ECLI:NL:GHARN:2010:BN2490

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
ISD P10/0156
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • E. van der Herberg
  • J.M. van der Vaart
  • J.H.M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse toetsing van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 juli 2010 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een betrokkene, geboren in Brazilië in 1982, die verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught. De maatregel was al geruime tijd van kracht, maar er waren geen adequate behandelingen of begeleidingen opgestart, wat leidde tot de conclusie dat de invulling van de maatregel niet succesvol was. De verdediging stelde dat er onvoldoende inspanningen waren gedaan om een op de betrokkene toegesneden verblijfsplan te maken en dat er sprake was van verkapte detentie. Het hof moest beoordelen of de voortzetting van de maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen tegen delictgevaarlijk gedrag van de betrokkene.

Het hof oordeelde dat, hoewel het recidivegevaar hoog was, de voortzetting van de maatregel niet aangewezen was. Dit was te wijten aan het feit dat de betrokkene niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het falen van de behandeling, aangezien er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychiatrische problematiek. Het hof concludeerde dat de beoogde strekking van de maatregel, namelijk de beveiliging van de maatschappij, niet kon worden gerealiseerd zonder een adequate behandeling van de betrokkene. Daarom werd besloten om de maatregel te beëindigen, met ingang van de uitspraak op 26 juli 2010.

De beslissing van de rechtbank Almelo van 22 april 2010, die de voortzetting van de ISD-maatregel had bevolen, werd door het hof vernietigd. Het hof benadrukte dat de omstandigheden rondom de betrokkene, waaronder zijn ernstige psychiatrische en verslavingsproblematiek, niet voldoende waren onderzocht en dat dit een belangrijke factor was in de beslissing om de maatregel te beëindigen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de betrokken partijen waren op de hoogte van de procedure.

Uitspraak

ISD P10/0156
Beslissing d.d. 26 juli 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
Betrokkene,
geboren in Brazilië in 1982,
verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, P.I. Vught.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Almelo van 22 april 2010, inhoudende dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt bevolen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 19 juli 2010, op welke zitting betrokkene niet is verschenen, gehoord:
- De advocaat-generaal die heeft geconcludeerd de beslissing van de rechtbank Almelo te vernietigen en de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te gelasten.
- De gemachtigde raadsvrouw van betrokkene die heeft aangevoerd:
De maatregel loopt al geruime tijd, maar er gebeurt niets. Er zijn pogingen gedaan om een behandeltraject in te zetten, maar dat is niet gelukt. Naar het oordeel van de verdediging zijn er onvoldoende inspanningen gedaan om een op betrokkene toegesneden verblijfsplan te maken. Betrokkene wordt ook niet individueel begeleid. Het was wellicht beter geweest als er een opname in het kader van de Wet Bopz had plaatsgevonden.
Er is in dit geval sprake van verkapte detentie. De ISD-maatregel moet daarom worden opgeheven. Betrokkene wil niet terug naar Enschede, omdat daar de misdrijven die hebben geleid tot oplegging van de ISD-maatregel zijn gepleegd.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het tot een andere beslissing komt.
Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wetstekst en de wetsgeschiedenis gebruik te worden gemaakt van het volgende beslissingskader.
Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te
verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein.
Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Uit de omtrent betrokkene opgemaakte rapporten is naar voren gekomen dat bij betrokkene waarschijnlijk sprake is van een ernstige, psychiatrische problematiek en tevens van een verslavingsproblematiek. Het recidivegevaar wordt nog steeds als onverminderd hoog ingeschat. De persoonlijkheidsproblematiek en ook het langdurige karakter van deze problematiek is een indicatie voor blijvend recidivegevaar. Indien het juridische kader bij betrokkene zal wegvallen, is te verwachten dat hij opnieuw zal ontsporen met als gevolg delictgevaarlijk gedrag.
Naar het oordeel van het hof vordert de beoogde strekking van de maatregel -te weten beveiliging van de maatschappij- derhalve dat de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt voortgezet.
Echter staat eveneens naar het oordeel van het hof vast dat, alvorens tot het opleggen van de ISD-maatregel werd besloten en zeker gedurende de tenuitvoerlegging van deze maatregel, te weinig onderzoek is gedaan om te komen tot een goede duiding van de psychiatrische problematiek van betrokkene. In ieder geval is niet gebleken dat het verblijfsplan van betrokkene is toegesneden geweest op zijn waarschijnlijk zeer specifieke persoonlijkheids-problematiek, waarvoor duidelijk aanwijzingen bestaan. Immers wordt er sinds 2000 al gesproken van een psychotisch toestandsbeeld dan wel psychotische stoornis. Betrokkene heeft (aanvankelijk) willen meewerken aan het realiseren van een zinvolle invulling van de ISD-maatregel. Hoewel hij bij het onderzoeken van mogelijkheden om tot een goede invulling van de maatregel te komen niet steeds volledig coöperatief is gebleven, is het
-gezien juist zijn psychiatrische problematiek- naar het oordeel van het hof zeer de vraag of betrokkene daarvan een verwijt kan worden gemaakt. In de beschikbare rapportages en hetgeen op meerdere zittingen van de rechtbank is verwoord, blijkt met name niet of en zo ja in hoeverre in bijvoorbeeld de bejegening rekening is gehouden met betrokkenes problematiek. Door tijdsverloop (de maatregel eindigt op 20 augustus 2010) is het thans niet zinvol meer hieromtrent informatie te verkrijgen. Nu kan niet gezegd worden dat de weigerachtige houding van betrokkene niet juist wordt ingegeven door zijn persoonlijkheidsproblematiek. Temeer daar al lange tijd veel informatie over betrokkene bekend was, had het op de weg van de begeleidende c.q. uitvoerende instantie van de maatregel gelegen hier wel rekening mee te houden en daaromtrent verslag uit te brengen. Nu het hof het ervoor moet houden dat dit niet is gebeurd, moet het hof er van uitgaan dat het niet aan betrokkene te wijten is dat de invulling van de maatregel is mislukt.
Het hof is dan ook van oordeel dat het uitblijven van een adequate behandeling van de problematiek, die noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen, buiten de macht van betrokkene ligt.
Het hof acht daarom voortzetting van de maatregel niet aangewezen, zodat tot beëindiging van de maatregel moet worden overgegaan.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Almelo van 22 april 2010 met betrekking tot betrokkene.
Beëindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met ingang van heden.
Aldus gedaan door
mr E. van der Herberg als voorzitter,
mr J.M. van der Vaart en mr J.H.M. Zwinkels als raadsheren,
en drs. R. Vecht-van den Bergh en drs. E. Harmsen als raden,
in tegenwoordigheid van mw M.C.L. Roelofs als griffier,
en op 26 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.