4.3 In artikel § 1705.03 van de Revised Code is bepaald, dat de LLC rechtspersoonlijkheid bezit. Tussen partijen is dit niet in geschil en het Hof is van een onjuistheid van dit standpunt ook niet gebleken. De H LLC kan de juridische eigendom bezitten van de vermogensbestanddelen waarmee zij haar activiteiten uitoefent.
4.4 Uit § 1705.48 van de Revised Code volgt, dat de LLC zelf aansprakelijk is voor de verliezen en schulden. De leden en het bestuur van de LLC zijn uitdrukkelijk van enige aansprakelijkheid uit hoofde van hun functie uitgesloten. § 1705.48 van de Revised Code vermeldt geen mogelijkheid inbreuk te maken op de daarin gestelde regels door de operating agreement. De LLC is ook bedoeld om haar leden uit te sluiten van aansprakelijkheid. Zo merken mr. J.M. Blanco Fernández en prof. mr. M. van Olffen in hun onderzoeksrapport “Rechtsvorm en gebruik van LLP’s en LLC’s” op:
“Een van de bestaansredenen van de LLC is dat de aansprakelijkheid voor de verbintenissen van de LLC op de LLC rust, en niet op haar leden of bestuurders. Het regime van beperkte aansprakelijkheid bij de LLC is vergelijkbaar met het regime van de Amerikaanse kapitaalvennootschappen (…)”
4.5 In een door belanghebbende overgelegde brief van 18 maart 2009, van een in Ohio gevestigde advocaat K, licht deze de reden voor de invoering van Chapter 1705 van de Revised Code als volgt toe:
“The Ohio Legislature’s purpose for authorizing LLCs was to create an entity that provides the limited liability of a corporation, with the tax attributes of either a sole proprietorship in a single member LLC or a partnership in a multiple member LLC.”
4.6 Uit het voorgaande volgt, dat de LLC civielrechtelijk een rechtspersoon is die, uitzonderingen daargelaten, met uitsluiting van anderen aansprakelijk is voor de door haar aangegane verbintenissen. De vraag die partijen verdeeld houdt is, of het opnemen van bepaling 5 in de operating agreement bewerkstelligt, dat de leden van H LLC niet enkel tot het door hen ingelegde vermogen aansprakelijk zijn voor de schulden van H LLC. Als het Hof deze vraag ontkennend beantwoordt, is tussen partijen niet in geschil dat H LLC niet transparant is voor de toepassing van de Wet.
4.7 Het Hof overweegt als volgt. Bij een LLC met één lid is de operating agreement krachtens § 1705.01 onder J van de Revised Code een verklaring van dat lid over “the affairs of a limited liability company and the conduct of its business”. De nadere bepalingen van Chapter 1705 van de Revised Code duiden aan op welke punten de operating agreement op de Revised Code een inbreuk kan maken of een aanvulling daarop kan geven. Dit betreft onder andere de toe- en uittreding van leden, de overdracht van lidmaatschappen, kapitaalstortingen en onttrekkingen, de verdeling van winsten en verliezen, de zeggenschap binnen een LLC en het bestuur van de LLC.
4.8 In de onder 4.5. aangehaalde brief heeft J zich als volgt uitgelaten over de gebruikelijkheid van bepaling 5:
“Further, as the statute was intended to provide liability protection, there are not many instances where members are willing to waive the liability protection on such a broad basis.”
4.9 Gelet op het voorgaande stelt het Hof vast, dat bepaling 5 geen inbreuk maakt of een aanvulling vormt op § 1705.48 van de Revised Code, omdat deze paragraaf geen ruimte openlaat daarvan in een operating agreement af te wijken of deze daarin aan te vullen. Het werkingsgebied van de operating agreement beperkt zich tot de verhouding tussen de leden en H LLC, tussen de leden onderling en tussen H LLC en derden. H LLC blijft aansprakelijk voor haar verbintenissen. In casu drijft H LLC de onderneming voor haar rekening en risico. Bepaling 5 bewerkstelligt niet dat de onderneming feitelijk voor rekening en risico van de leden van H LLC wordt gedreven (vergelijk HR 2 juni 2006, nr. 40.919, LJN AX2034, BNB 2006/288).
4.10 Dit laat onverlet dat G en belanghebbende op grond van bepaling 5 door crediteuren van H LLC (mede) aansprakelijk kunnen worden gesteld voor een beperkt aantal verbintenissen van de LLC, namelijk voor leningen van financiële instellingen of derde crediteuren. Deze aansprakelijkstelling vloeit dan echter niet voort uit hun lidmaatschap van de LLC als zodanig, maar uit de onder 2.8 genoemde wens van de leden van H LLC zich mede-aansprakelijk te stellen voor bepaalde schulden van deze LLC. Voor zover andere dan fiscale redenen een rol hebben gespeeld bij het opnemen van bepaling 5, vergelijkt het Hof de persoonlijke aansprakelijkstelling die daaruit voor de leden voortvloeit, met een persoonlijke borgstelling. Een dergelijke persoonlijke borgstelling vormt geen inbreuk op of uitbreiding van de exclusieve aansprakelijkheid van de LLC.
4.11 Het Hof is daarom van oordeel dat bepaling 5, anders dan belanghebbende bepleit, de aansprakelijkheid van G en belanghebbende in hun hoedanigheid als leden van de H LLC niet verder uitbreidt dan hun inleg. De verklaringen van K over de aansprakelijkheid van de leden van H LLC op grond van bepaling 5 zijn met dit oordeel van het Hof niet in strijd.
4.12 Uit de jaarrekening en belanghebbendes toelichting ter zitting daarop volgt dat H LLC zelfstandig als ondernemer optreedt, leningen afsluit en bedrijfsmiddelen verwerft. Daarom merkt het Hof de onderneming van H LLC aan als haar eigendom.
4.13 Uit het voorgaande volgt dat bepaling 5 van de operating agreement niet bewerkstelligt, dat de leden van H LLC niet enkel tot het door hen ingelegde vermogen aansprakelijk zijn voor de schulden van H LLC. Dan is tussen partijen niet langer in geschil dat H LLC voor Nederlandse fiscale doelen niet transparant is en dat de Inspecteur de aanslag 2002 tot het juiste belastbare bedrag en over 2003 het juiste verlies heeft vastgesteld.
Schending gelijkheidsbeginsel
4.14 Belanghebbende beroept zich subsidiair op een schending van het gelijkheidsbeginsel en meer in het bijzonder de meerderheidsregel. Hiervoor verwijst hij naar de door D voor akkoord ondertekende brief die hiervoor onder 2.15 is aangehaald.
4.15 Voor zover belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel aldus moet worden begrepen, dat zij stelt dat er sprake is van een op hoger niveau gecoördineerd beleid of van beleid van een andere eenheid dat bij een behoorlijke taakvervulling van de eenheden onderling had moeten worden afgestemd, overweegt het Hof als volgt. Het door de Belastingdienst gevoerde beleid is, zo heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof geloofwaardig verklaard, vervat in het besluit van de Staatssecretaris van 18 december 2004, nr. CPP2004/2730M, BNB 2005/87 (hierna: het LLC-Beleid), waarin de Staatssecretaris alle LLC’s, waaronder LLC’s die naar het recht van de staat Ohio zijn opgericht, als niet-transparant duidt. De enkele omstandigheid dat, zoals belanghebbende stelt, een inspecteur zich niet heeft gehouden aan dit beleid door als onderdeel van een samenstel van afspraken in te stemmen met de transparantie van een aantal LLC’s, brengt naar het oordeel van het Hof niet mee dat daarom alle inspecteurs in den lande gehouden zijn de transparantie van een LLC te accepteren (vergelijk HR 23 november 2001, nr. 34 766, LJN AD6050, BNB 2002/79).
4.16 Voor zover belanghebbende zich beroept op de meerderheidsregel heeft daarnaast het volgende te gelden. De Inspecteur stelt dat de in de bijlage van de onder 2.15 aangehaalde brief bedoelde LLC’s niet allemaal opgericht waren. D heeft ter zitting toegelicht, dat de fiscale afspraak is gemaakt om een heffingslek bij deze, deels nog niet opgerichte LLC’s te voorkomen. Volgens I advies bv deed dit heffingslek zich voor bij alle in de bijlage bij de brief genoemde belastingplichtigen. Bij deze belastingplichtigen zou de Belastingdienst in het verleden verliezen in aftrek op de in Nederland belastbare winst hebben toegestaan. Om zeker te zijn dat tegenover de aftrek van deze verliezen in de toekomst een heffing over mogelijke winsten zou staan, heeft de betreffende inspecteur door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in die gevallen fiscale transparantie tot uitgangspunt genomen. Bij belanghebbende doet dit heffingslek zich niet voor, omdat de Inspecteur vanaf het eerste moment dat een verlies uit H LLC in Nederland werd aangegeven, dit verlies niet heeft geaccepteerd. De afspraak over de genoemde LLC’s is volgens D meer omvattend dan het enkel toestaan van de transparantie. Tot slot stelt hij dat de behandeling van de, in de bijlage genoemde belastingplichtigen niet door of namens dezelfde voorzitter van een managementteam heeft plaatsgevonden (HR 29 mei 2009, nr. 43 632, LJN BI5110, BNB 2009/184).
4.17 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur geloofwaardig verklaard, dat in de door I advies bv genoemde gevallen toepassing van het LLC-Beleid achterwege is gebleven, als gevolg van beleid dat niet geldt voor gevallen als dat van belastingplichtige (vergelijk HR 15 maart 2000, nr. 34 740, LJN AA5142, BNB 2000/278). Dit beleid betreft het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst die meer omvat dan enkel de transparantie van de LLC, aan (nog niet opgerichte) LLC’s waarbij een heffingslek op zou kunnen treden. Belanghebbende heeft geen vaststellingsovereenkomst afgesloten en zij heeft niet aangegeven bereid te zijn een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Bij haar treedt evenmin het heffingslek op. De stelling van belanghebbende dat de fiscale afspraak tussen I advies bv en D, ofschoon zij de inhoud daarvan niet kent, een algemene goedkeuring betreft, waarbij LLC’s die zijn opgericht naar het recht van Ohio, als transparant aangemerkt kunnen worden, is naar het oordeel van het Hof zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk. Deze stelling impliceert immers dat de Belastingdienst beleid heeft geformuleerd, dat volledig in strijd zou zijn met het beleid zoals dat eerder in het LLC-beleid is verwoord en nadien in het besluit van de Staatssecretaris van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M, Stcrt. 2009, 19749 is bevestigd.
4.18 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en meer in het bijzonder de meerderheidsregel faalt daarom.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond.