1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 19 maart 2008 en 22 juli 2009, die de rechtbank Almelo, tussen appellanten (hierna: [appellanten] en afzonderlijk [A] respectievelijk [B]) als eisers en geïntimeerden (hierna: [geïntimeerden]) als gedaagden heeft gewezen. Van genoemd vonnis van 22 juli 2009 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
¦ de dagvaarding in hoger beroep van 20 oktober 2009;
¦ de memorie van grieven;
¦ de memorie van antwoord.
2.2 Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, de navolgende feiten vast.
3.2 Op 23 juli 2005 heeft [A] van [geïntimeerden] gekocht de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) tegen een bedrag van € 407.500,— als koopprijs. Het bouwjaar van de woning is 1919. Voorafgaand aan de aankoop heeft [A] de woning doen keuren door Eigen Huis Bouwkundig Advies B.V.
3.3 Bij notariële akte van 11 november 2005 heeft levering plaatsgevonden.
3.4 [appellanten] zijn echtelieden. Uit de toepasselijke huwelijkse voorwaarden volgt dat [B] mede-eigenaar is van de woning.
3.5 Bij brief van 19 januari 2006 heeft [A] bij [geïntimeerden] geklaagd over “het trillen en schudden van de woning in zware mate door verkeersbewegingen”.
3.6 Bij brief van 25 juli 2007 hebben [appellanten] zowel de vernietiging als de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In dit geding hebben [appellanten] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de koopovereenkomst op goede gronden is vernietigd dan wel ontbonden. In hoger beroep beroepen zij zich in dat verband uitsluitend nog op het trillen van de woning en niet langer op andere gebreken. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Daartegen richten zich de grieven in het principaal beroep, die het hof zoveel mogelijk gezamenlijk zal bespreken.
4.2 Het hof stelt voorop dat voor [appellanten] kenbaar was dat het een oudere woning betrof. Zij konden dan ook redelijkerwijs niet verwachten dat de woning voldoet aan de eisen die aan een nieuwbouwwoning, althans aan een recenter gebouwde woning, zouden kunnen worden gesteld. Uit het bouwkundig rapport van Eigen Huis blijkt onder meer dat de woning niet was voorzien van isolatie en aan de voorzijde niet van dubbel glas. [appellanten] konden in verband daarmee er ook niet vanuit gaan dat de woning inmiddels zoveel mogelijk aan de hedendaagse eisen was aangepast. Een en ander geldt ook voor de mate waarin de woning gevoelig is voor trillingen in verband met zwaar verkeer op de [adres]. Dat de [adres] mede door zwaar verkeer wordt gebruikt, is iets wat voor iedere aspirant-koper kenbaar was. Volgens de onbetwiste stellingen van [geïntimeerden] (conclusie van antwoord onder 5) was bovendien in ieder geval [B] daadwerkelijk bekend met de situatie ter plaatse. Daarnaast geldt dat [appellanten] werden bijgestaan door een makelaar.
4.3 [appellanten] beroepen zich op de bevindingen van door hen ingeschakelde deskundigen. De rapportages van deze deskundigen spreken wat betreft gemeten trillingen weliswaar van overschrijding van streefwaardes, van hinder voor personen en “bij indicatieve berekening van de gemeten trillingen” van schade aan de woning, maar niet blijkt dat deze deskundigen daarbij rekening hebben gehouden met de ouderdom van de woning; uit de rapportages lijkt integendeel te volgen dat zij zijn uitgegaan van universele normen. Voor de vraag wat [appellanten] redelijkerwijs van de onderhavige woning mochten verwachten is die ouderdom uiteraard wel degelijk van belang en om die reden kunnen in dat verband de bedoelde universele normen – althans zonder aanvullende feiten en omstandigheden, die door [appellanten] niet zijn gesteld – niet beslissend zijn. Uit de bedoelde rapportages blijkt tegelijk ook dat de draagconstructie van de woning “nog weinig gebreken” vertoont en dat enkel sprake is van niet-ernstige scheurvorming (productie 16 zoals door de advocaat van [appellanten] bij brief van 16 september 2008 overgelegd, pagina 6). Tegen deze achtergrond hadden [appellanten] hun stellingen, volgens welke het normaal gebruik van de woning door de trillingen wordt aangetast, de trillingen ten koste gaan van de constructie van de woning, zij ten tijde van de koop een onjuiste voorstelling van zaken zouden hebben gehad en op [geïntimeerden] een mededelingsplicht rustte, nader moeten motiveren. Dat hebben zij nagelaten. In hun stellingen omtrent de overlast die ook direct omwonenden ondervinden (onder meer conclusie van repliek onder 11), lijkt integendeel besloten te liggen dat niet sprake is van ernstiger trillingen dan valt te verwachten bij een wat betreft ouderdom en bouwaard vergelijkbare woning, gelegen langs een drukke weg als de [adres].
4.4 Voor zover over de geschiktheid van de woning voor normaal gebruik en/of de aanwezigheid van een onjuiste voorstelling van zaken ten tijde van de koop al anders zou kunnen worden geoordeeld, beroepen [geïntimeerden] zich terecht op de onderzoeksplicht van [appellanten] in verband met hetgeen voor hen kenbaar was volgens hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen.
4.5 Wat betreft het standpunt van [appellanten] dat op [geïntimeerden] een mededelingsplicht rustte, voegt het hof aan hetgeen onder 4.3 is overwogen nog het volgende toe. [geïntimeerden] hebben verklaringen van omwonenden overgelegd volgens welke deze omwonenden de verkeersdrukte op de [adres] niet als hinderlijk ervaren (productie 2 e.v. bij conclusie van dupliek). Het hof acht niet op voorhand onaannemelijk dat [geïntimeerden] zich te goeder trouw op het standpunt stellen dat zij de bedoelde drukte en de als gevolg daarvan in de woning optredende trillingen (ook) zelf niet als hinderlijk hebben ervaren. Uit de vaststaande feiten en de producties waarop [appellanten] – die ook in dit verband de stelplicht en bewijslast dragen – een beroep doen, valt het tegendeel in ieder geval niet af te leiden. Ook daarom kan er niet van worden uitgegaan dat op [geïntimeerden] een mededelingsplicht rustte.
4.6 De door [appellanten] gedane bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op concrete feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden dan hiervoor gegeven. Het hof ziet ook geen aanleiding om een deskundigenbericht te bevelen.
4.7 De slotsom in het principaal beroep is dat de grieven geen doel treffen, zodat het bestreden vonnis bij eindarrest zal worden bekrachtigd, eventueel behalve voor wat betreft het incidenteel beroep, waarover hierna, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het principaal beroep.
4.8 In het slot van de memorie van antwoord van [geïntimeerden] ligt een verkapt incidenteel beroep besloten wat betreft door [geïntimeerden] gemaakte expertisekosten. [appellanten] hebben dat mogelijk niet onderkend, hetgeen min of meer begrijpelijk is gelet op de weinig duidelijke wijze waarop [geïntimeerden] hun incidenteel beroep hebben gepresenteerd; die presentatie is ook niet in overeenstemming met artikel 2.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Het hof zal [appellanten] daarom in de gelegenheid stellen om in het incidenteel beroep alsnog van antwoord te dienen.
4.9 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Het hof geeft partijen in overweging om te bezien of zij na dit arrest in staat zijn om hun geschil in der minne te beëindigen.
5 De beslissing