008 de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte was op deze dag naar school geweest en verbleef hierna in de woning aan [adres verdachte]. Hier woonden haar vriend A. en zijn broer B.1 Omstreeks 18.30 uur lag verdachte op de bank in de woonkamer. Zij had last van haar onderbuik. A. was op dat moment niet in de woning aanwezig. B. wel. Verdachte vroeg aan B. of hij naar boven wilde gaan. B. gaf hier ook gevolg aan. Omstreeks 19.00 uur ging B. weer naar beneden. Hij constateerde dat verdachte op dat moment op het toilet zat. Hij hoorde vervolgens dat verdachte hem riep en om een schaar vroeg. B. pakte hierna uit de keuken een schaar en gaf deze aan verdachte. Verdachte zat op dat moment nog steeds op het toilet.2 Tijdens een later verhoor heeft B. verklaard dat verdachte goed bij stem was en rustig sprak. Het klonk niet alsof zij in paniek was.3 Rond 19.45 uur kwam volgens B. zijn broer A. weer thuis. Verdachte zat op dat moment nog op het toilet en schreeuwde: "Schat, ben jij het." Nadat A. antwoordde dat hij het was, riep verdachte: "Je moet mij helpen, je moet mij helpen." Later heeft B. een buurman benaderd en de nooddienst 112 gebeld.4
A. heeft verklaard dat hij op 27 november 2008 rond 19.30 uur thuiskwam. Hij zag dat verdachte op de wc zat. Hij moest zelf ook naar het toilet en zei daarom tegen verdachte dat ze moest opschieten. Verdachte antwoordde: "Ja, ik kom zo." Enkele minuten later zei A. dat ze van de wc af moest komen. Verdachte zei vervolgens tegen A.: "Je moet me helpen." A. zag vervolgens dat verdachte op het toilet zat en een bebloede onderbroek had.5
Rond 20.00 uur kreeg ambulancepersoneel de melding om naar [adres verdachte] te gaan. Daar trof ambulance-verpleegkundige C. een vrouw op het toilet aan die matig aanspreekbaar was. De vrouw werd van het toilet gehaald. C. zag dat het toilet tot de rand gevuld was met bloederig water met stolsels.6 Daarnaast was er een collega van C. aanwezig, ambulancechauffeur en verpleegster D.. Zij heeft in het verleden 14 jaar als verloskundige gewerkt. Zij zag een kind in de wc-pot. Het kind zat rechtstandig in de waterafvoer van het toilet. {Het hoofd van het kind zat onder het water.} D. bracht haar ringvingers en pinken onder de oksels van het kind en wist toen met moeite het kind uit de wc-pot te halen. Zij zag dat het een voldragen en vermoedelijk overleden kind betrof. Voorts zag zij dat de navelstreng afgeknipt was. Meteen nadat zij het kind uit het toilet lostrok, spoelde het water uit de wc-pot weg.7 Al voordat zij het kind in de wc-pot zag, kreeg D. een schaar aangereikt. Zij zag dat de schaar bebloed was.8 {Toen D. het kind uit de wc-pot kon halen zag C. dat het lichaampje eerst met het hoofdje uit de wc-pot kwam en dan pas met de beentjes.9 D. verklaart in dit verband dat gezien de stand van het kind in de wc het een stuitbevalling zou moeten zijn geweest. Dit werd echter niet bevestigd in verband met de afwezigheid van mecomium in het water van de wc.10}
In het ziekenhuis van [plaatsnaam verdachte] werd verdachte onderzocht door gynaecoloog E. die duidelijk zag {dat} verdachte net was bevallen. {E. verklaart dat hij nadien samen met de kinderarts F. heeft vastgesteld dat de baby via een normale bevalling ter wereld was gekomen. Het betrof geen stuitbevalling.}11 Het overleden kind is onder meer in het [naam tweede ziekenhuis] onderzocht. De conclusie van dit onderzoek luidt dat er sprake was van een overleden vrouwelijke neonaat die na de bevalling geleefd moet hebben, gezien de aanwezigheid van lucht in longen en maag.12 De voorlopige bevindingen van de sectie op de overleden baby luiden onder meer dat sprake was van een voldragen meisje. De navelstreng had een scherprandig uiteinde. Dit kan volgens de onderzoeker passen bij het doorknippen van de navelstreng, bijvoorbeeld met een schaar.13 Voorts heeft een pathologisch onderzoek plaatsgevonden naar de baby. Uit de sectie is geen anatomische doodsoorzaak gebleken. Volgens de rapporteur behoort, gezien de omstandigheden bij vinding, overlijden ten gevolge van hulpeloos achterlaten met onderkoeling, te laag suikergehalte (hypoglycemie), verdrinking of een combinatie hiervan tot de mogelijkheden.14 Ten aanzien van de mogelijke hypoglycemie is ten slotte een toxicologisch onderzoek verricht. Volgens de rapporteur zijn er geen biochemische aanwijzingen voor hypoglycemie met fatale afloop.15
{Waardering}
De rechtbank duidt bovenstaande feiten en omstandigheden als volgt. In de eerste plaats leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte op 27 november 2008 tussen 18.30 en 19.00 uur op het toilet is geraakt. Op het toilet is zij vervolgens bevallen van een voldragen, levend meisje. Uit de verklaringen van A. en B. leidt de rechtbank af dat verdachte tijdens en kort na deze bevalling aanspreekbaar was. B. heeft verklaard dat zij rond 19.00 uur goed bij stem was en rustig overkwam. Rond 19.30 à 19.45 uur voerde A. een kort gesprek met verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte tijdens en kort na de bevalling bij zinnen en bij bewustzijn was.
Een bevalling is een zeer ingrijpende fysieke ervaring. Ook als een vrouw tot dan toe niet op de hoogte was van haar zwangerschap, <ligt het zeer sterk voor de hand> {kan het niet anders zijn dan} dat zij zich tijdens het bevallingsproces bewust wordt van de geboorte van haar kind. In de onderhavige zaak wordt dit bevestigd door de omstandigheid dat verdachte aan B. om een schaar heeft gevraagd. Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met deze schaar vervolgens de navelstreng tussen haar en het pasgeboren kind heeft doorgeknipt. Dit was een doelbewuste handeling. {Gelet op de omstandigheid dat het kind via een normale bevalling ter wereld is gekomen, maar met z'n beentjes naar onder in de afvoer klem zat, kan het niet anders zijn dan dat verdachte het kind een moment in haar handen moet hebben gehad.} Op grond van <deze handeling en het vorenstaande> {dit alles} is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat zij bevallen was van een kind.
De baby is na de bevalling in de wc-pot terecht gekomen en kwam met haar beentjes klem te zitten in de wc-afvoer. {Zoals hiervoor overwogen moet verdachte het kind daarvoor een moment in de handen hebben gehad.} Voorts is op enig moment, al dan niet onbewust, de wc doorgetrokken waardoor de waterspiegel in de wc-pot steeg. Als gevolg van het hulpeloos achterlaten met onderkoeling, verdrinking of een combinatie van deze factoren is de baby overleden. Hoewel verdachte wist dat haar net gebaarde kind hulpeloos in de wc-pot lag, heeft zij {gedurende een substantieel tijdbestek} geen actie ondernomen. Zij heeft het kind in de wc-pot achtergelaten en heeft geen alarm geslagen. Uiteindelijk is het de vriend van verdachte geweest die iets voor 20.00 uur alarm sloeg en de hulpdiensten heeft laten bellen.
De kans dat een pasgeboren kind komt te overlijden in het koude water van een wc-pot is zeer groot. Door na de bevalling{, waarvan de verdachte zoals hiervoor overwogen bewust moet zijn geweest,} het kind hulpeloos achter te laten in de wc-pot en vervolgens geen enkele adequate actie te ondernemen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de kans op het overlijden van de baby willens en wetens aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij de bewezenverklaarde levensberoving heeft gehandeld onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling. Daarom zal de rechtbank kinderdoodslag (artikel 290 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen verklaren. De rechtbank baseert zich hierbij op het volgende. Verdachte heeft tijdens verhoren steeds verklaard dat zij niet op de hoogte was van haar zwangerschap.16 De omgeving van verdachte was tot 27 november 2008 in ieder geval niet op de hoogte van de zwangerschap van verdachte.17 Voorts hadden verdachte en haar vriend A. geen kinderwens.18 Verdachte beviel onder deze omstandigheden op het toilet van een kind en gaf op geen enkel moment ruchtbaarheid aan deze bevalling. {Verdachte heeft het kind een moment vast gehad, met een schaar de navelstreng doorgeknipt, waarna het kind met de beentjes klem in de wc-pot is komen vast te zitten en met haar hoofdje uiteindelijk onder water terecht is gekomen. Verdachte heeft deze toestand een substantieel tijdsbestek laten bestaan en, zoals achteraf moet worden vastgestel, zo lang dat het kindje niet heeft kunnen overleven. Het handelen en het daaropvolgende nalaten kan niet anders worden beoordeeld dan als gedragingen die voortkomen uit de vrees voor de ontdekking van de plaatsgevonden bevalling. Dat, mede doordat verdachte zich niets meer van het gebeuren weet te herinneren, thans niet meer valt vast te stellen wat de reden is waarom verdachte de bevalling heeft willen verbergen, is voor die vaststelling niet relevant.} In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank het bewezen dat verdachte bij de levensberoving heeft gehandeld uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling.
De rechtbank acht daarom de primair tenlastegelegde kinderdoodslag wettig en overtuigend bewezen.
-------------------------------------------------------------------------------------
Het hof verwerpt op grond van de hierboven weergegeven aangevulde en verbeterde motivering van de bewezenverklaring van de rechtbank, en meer in het bijzonder hetgeen daarin is opgenomen omtrent het opzet, het door de verdediging gevoerde verweer dat het in het primaire feit tenlastegelegde opzet niet kan worden bewezen. Van een toestand waarin bij de verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken, is het hof niet gebleken. De gebezigde bewijsmiddelen, en dan met name de verklaring van B. omtrent de indruk die verdachte op hem maakte toen zij op het toilet zat, alsmede het hiervoor beschreven handelen en daaropvolgende nalaten van verdachte, vormen naar het oordeel van het hof zelfs een contra-indicatie voor die stelling.
Het hof komt, eveneens op grond van de hierboven weergegeven aangevulde en verbeterde motivering van de bewezenverklaring van de rechtbank, en meer in het bijzonder hetgeen daarin is opgenomen omtrent het bestanddeel "terwijl verdachte het feit heeft gepleegd uit vrees voor ontdekking van haar bevalling", anders dan de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring van die bijzonder wettelijke strafverminderingsgrond van artikel 290 van het Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich voor wat betreft de ernst van het feit en de strafverminderde omstandigheid die kinderdoodslag met zich brengt vinden in hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen. Het hof neemt dat deel van de strafmotivering hier over.
-------------------------------------------------------------------------------------
Verdachte heeft haar pasgeboren kind op een mensonterende wijze van het leven beroofd. Na de geboorte kwam het kind in het koude water in een wc-pot terecht, waarna het door onderkoeling, verdrinking of een combinatie van deze factoren is overleden. Het ontluikende leven van een baby werd op deze manier in de knop gebroken. Levensdelicten behoren niet voor niets tot de meest ernstige strafbare feiten in het Nederlandse strafrecht omdat het beëindigen van een mensenleven onomkeerbaar is. De afhankelijkheid en hulpeloosheid van een pasgeboren baby maakt het bewezenverklaarde feit des te triester.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging wel rekening mee dat het bewezenverklaarde feit werd gepleegd door een moeder die handelde uit vrees voor de ontdekking van de bevalling.
De wetgever beschouwt dit als een strafverminderende omstandigheid. Voor het delict "kinderdoodslag" heeft de wetgever een strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf gesteld, voor het delict doodslag is een veel hogere straf mogelijk.
-------------------------------------------------------------------------------------
Anders dan de rechtbank is het hof echter van oordeel dat op grond van hetgeen in het reclasseringsrapport van 26 augustus 2010 is geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege dient te blijven. In dat rapport wordt een eventuele detentie van verdachte als "zeer contrageïndiceerd" aangemerkt en een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf geadviseerd onder de bijzondere voorwaarde van (langdurig, bijvoorbeeld drie jaar) verplicht reclasseringscontact in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. De bedoeling is om verdachte een intensief behandelaanbod aan te bieden en daaraan een meldingsgebod en een verplichting van ambulante behandeling te koppelen.
Het hof zal dat advies, gelet op het blanco strafblad, de psychische en psychiatrische achtergrond van verdachte en het gegeven dat verdachte zich tot nu toe aan alle afspraken met haar behandelaars heeft gehouden, voor wat betreft de voorwaardelijke gevangenisstraf volgen, met dien verstande dat de proeftijd niet drie maar twee jaar zal bedragen, nu de wet bij deze voorwaarden geen langere proeftijd dan twee jaar toelaat. Hoewel het hof, anders dan de advocaat-generaal, komt tot bewezenverklaring van kinderdoodslag en niet van de met een veel zwaardere straf bedreigde "gewone" doodslag, zal het hof gelet op de ernst van het feit dezelfde straf opleggen als door de advocaat-generaal is gevorderd. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof verder van oordeel dat een taakstraf waartoe de reclassering heeft geadviseerd onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Het hof zal daarom dan ook volstaan met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 290 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met aanvulling en verbetering van gronden als hiervoor overwogen, behalve voor wat betreft de aan verdachte opgelegde straf.
Vernietigt dat vonnis in zoverre en doet op die onderdelen opnieuw recht:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland te [plaatsnaam] en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden een meldingsgebod en het volgen van een ambulante behandeling bij [naam instelling] te [plaatsnaam verdachte].
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr A.W.M. Elders, voorzitter,
mr M. Otte en mr G.C. Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Robroek, griffier,
en op 28 september 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Verklaring verdachte ter terechtzitting. Voorts voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor B., p. 166 e.v.
2 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor B., p. 166 e.v.
3 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor B., p. 171.
4 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor B., p. 168 e.v.
5 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor A., p. 148 e.v.
6 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor C., p. 47 e.v.
7 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor D., p. 51 e.v.
8 Idem.
9 {Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor C., p. 49.}
10 {Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor D., p. 54.}
11 Voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor E., p. 59 e.v.
12 Verslag van het [naam tweede ziekenhuis] <d.d.> {met ontvangstdatum} 2 december 2008.
13 Voornoemd dossier, voorlopige bevindingen van de sectie, p. 62 e.v.
14 Rapport pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood onbekende baby, Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 6 november 2009.
15 Rapport toxicologisch onderzoek onbekende baby, Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 18 januari 2010.
16 Onder meer verklaring van verdachte ter terechtzitting.
17 Voornoemd dossier, onder meer proces-verbaal van verhoor A., p. 148 e.v. en proces-verbaal van verhoor B., p. 166 e.v.
18 Verklaring verdachte ter terechtzitting. Voorts voornoemd dossier, proces-verbaal van verhoor A., p. 148 e.v.