ECLI:NL:GHARN:2010:BN6365

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.004.055
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag om bedrijfseconomische redenen; beoordeling van kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap Laserline B.V. inzake een ontslag dat plaatsvond om bedrijfseconomische redenen. Het Gerechtshof Arnhem heeft op 14 september 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hof zich baseerde op eerdere overwegingen uit een tussenarrest van 4 mei 2010. De appellant betoogde dat Laserline de financiële cijfers over 2006 op een misleidende manier had gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. De jaarrekening toonde aan dat Laserline in 2006 een verlies had geleden van € 83.178,-, en de appellant kon niet aantonen dat de financiële situatie van Laserline zodanig was dat hij recht had op een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.

Het hof concludeerde dat de redenen voor het ontslag niet vals of voorgewend waren en dat de appellant niet voldoende had onderbouwd waarom het ontslag kennelijk onredelijk zou zijn. De appellant had ook niet aangetoond dat hij recht had op een vergoeding, ondanks zijn lange dienstverband en goede functioneren. Het hof oordeelde dat de werkgever, Laserline, niet tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat de appellant in staat was om ander werk te vinden, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 104.004.055
(zaaknummer rechtbank 229086)
arrest van de vijfde civiele kamer van 14 september 2010
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.A.C. de Vries,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Laserline B.V.,
gevestigd te Hengelo (O),
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.L.E.M. Vossen.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 4 mei 2010. Ingevolge dat tussenarrest heeft [appellant] nog een akte genomen waarbij hij heeft gereageerd op de door Laserline bij memorie van antwoord overgelegde stukken.
1.2 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest van 4 mei 2010 is overwogen en beslist.
[appellant] heeft zich bij akte uitgelaten over de door Laserline bij memorie van antwoord in het geding gebrachte jaarstukken over 2006 en 2007.
2.2 Uit de overgelegde gegevens komt naar voren dat Laserline over de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006 verliezen heeft geleden. [appellant] heeft daartegen ingebracht dat het verlies over 2005 minder groot was dan dat over de jaren 2003 en 2004. Bovendien heeft een gedeelte van de rentelasten over 2005 een eenmalig karakter, aldus [appellant]. Laserline heeft dit bestreden. Het hof overweegt dat de posten waarop [appellant] doelt, slechts relatief geringe bedragen betreffen, die niet af kunnen doen aan het gegeven dat het resultaat ook over 2005 (nog steeds) negatief was.
2.3 Dat Laserline de cijfers over het jaar 2006 bewust heeft geflatteerd in negatieve zin, zoals [appellant] stelt, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken. Uit de overgelegde jaarrekening over 2006 en de toelichting daarop komt naar voren dat Laserline over 2006 een verlies heeft geleden van € 83.178,-. [appellant] heeft betoogd dat ondanks een forse daling van de omzet in 2006, de managementvergoeding in dat jaar is verhoogd van
€ 54.400,- naar € 78.000. Verder is in de winst- en verliesrekening een groot aantal incidentele kosten verwerkt, aldus [appellant]. Ook is de winst- en verliesrekening over 2006 belast met een post vennootschapsbelasting van bijna € 25.000,-, aldus [appellant], hetgeen gegeven het verlies over dat jaar niet logisch is. Wat van dit alles ook zij, vast staat dat ook bij eliminatie van deze (extra) kosten geen winst is gemaakt in het desbetreffende jaar, maar dat het resultaat dan nihil zou zijn. Dat zou weliswaar een minder slecht resultaat zijn geweest dan in de voorafgaande jaren, maar - ook in de visie van [appellant] - nog steeds niet positief. Verder heeft [appellant] nog betoogd dat de financiële positie van Laserline Beheer B.V. dient te worden betrokken bij de afweging of hem een vergoeding toekomt wegens kennelijk onredelijk ontslag, maar die stelling heeft hij niet verder onderbouwd. Het hof volgt [appellant] hierin dan ook niet. Overigens komt uit de jaarrekening van Laserline Beheer B.V. over 2006 naar voren dat - na een positief resultaat over 2005 - (ook) voor haar het resultaat over 2006 negatief was.
2.4 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de financiële situatie van Laserline eind 2005 weinig rooskleurig was en daarom noodzaakte tot ingrijpen in de personele kosten. Laserline heeft toen voor [appellant] een ontslagvergunning aangevraagd. Dat het resultaat over 2008 uiteindelijk € 9.000,- positief is, doet aan de noodzaak tot reorganisatie eind 2005 niet af.
2.5 Gelet op het voorgaande was de door Laserline opgegeven reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst niet voorgewend of vals. De grieven 1 tot en met 5 falen daarom.
2.6 De gevolgen van de opzegging moeten worden beoordeeld naar het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigde, dus naar de situatie op 1 maart 2006. In artikel 7:681 lid 1 BW is bepaald dat indien een van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen. Daartoe dient eerst de vraag te worden beantwoord of de opzegging kennelijk onredelijk is. Indien het antwoord bevestigend is, komt de schadevergoeding aan de orde. Op grond van artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk kunnen worden geacht, wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever daarbij.
2.7 Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen. Het ligt hierbij op de weg van de werknemer die stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is om hiertoe feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen.
De omstandigheden die de opzegging kennelijk onredelijk doen zijn in de ogen van de werknemer, zullen door deze concreet moeten worden benoemd, waarbij aangegeven zal moeten worden waarin de werkgever is tekortgeschoten en wat hij had moeten doen om de (kennelijke) onredelijkheid van de opzegging te voorkomen.
2.8 Het enkele feit dat voor [appellant], ondanks zijn bijna tienjarig dienstverband, waarin hij - ook in de visie van Laserline - altijd goed heeft gefunctioneerd, geen vergoeding is getroffen, is daarvoor onvoldoende. Eveneens onvoldoende is het verwijt van [appellant] dat Laserline geen regeling heeft getroffen in de zin van outplacement. [appellant] heeft niet aangegeven op grond waarvan Laserline die verplichting zou hebben en waarom zij, door daaraan niet te voldoen, jegens hem is tekort geschoten. In dit verband acht het hof van belang dat de in de RPF opgenomen regeling voorzag in een vergoeding in verband met het ontslag. Verder kon naar het oordeel van het hof [appellant] gezien zijn leeftijd en opleiding in staat worden geacht met niet al te veel moeite weer aan het werk te komen, hetgeen ook het geval is geweest, zij het op grond van een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Dat de arbeidsvoorwaarden in zijn nieuwe baan substantieel slechter zijn dan bij Laserline heeft [appellant] wel gesteld, maar niet nader met gegevens onderbouwd, zodat het hof aan de desbetreffende stelling voorbij gaat.
2.9 Verder heeft [appellant] nog naar voren gebracht dat zijn werkzaamheden thans door de accountant worden verzorgd, hetgeen volgens hem een kostbare oplossing is. Het hof overweegt dat het Laserline vrij staat te bepalen hoe en door wie zij die werkzaamheden thans doet uitvoeren, zolang zij daarbij niet de voorwaarde overtreedt die is verbonden aan de ontslagvergunning. Die voorwaarde houdt in dat zij binnen 26 weken na de datum van de ontslagvergunning geen werknemer in dienst mag nemen voor het verrichten van dezelfde werkzaamheden als die van [appellant], zonder [appellant] in de gelegenheid te stellen om zijn vroegere werkzaamheden bij haar te hervatten. [appellant] stelt dat Laserline die voorwaarde overtreedt, nu, zoals naar [appellant] stelt hem ter ore is gekomen, zijn werkzaamheden voor een deel zijn overgenomen door de partner van de directeur van Laserline. Die stelling heeft hij niet nader geconcretiseerd, zodat niet kan worden vastgesteld om welke werkzaamheden het hier gaat en in welk kader deze worden verricht. Bij gebreke daarvan kan niet worden geconcludeerd dat Laserline de voorwaarde waaronder de ontslagvergunning is verleend, heeft overtreden.
2.10 Ten slotte heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn stelling dat het ontslag kennelijk onredelijk is gelet op de gevolgen die het voor hem heeft, verwezen naar de omstandigheden die hij ook ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat de door Laserline voor de opzegging gegeven reden vals of voorgewend zou zijn. Die omstandigheden zijn, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 2.2 tot en met 2.5 is overwogen, door het hof niet als vaststaand aangenomen en kunnen daarom evenmin worden meegewogen bij de beoordeling van de gevolgen van het ontslag.
2.11 Ook grief 6 faalt dus. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 8 mei 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Laserline begroot op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 251,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, C.J.H.G. Bronzwaer en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 september 2010.