ECLI:NL:GHARN:2010:BN5030
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsanering op basis van imperatieve afwijzingsgrond in faillissementswet
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Appellante, een alleenstaande vrouw met een schuldenlast van ruim € 19.000,-, had eerder een schuldsaneringsregeling die op 26 april 2003 was beëindigd met een schone lei. De rechtbank Almelo had op 22 juni 2010 het verzoek van appellante afgewezen, omdat minder dan tien jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing was geweest. Dit gebeurde op grond van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet, dat een imperatieve afwijzingsgrond voorschrijft.
Appellante was van mening dat er aanleiding bestond om van deze afwijzingsgrond af te wijken, gezien haar slechte gezondheid en de omstandigheden waaronder zij opnieuw in financiële problemen was geraakt. Tijdens haar ziekenhuisopnames had haar dochter, die drugsverslaafd is, misbruik gemaakt van haar bankpas en waardevolle zaken verduisterd. Appellante had hiervan aangifte gedaan bij de politie. Ze betoogde dat de wetgever bij de vaststelling van de huidige wetgeving niet had voorzien in situaties zoals de hare, waarin iemand buiten zijn schuld in financiële problemen raakt.
Het hof oordeelde echter dat de wetgever bij de herziening van de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen bewust had gekozen voor een imperatieve afwijzingsgrond. Het hof concludeerde dat, zelfs als er uitzonderlijke omstandigheden zouden zijn, deze niet van toepassing waren in het geval van appellante. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van appellante af.