ECLI:NL:GHARN:2010:BN7859

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001506-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval op 19 februari 2008, waarbij hij schade had veroorzaakt aan een geparkeerde personenauto. De verdachte had na het veroorzaken van de schade een briefje met zijn telefoonnummer onder de ruitenwisser van de beschadigde auto geplaatst, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende gelegenheid had geboden voor de vaststelling van zijn identiteit. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan door het briefje achter te laten. Het hof oordeelde dat het risico van het niet aantreffen van het briefje voor rekening van de verdachte kwam.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, en de advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 250,- geëist, met vervangende hechtenis van vijf dagen bij niet-betaling. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en verklaarde het ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte, waarbij hij recentelijk ook was veroordeeld tot een gevangenisstraf. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuurders na een verkeersongeval en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001506-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-600890-08
Arrest van 20 september 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem ten laste gelegde tot een geldboete van ? 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 februari 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander, te weten [slachtoffer], schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte - onder meer - verklaard dat hij op
19 februari 2008 te [plaats] bij het parkeren van zijn bestelbus een op dat moment achter hem geparkeerd staande personenauto - van naar later blijkt [slachtoffer] - heeft geraakt. Verdachte heeft hierbij geconstateerd dat er door zijn handelen schade was ontstaan aan de kentekenplaat van voornoemd voertuig. Verdachte zou hierop - naar eigen zeggen - een briefje onder de ruitenwisser van de beschadigde personenauto hebben geplaatst met daarop de tekst: "sorry", voorzien van verdachtes mobiele telefoonnummer. Vervolgens heeft verdachte de plaats van het ongeval te voet verlaten, waarbij hij zijn voertuig achter heeft gelaten. Uit het procesdossier is overigens gebleken dat op het moment dat de eigenaar van de beschadigde personenauto op de plaats van het ongeval arriveerde, de auto van verdachte nog aanwezig was.
Het hof vat het betoog van verdachte aldus op dat hij een beroep heeft willen doen op de in artikel 7, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 geformuleerde strafuitsluitingsgrond. Verdachte zou, nu hij voornoemd briefje onder de ruitenwisser van de beschadigde auto heeft gestoken en zijn bestelbus heeft achtergelaten op de plaats van het ongeval, behoorlijk de gelegenheid hebben geboden tot vaststelling van zijn identiteit en dat van zijn motorrijtuig.
Uit het procesdossier blijkt dat het door verdachte geschreven briefje niet onder de ruitenwisser van de betreffende personenauto is aangetroffen. Daarenboven heeft de tijdens de schadeveroorzakende gebeurtenis ter plaatse aanwezige [getuige], volgens een aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant], niet waargenomen dat verdachte, nadat hij de schade aan de betreffende auto had bekeken, een briefje heeft achtergelaten.
Gelet op vorenstaande acht het hof het niet voldoende aannemelijk geworden dat verdachte daadwerkelijk een briefje onder de ruitenwisser van de beschadigde personenauto heeft geplaatst. Verdachte heeft derhalve het slachtoffer van het ongeval niet behoorlijk de gelegenheid geboden tot vaststelling van zijn identiteit. Het hof verwerpt om die reden het verweer van verdachte.
Het hof merkt ten overvloede op dat wanneer de door verdachte gestelde feiten en omstandigheden omtrent voornoemd briefje wel aannemelijk zouden zijn geworden, dit beroep naar het oordeel van het hof toch zou moeten worden verworpen.
Het op deze wijze de gelegenheid bieden tot vaststelling van iemands identiteit, bergt het risico in zich dat het briefje na het moment van het plaatsen in het ongerede raakt. Naar het oordeel van het hof komt dit risico geheel voor rekening van diegene die op een dergelijke manier zijn identiteit bekend wil maken. In het geval het briefje niet onder de ruitenwisser wordt aangetroffen, kan een beroep op de in voornoemd artikel geformuleerde strafuitsluitingsgrond niet slagen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 19 februari 2008 heeft verdachte tijdens het inparkeren van zijn bestelbus schade veroorzaakt aan een aldaar geparkeerde personenauto. In plaats van zijn identiteit na het ongeval bekend te maken, is hij weggelopen. Op deze wijze heeft verdachte het voor het slachtoffer bemoeilijkt om hem aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 juni 2010 - na het begaan van het onderhavige feit nog tweemaal (op 2 oktober 2009 en 7 december 2009) is veroordeeld wegens strafbare feiten, onder meer tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Gelet op vorenstaande, mede in het licht beschouwd van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de door de rechter in eerste aanleg opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete voorwaardelijk aan verdachte opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.