ECLI:NL:GHARN:2010:BN5130

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00108
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in belastingzaken na vernietiging door de Hoge Raad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 juli 2010, ging het om een hoger beroep van X V.O.F. tegen de inspecteur van de Belastingdienst/P. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en de vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. De rechtbank Breda had eerder op 5 februari 2008 uitspraak gedaan, maar de Hoge Raad had de zaak op 5 maart 2010 terugverwezen naar het Hof voor een nadere beoordeling.

Tijdens de zitting op 8 juli 2010 concludeerden beide partijen tot een nadere vaststelling van de verschuldigde BPM op een bedrag van € 13.065. Belanghebbende, X V.O.F., had aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijke proceskosten in de bezwaarfase, terwijl de Inspecteur stelde dat deze kosten volgens de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend moesten worden.

Het Hof oordeelde dat de werkwijze van de Inspecteur, die eigenhandig het in de aangifte genoemde bedrag had verhoogd, in strijd was met het wettelijke systeem van heffing. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, wat grond gaf voor een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire normen. Het Hof kende de door belanghebbende gemaakte proceskosten van € 2.500 toe, evenals de kosten van de hogerberoepsprocedure en de beroepsprocedure bij de rechtbank, die respectievelijk € 231,50 en € 232 bedroegen.

In totaal kwam het bedrag aan proceskosten dat voor vergoeding in aanmerking kwam op € 3.163,50. Het Gerechtshof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond, en stelde het verschuldigde belastingbedrag vast op € 13.065. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende en werd gelast dat de Staat de griffierechten vergoedt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
Derde meervoudige belastingkamer
nummer 10/00108
datum uitspraak: 20 juli 2010
appellant : X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende)
verweerder in hoger beroep : de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
uitspraak in eerste aanleg : van de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 februari 2008, nummer AWB 06/5586 na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 5 maart 2010, nr. 09/02339
betreft : belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM)
onderzoek ter zitting : op 8 juli 2010 te Arnhem
waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende
waarbij niet verschenen : de Inspecteur met schriftelijke kennisgeving aan het Hof
gronden:
1. Partijen hebben hun rechtsstrijd met betrekking tot de verschuldigde BPM in de onderhavige verwijzingsprocedure beëindigd, in die zin dat zij eensluidend concluderen tot een nadere vaststelling van de verschuldigde BPM op een bedrag van € 13.065. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
2. Belanghebbende heeft met betrekking tot de door haar in verband met de onderhavige procedure gemaakte proceskosten in de bezwaarfase aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijke kosten. De Inspecteur heeft in dit verband betoogd dat de vergoeding van de proceskosten dient te worden berekend overeenkomstig de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
3. Bij de beoordeling hiervan dient het volgende te worden vooropgesteld. Voor kosten in verband met de behandeling van een bezwaar kan – aldus het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2010, nr. 09/00370, LJN: BM7705 – niet worden uitgegaan van de regel dat bij herroeping van het bestreden besluit recht bestaat op vergoeding van die kosten, tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige. Een dergelijke, in het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42449, LJN AX0985, geformuleerde regel geldt slechts voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, in welk kader niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (vgl. artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht).
4. Voorts heeft te gelden dat niet reeds het feit dat een onjuist bevonden standpunt van het betrokken bestuursorgaan in strijd is met het recht, met zich brengt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit op grond waarvan een proceskostenvergoeding kan worden toegekend in afwijking van de forfaitaire normen. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. onder meer HR 13 april 2007, nr. 41235, LJN: BA2802).
5. Naar het oordeel van het Hof is – gelijk belanghebbende betoogt en het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in zijn in deze procedure gedane uitspraak van 29 mei 2009, nr. 08/00219 heeft geoordeeld – de werkwijze van de Inspecteur waarbij door hem – in plaats van na te heffen – eigenhandig het in de aangifte van belanghebbende genoemde bedrag is verhoogd zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte dat te dezen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelwijze in rechte geen stand zou houden. Een en ander klemt te meer, nu belanghebbende min of meer gedwongen was te voldoen aan de correctie van de Inspecteur, omdat anders geen kenteken voor de betreffende auto zou worden afgegeven.
6. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het Hof te dezen grond om – op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit – de door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte proceskosten te vergoeden in afwijking van de forfaitaire normen van het Besluit.
7. Belanghebbende heeft, onder overlegging van nota’s en nader toegelicht ter zitting, gesteld dat de kosten ter zake van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand een bedrag van € 2.500 hebben belopen. De Inspecteur heeft tegen de hoogte van dit bedrag geen enkel verweer gevoerd. Mitsdien zal het Hof bij het toekennen van de kostenvergoeding van dit bedrag – dat het Hof niet onredelijk voorkomt – uitgaan.
8. Met betrekking tot de kosten van de hogerberoepsprocedure bij het hof te ’s-Hertogenbosch en de beroepsprocedure bij de Rechtbank sluit het Hof aan bij de door het hof te ’s-Hertogenbosch vastgestelde kostenvergoeding van € 231,50 respectievelijk € 232. Belanghebbende heeft hiermee ter zitting ingestemd.
9. Met betrekking tot de kosten van de onderhavige verwijzingsprocedure heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van een bedrag van € 200 ter zake van reis-, verblijf- en verletkosten. Het Hof zal, nu het aannemelijk acht dat die kosten door belanghebbende zijn gemaakt, die aanspraak eveneens honoreren.
10. Het bedrag aan proceskosten dat in totaal voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt derhalve € 3.163,50
slotsom:
Het hoger beroep is gegrond.
kosten:
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Het Hof stelt deze kosten, zoals hiervóór is overwogen, vast op een bedrag van € 3.163,50.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt het bedrag van de verschuldigde belasting vast op € 13.065;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.163,50; en
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar ter zake van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch betaalde griffierechten van in totaal € 614 .
Aldus gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2010.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
– bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
– het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.