Parketnummer: 21-004661-09
Uitspraak d.d.: 17 mei 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 24 november 2009 in de strafzaak tegen
VERDACHTE,
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te (woonplaats), (adres).
thans verblijvende in (detentieadres).
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 mei 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr W.H. Teusink, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te plaats A,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, B van het leven te
beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort)
tevoren genomen besluit, althans opzettelijk, een vuurwapen (een pistool) ter
hand heeft genomen en/of dat vuurwapen heeft doorgeladen en/of (vervolgens)
met dat vuurwapen een kogel in de richting van die B heeft
afgevuurd/geschoten (waarbij die B in een been werd getroffen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te plaats A opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, B zwaar lichamelijk
letsel (vaatletsel en/of zenuwletsel) heeft toegebracht, door opzettelijk, na
kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
althans opzettelijk, een vuurwapen (een pistool) ter hand te nemen en/of dat
vuurwapen door te laden en/of (vervolgens) met dat vuurwapen een kogel in de
richting van die B af te vuren/te schieten (waarbij die B in een been werd getroffen);
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te plaats A,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, B zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans
na een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk, een vuurwapen (een
pistool) ter hand heeft genomen en/of dat vuurwapen heeft doorgeladen en/of
(vervolgens) met dat vuurwapen een kogel in de richting van die B
heeft afgevuurd/geschoten (waarbij die B in een been werd
getroffen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Feit 2 primair:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te plaats A,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, C van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
althans opzettelijk, een vuurwapen (een pistool) ter hand heeft genomen en/of
dat vuurwapen heeft doorgeladen en/of (vervolgens) dat vuurwapen heeft gericht
op (het bovenlichaam van) die C en/of de trekker heeft overgehaald
en/of (aldus) getracht heeft een of meer kogels af te vuren op die C, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te plaats A C heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, door opzettelijk dreigend een vuurwapen (een pistool) ter hand
te nemen en/of dat vuurwapen te tonen aan die C en/of dat vuurwapen
duidelijk zichtbaar voor die C voorhanden te hebben en/of dat
vuurwapen door te laden en/of (vervolgens) dat vuurwapen te richten op (het
bovenlichaam van) die C en/of de trekker van dat vuurwapen over te
halen.
Feit 3
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te plaats A opzettelijk aanwezig heeft
gehad (ongeveer) 1585 milliliter, althans 1400 milliliter, in elk geval een
hoeveelheid, van een stof bevattende 4-hydroxyboterzuur(GHB), zijnde
4-hydroxyboterzuur (GHB), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken, nu uit diverse verklaringen uit het dossier blijkt dat verdachte gericht heeft geschoten op de benen van het slachtoffer, hetgeen wordt ondersteund door de omtrent het slachtoffer opgemaakte medische informatie, en daardoor niet gezegd kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Overweging met betrekking tot het bewijs en door de verdediging gedane verzoeken
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
B heeft aangifte gedaan van poging tot moord danwel doodslag en heeft daartoe het volgende gesteld. Op 2 augustus 2009 was hij samen met enkele vrienden, te weten D, E, C en F, op stap geweest in plaats G toen zij in plaats A onderweg waren naar de woning van E. D is voor die tijd naar huis gegaan. In de straat van de woning van E kwamen zij een man tegen die X wordt genoemd en door wie aangever werd aangesproken.
Aangever kreeg toen onverwachts een duw van verdachte alvorens laatstgenoemde een pistool pakte en dat op aangever richtte. Aangever hoorde een knal en voelde iets in zijn been.
Nadat er op hem is geschoten, hoorde hij nog twee keer een ‘klik-geluid’. Hij is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht, waar diezelfde dag nog een vaat- en een zenuwhersteloperatie zijn uitgevoerd.
Naast B heeft ook C aangifte gedaan van poging moord danwel doodslag. Hij heeft verklaard dat, nadat verdachte B door het been had geschoten, verdachte op een afstand van twee meter het pistool op zijn bovenlichaam richtte en vervolgens twee maal de trekker overhaalde. Er kwam echter geen kogel uit.
Over het incident met B heeft C verklaard dat hij die bewuste nacht met drie vrienden op stap was geweest in plaats G en dat zij op weg naar de woning van E een man tegenkwamen die net als E ook in de H-straat woont en die X heet. De man sprak B aan en gaf hem een onverwachte duw, waardoor B op de grond viel. Direct daarop pakte de man een pistool uit zijn broekband, laadde hij deze door door de slede naar achteren te trekken en richtte hij het pistool op de benen van B. Gelijk schoot hij in de richting van de benen van B.
Op de aangiftes zijn diverse personen als getuigen gehoord.
E heeft verklaard dat hij in de nacht van zaterdag 1 op zondag 2 augustus 2009 na het stappen naar plaats A is gereden met C, F en B. Hij parkeerde de auto en zocht in de auto zijn huissleutels toen de andere jongens al waren uitgestapt. Toen E uitstapte zag hij dat de andere jongens in gesprek waren met zijn overbuurman, verdachte. Op het moment dat E zich bij hen voegde, hoorde hij dat verdachte B aansprak en vervolgens een duw gaf, waardoor B achterover op de grond viel. Toen B weer opstond, pakte verdachte zijn pistool en haalde hij met zijn linkerhand de loop naar achteren. E was intussen weggerend, maar hij hoorde nog wel een schot. Van C hoorde hij later dat C na het eerste schot nog een aantal maal ‘klik’ had gehoord, afkomstig van het wapen van verdachte.
F heeft verklaard dat zij na het stappen naar de woning van E wilden gaan, toen zij in de straat de overbuurman X tegenkwamen. Verdachte sprak B aan en duwde hem tegen de borst, waardoor B achterover op de grond viel. Toen hij opstond, haalde verdachte een pistool uit zijn broeksband. Hij laadde het pistool door door de slede naar achteren te halen en schoot in de richting van B. F is weggevlucht, maar op de hoek van de straat zag hij dat verdachte het pistool op borsthoogte op C richtte en hoorde hij een klik.
Verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste nacht wel aanwezig was in de H-straat op het door aangevers genoemde tijdstip, maar dat hij door de Marokkaanse jongens werd opgewacht, omdat zij wisten dat hij een wiethok had leeggehaald. Hij zou een paar weken daarvoor al bij de keel zijn gepakt omdat zij geld wilden zien.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte dit alternatief scenario nader ingevuld. Verdachte zou een wiethok van de Marokkaanse jongens hebben ‘geript’, die daarover boos waren en hem ter verantwoording wilden roepen. Zij zouden hem die bewuste nacht op straat hebben opgewacht. In het kader van het onderzoek naar de toedracht van het door de raadsman geschetste scenario dienen de door hem verzochte, in zijn aan het hof overgelegde pleitnota genoemde (nadere) onderzoeken plaats te vinden en de justitiële documentatie van voornoemde Marokkaanse jongens aan het dossier te worden toegevoegd.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voor de juistheid van het door de raadsman geschetste scenario geen begin van aannemelijkheid naar voren gekomen, zodat het hof het niet noodzakelijk acht nader onderzoek te doen.
De raadsman impliceert met zijn geschetste scenario dat de verklaringen van de Marokkaanse jongens stuk voor stuk leugenachtig zijn. Het hof heeft echter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van hen. Deze verklaringen zijn immers, zoals uit het voorgaande blijkt, op cruciale punten volledig met elkaar in overeenstemming en het hof acht het niet aannemelijk dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Immers, aangever B is kort na zijn operatie gehoord (waarbij hij nog slaperig was van de narcose) en zijn vrienden zijn allen heel snel na het delict apart van elkaar gehoord, zodat zij geen tijd hebben gehad hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Bovendien heeft de verdediging in geen enkel stadium van de strafprocedure verzocht de voornoemde Marokkaanse jongens als getuigen te horen. Tenslotte heeft het hof bij haar oordeel over de juistheid van de verklaringen van de Marokkaanse jongens mede in acht genomen de 112-melding van de buurvrouw van verdachte die op 2 augustus 2009 omstreeks 04.42 uur is binnengekomen en waarin zij aangeeft dat haar buurman op een jongen heeft geschoten.
Het hof wijst de verzoeken van de verdediging derhalve af.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 subsidiair:
hij op 02 augustus 2009 te plaats A opzettelijk en met
voorbedachten rade, B zwaar lichamelijk
letsel (vaatletsel en zenuwletsel) heeft toegebracht, door opzettelijk, na
kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen (een pistool) ter hand te nemen en dat
vuurwapen door te laden en (vervolgens) met dat vuurwapen een kogel in de
richting van die B af te vuren/te schieten (waarbij die B in een been werd getroffen).
Feit 2 primair:
hij op 02 augustus 2009 te plaats A,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade, C van het leven te beroven, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, een vuurwapen (een pistool) ter hand heeft genomen en dat vuurwapen heeft gericht op het bovenlichaam van die C en de trekker heeft overgehaald en aldus getracht heeft een of meer kogels af te vuren op die C, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 3
hij op 02 augustus 2009 te plaats A opzettelijk aanwezig heeft
gehad 1400 milliliter, van een stof bevattende 4-hydroxyboterzuur(GHB), zijnde
4-hydroxyboterzuur (GHB), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de volgende omstandigheden.
Verdachte is op 2 augustus 2009 nadat hij in plaats I op stap was geweest midden in de nacht teruggekeerd naar zijn woonplaats A. Op straat is hij een groepje Marokkaanse jongens tegengekomen, van wie hij er één zonder enige daartoe gebleken aanleiding heeft aangesproken en tegen de grond heeft geduwd. Toen die jongen opstond heeft verdachte een pistool, dat hij kennelijk eerder bij zich had gestoken en waar hij niet voor terugdeinst om het te gebruiken, gepakt en hem zonder enige aanleiding door het been geschoten. Verdachte heeft daarmee het leven van een thans negentienjarige jongen volledig op zijn kop gezet. Uit de stukken betreffende de benadeelde partij B blijkt immers dat hij zowel lichamelijk als psychisch letsel heeft opgelopen. Tevens heeft het hof acht geslagen op de door mr Koopman ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer weergegeven impact op zijn leven.
Zo zit benadeelde thans, zo’n negen maanden na het schietincident, in een rolstoel, is hij nog steeds bezig met revalidatie en ondervindt hij dagelijks nog veel hinder van zijn letsel.
Daarnaast is hem gemeld dat hij zijn voet waarschijnlijk nooit meer helemaal goed zal kunnen bewegen. Zijn psychische klachten houden onder meer in dat hij slecht slaapt, nachtmerries en herbelevingen heeft, geen eetlust heeft en niet naar buiten durft te gaan. Daarmee is zijn sociale leven zo goed als volledig stil komen te liggen.
Nadat verdachte voornoemde B door het been heeft geschoten, heeft hij zijn pistool op de borst van C, één van de andere jongens, gericht en twee keer willen schieten. Het wapen haperde echter, maar niet is gebleken dat dit van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk was. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor het leven van C.
Bovendien zijn er buurtbewoners geweest in dezelfde straat als waar verdachte woont die getuige zijn geweest van bovengenoemde incidenten. Ook bij hen zal dit ontegenzeggelijk tot gevoelens van angst en onveiligheid hebben geleid.
Daarnaast is er een grote hoeveelheid GHB aangetroffen in de auto van verdachte. Een dergelijke hoeveelheid is kennelijk bestemd voor de handel. Een dergelijk middel kan een gevaar opleveren voor de volksgezondheid.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 april 2010 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten en overtredingen van de Opiumwet. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan dergelijke delicten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Daarbij heeft zij gewezen op een arrest van dit hof van 29 juni 2009 (LJN: BJ0638), waarbij het uitging van een gemiddelde straf van zeven tot acht jaar voor een poging tot moord, en op enige vergelijkbare arresten, zoals deze staan vermeld op het aan haar requisitoir aangehechte overzicht. Met inachtneming van de andere twee feiten en de justitiële documentatie van verdachte heeft de advocaat-generaal tot voornoemde straf geconcludeerd.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en heeft derhalve geen inhoudelijk verweer gevoerd op het punt van de strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof is het opleggen van een gevangenisstraf voor lange duur op zijn plaats is. Het hof is anders dan de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde feit wel degelijk sprake is van voorbedachte rade en dat er voor het onder 2 tenlastegelegde sprake is van poging tot moord. Derhalve zal de strafmaat ook beduidend anders zijn dan die van de rechtbank. Het hof zal de poging tot moord als uitgangspunt nemen bij de strafbepaling, maar neemt daarbij wel in aanmerking dat het ‘slechts’ is gebleven bij een zeer angstige beleving voor het slachtoffer en er bij dat incident (anders dan vaak gebruikelijk is) geen gewonden zijn gevallen. De maatstaf zoals die door advocaat-generaal is genoemd voor een poging tot moord zal derhalve in dit geval lager liggen. Echter, gelet op de ernst van het feit en de tot op de dag van vandaag immense gevolgen van de zware mishandeling voor B, waarbij verdachte naar het oordeel van het hof niet in een opwelling heeft gehandeld, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat slechts een gevangenisstraf van negen jaren volstaat voor de bovengenoemde bewezenverklaarde feiten.
De in beslag genomen voorwerpen
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een huls, een kogel en een pistoolholster, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 en 2 begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De vordering van de benadeelde partij B
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 20.001,12. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 11.219,12. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Bovendien is de omvang van de gestelde schade door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Verzoek tot schorsing danwel opheffing van de voorlopige hechtenis
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om opheffing danwel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Naar het oordeel van het hof doet zich de in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde situatie nog niet voor, zodat het verzoek om opheffing zal worden afgewezen. Daarnaast behoren de belangen van verdachte bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet te prevaleren boven het maatschappelijk belang bij voortzetting daarvan. Het hof zal het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis derhalve ook afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 13 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 63, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een huls; - een kogel; - een pistoolholster.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 13a van de Opiumwet van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een petfles met 1400 ml GHB; - een wikkel met wit poeder; - een fles met doorzichtige 150 ml vloeistof; - 8 ampullen vloeistof; - 37 zakjes hennep; - 1 brokje hasj; - 7 joints.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een mobiele telefoon van het merk Nokia; - 5 papiertjes met telefoonnummers; - 1 zwarte telefoon van het merk Siemens Benq; - 1 weegschaal; - 1 kom; - 1 antenne E lock; - 1 zwart heuptasje; - 1 bruin heuptasje; - 1 mobiele telefoon van het merk Alcatel; - kleding van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij B:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, B, te betalen een bedrag van EUR 20.001,12 (twintigduizend één euro en twaalf cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd B, een bedrag te betalen van EUR 20.001,12 (twintigduizend één euro en twaalf cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 130 (honderddertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst af het verzoek tot opheffing danwel schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr A. van Waarden, voorzitter,
mr H. Abbink en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H.J. Jansen, griffier,
en op 17 mei 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.