1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking van 7 juli 2008, nummer 01.W.70.7, teruggaaf ver-leend van de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor het jaar 2007.
1.2. Het bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur gegrond verklaard. Bij de uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur een vergoeding van de kosten van het bezwaar toegekend van € 41 (1 punt voor bezwaarschrift, waarde per punt € 161, wegingsfactor 0,25).
1.3. Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift inge-diend.
1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 20 mei 2010 te Arnhem is de Inspecteur gehoord. Belangheb-bendes gemachtigde is daar met schriftelijke kennisgeving van 4 mei 2010 aan het Hof niet versche-nen.
1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7. De notities van het pleidooi dat de Inspecteur ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2007 uitkeringen genoten van acht inhoudingsplichtigen en daarbij is steeds een bijdrage ingehouden. Nadien is gebleken dat te veel is ingehouden. De Inspecteur heeft het bedrag van de te veel ingehouden bijdrage Zvw berekend op € 609, de in verband daarmee te vergoeden heffingsrente op € 18 en de teruggaaf bijgevolg op € 627.
2.2. Bij deze beschikking, genomen op de voet van artikel 50 van de Zvw, heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met de uitkering van Fortis ASR Levensverzekering N.V. te Utrecht ten bedrage van € 90. Deze uitkering is door de Inspecteur na bezwaar alsnog in de teruggaaf ver-werkt.
2.3. De Inspecteur erkent dat het aan ontoereikende gegevensverwerking door de Belasting-dienst te wijten is dat bij de beschikking geen rekening was gehouden met de onder 2.2 genoem-de uitkering.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur bij de forfaitaire vergoeding van de kosten van de bezwaarfase terecht de wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak heeft toegepast.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de Inspecteur te veroordelen tot een kostenver-goeding voor de bezwaarfase van € 161.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft de wegingsfactor van 0,25, genoemd in onderdeel C1 van de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Staatsblad 1993, 763; hierna: het Besluit), toegepast omdat het gewicht van de zaak volgens hem als ‘zeer licht’ is aan te merken. Volgens de Inspec-teur heeft de gemachtigde van belanghebbende kunnen volstaan, zoals hij heeft gedaan, met één eenvoudige brief.
4.2. Blijkens de nota van toelichting op het Besluit wordt het gewicht van een zaak bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Dit is niet anders geworden toen het Besluit is gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures (Staatsblad 2002, 55). Blijkens de nota van toelichting op het laatst-bedoelde Besluit (Staatsblad 2002, 113, blz. 6) dient de uitkomst steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband hou-dende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.
4.3. Met de Inspecteur en de Rechtbank kent het Hof aan het bezwaarschrift zelf alsmede aan het voor het opstellen daarvan vereiste onderzoek geen hogere wegingsfactor toe dan die welke behoort bij ‘zeer licht’. Het bezwaarschrift is gedagtekend 9 juli 2008, twee dagen na de dagteke-ning van de beschikking. Hiermee valt niet te rijmen dat, zoals belanghebbende in beroep heeft aangevoerd, men na ontvangst van de teruggaafbeschikking geruime tijd nodig zal hebben om vast te stellen waar een opgemerkt verschil in zit. Bovendien staan de zeven inhoudingsplichtigen met wier bijdragen wel rekening was gehouden, met de bijbehorende bedragen vermeld op de achterzijde van het beschikkingsbiljet, dat in kopie is overgelegd als bijlage 1 van het verweer-schrift in eerste aanleg. Het kon de gemachtigde derhalve vrijwel onmiddellijk duidelijk zijn dat er een inhoudingsplichtige in die vermelding ontbrak en welke dat was.
4.4. Belanghebbende beroept zich vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst geen identieke gevallen aan waarin de Inspecteur niettemin de wegingsfactor 1 heeft toegepast. Bovendien zou beleid van andere inspecteurs in het algemeen en die van de Belastingdienst/Q in het bijzonder, de Inspecteur niet zonder meer binden. Belanghebbende wijst evenmin bepaalde ‘beleidsregels van overheidsorganen ter zake van bezwaarkostenvergoedingen’ aan volgens welke standaard de gemiddelde zwaarte wordt gewogen met de factor 1. Een daarop gericht beleid van de Inspecteur is gesteld noch gebleken, laat staan enige beleidsregel die de Inspecteur toepassing van een wegingsfactor van (ten minste) 1 zou voorschrijven. Zodanig voorschrift komt evenmin voor in het ‘Besluit Fiscaal Bestuursrecht’ van de Staatssecretaris van Financiën van 7 januari 2008, nr. CPP2007/3207M (Staatscourant 16 januari 2008, nr. 11, blz. 13).
5. Slotsom
Het hoger beroep is, evenals het beroep, ongegrond.
6. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.