ECLI:NL:GHARN:2010:BN2249

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001696-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met mes in behandelsetting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1990 en verblijvende in Vught, werd veroordeeld voor poging tot moord op zijn behandelcoördinator. De verdachte had op 9 januari 2009, in de jeugdinrichting Rentray, met een mes meermalen in de nek van het slachtoffer gestoken. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij voldoende tijd had om zich te beraden op zijn daad. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier jaren en terbeschikkingstelling geëist, wat het hof heeft opgelegd. Het hof heeft het Salduz-verweer van de verdediging gedeeltelijk toegewezen, maar oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet uitgesloten konden worden van het bewijs. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en ter beschikking gesteld met de maatregel van verpleging van overheidswege. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer, omdat het het voorwerp was waarmee het strafbare feit is begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001696-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-607014-09
Arrest van 23 juli 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in Vught PPC te Vught,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.TH. van Jaarsveld, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 december 2009, 24 december 2009 en 9 juli 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de terbeschikkingstelling van verdachte zal gelasten met het bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts heeft hij gevorderd dat het in beslag genomen mes zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof heeft ter terechtzitting wijziging van de tenlastelegging toegelaten overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Na de door het hof toegelaten wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 januari 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, meerdere malen met (forse) kracht met een (brood)mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals en/of het bovenlichaam, althans in het lichaam van die [slachtoffer], heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 januari 2009 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, meerdere malen met (forse) kracht met een (brood)mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals en/of het bovenlichaam, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsoverwegingen
Salduz
De raadsman heeft ter zitting van het hof op 9 juli 2010 aangevoerd dat de verklaring die verdachte op 9 januari 2009 bij de politie heeft afgelegd uitgesloten moet worden van het bewijs, aangezien onduidelijk is of verdachte voorafgaand aan dat eerste verhoor is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat ook de verklaring die verdachte op 20 januari 2009 heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs, aangezien verdachtes verstandelijke vermogens dusdanig beperkt zijn dat hij hierdoor recht had op rechtsbijstand, dan wel omdat verdachte gebonden was aan zijn eerdere (onjuiste) verklaring van 9 januari 2009 en daardoor niet anders kon verklaren. De raadsman heeft zich daarbij beroepen op de arresten van het EHRM d.d. 27 november 2008 (zaak Salduz) en van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2009.
Het hof overweegt ten aanzien van de verklaring die verdachte op 9 januari 2009 bij de politie heeft afgelegd dat deze verklaring zal worden uitgesloten van het bewijs, aangezien voor het hof, gelet op de nadere processen-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2010, opgesteld door [verbalisant 1] en door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], onvoldoende vast staat dat verdachte is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat.
Het hof overweegt ten aanzien van de verklaring die verdachte op 20 januari 2009 bij de politie heeft afgelegd als volgt.
Verdachte heeft na het afleggen van de verklaring op 9 januari 2009 op diezelfde dag overleg gehad met een raadsman. Er was tijdens het verhoor van 20 januari 2009 geen raadsman aanwezig. Voor aangehouden jeugdige (minderjarige) verdachten geldt dat zij recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben desgevraagd verklaard dat zij niet wisten en ook geen aanwijzingen hadden dat verdachte over beperkte verstandelijke vermogens zou beschikken. Het hof acht dit - mede op basis van de over verdachte uitgebrachte rapportages met betrekking tot zijn persoon en de indruk die het hof zelf van verdachte heeft gekregen - een begrijpelijke en juiste inschatting en is van oordeel dat de verstandelijke vermogens van verdachte niet dusdanig beperkt zijn dat hij tijdens het verhoor als een jeugdige (minderjarige) verdachte beschouwd had moeten worden. Gelet op de omstandigheden - het verhoor van 20 januari 2009 werd door andere verbalisanten afgenomen, waarbij niet werd verwezen naar het verhoor van 9 januari 2009, en verdachte heeft tussen voornoemde verhoren een raadsman geraadpleegd - is voorts niet aannemelijk geworden dat verdachte zich tijdens het verhoor op 20 januari 2009 gebonden achtte aan zijn eerder afgelegde verklaring. Derhalve bestaat er geen reden om verdachtes verklaring van 20 januari 2009 uit te sluiten van het bewijs. In zoverre verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat komt vast te staan dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Of verdachte ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, is daarbij niet van belang.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat hij het mes kreeg om zijn brood mee te smeren al het idee had [slachtoffer] te gaan doodsteken. Verdachte heeft zijn brood gesmeerd met het mes, het brood opgegeten en het mes afgewassen en afgedroogd. Vervolgens stak verdachte toe op het moment dat [slachtoffer] langs hem liep. Verdachte heeft aangegeven dat er tien minuten zaten tussen het moment dat hij het mes kreeg en het moment dat hij toestak. In die tijd heeft hij meer dan voldoende tijd gehad om zich te beraden in de hierboven beschreven zin.
Derhalve was sprake van handelen met voorbedachten rade.
Mes
De raadsman heeft ter zitting van het hof van 9 juli 2010 aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden omdat het mes dat hij gebruikt zou hebben stomp was en niet geschikt om dodelijke verwondingen te kunnen veroorzaken. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, in het geval het hof niet tot een algehele vrijspraak komt, de zaak aangehouden moet worden teneinde te onderzoeken of de verwondingen met het desbetreffende mes kunnen zijn veroorzaakt door verdachte.
Het hof heeft het desbetreffende mes ter zitting van 9 juli 2010 gezien en waargenomen dat het mes een scherpe kartelrand heeft en redelijk spits toeloopt. Dit mes is geschikt om een dodelijke verwonding toe te brengen wanneer het met kracht in iemands hals/nek - een uitermate kwetsbare plaats van het lichaam - wordt gestoken, dan wel wanneer er met kracht een snijdende beweging mee wordt gemaakt. Derhalve is er geen noodzaak tot het doen van nader onderzoek.
Gelet op de geneeskundige verklaring, waarin gesproken wordt van een steekwond en een snij/steekwond, en de verklaringen van verdachte en getuigen, waaruit blijkt dat verdachte heeft toegestoken, staat vast dat de verwondingen in de nek van [slachtoffer] zijn ontstaan doordat verdachte haar met het mes heeft gestoken dan wel gesneden. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 09 januari 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met forse kracht met een mes in de nek/hals heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot moord.
Strafbaarheid
Door A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, en J.M.J.F Offermans, psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Pieter Baan Centrum, is op 2 juli 2010 - in samenwerking met de andere leden van het onderzoekend team - omtrent verdachte een Pro Justitia rapport uitgebracht, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt dat er bij verdachte sprake is van een complexe pathologie, te weten ADHD, zich uitend in geringe controle van zijn impulsen en hyperactiviteit, een licht verstandelijke handicap, een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PPD-NOS) zich uitend in een gebrekkig vermogen om eigen reacties en die van anderen te begrijpen vanuit gedachten, gevoelens en verlangens, een zeer zwakke persoonlijkheidsorganisatie wat inhoudt dat verdachte bij oplopende stress snel angstig wordt, met daarbij een gebrekkige identiteit, grote mate van beïnvloedbaarheid en moeite met hechting en afgrenzing. Ten tijde van het ten laste gelegde was hier ook sprake van. Naar de mening van het onderzoekend team dient, indien poging tot moord bewezen wordt verklaard, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 9 januari 2009 in de jeugdinrichting Rentray, waar verdachte behandeld werd in het kader van een PIJ-maatregel, schuldig gemaakt aan - kort gezegd - poging tot moord. Verdachte heeft met een mes gestoken dan wel gesneden in de nek/hals van zijn behandelcoördinator, [slachtoffer], die daarbij twee verwondingen in haar nek heeft opgelopen. Door het snelle ingrijpen van een van verdachtes groepsgenoten is (nog) erger letsel voorkomen. Verdachte wilde [slachtoffer] - in zijn eigen woorden - dood hebben omdat zij de plannen van haar collega voortzette, wat tot gevolg had dat hij twee jaar langer in de inrichting moest blijven. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zijn poging heeft ondernomen in het bijzijn van anderen, waarbij hij een vooraankondiging gaf door aan groepsgenoten te vragen of zij "een showtje wilden zien". Verdachte heeft door zijn handelen pijn en letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] veroorzaakt en haar lichamelijke integriteit ernstig aangetast.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 29 juni 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Ook heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren komen in de over de verdachte opgemaakte rapporten door D.A.D.C. de Ruijter, reclasseringswerker, d.d. 19 maart 2009 en het Pieter Baan Centrum (PBC), d.d. 2 juli 2010 en zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarbij is rekening gehouden met verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het - hierboven reeds genoemde - PBC- rapport van 2 juli 2010 houdt, naast hetgeen hierboven reeds is aangehaald, onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Psychologisch onderzoek
Bij betrokkene is sprake van een diversiteit aan probleemgebieden.
Ten eerste is er het zwakke niveau van cognitief functioneren dat ligt op het grensgebied zeer zwakbegaafd (licht zwakzinnig) en zwakbegaafd. Dit brengt met zich mee dat betrokkene minder dan anderen in staat is de wereld om zich heen te begrijpen en te ordenen. Dit houdt in dat de wereld sneller dan bij een normaal begaafd persoon als bedreigend overkomt, hetgeen angst met zich meebrengt.
Ten tweede speelt zijn hyperactiviteit en innerlijke onrust samenhangend met de aanwezige ADHD-problematiek een rol. Deze komt tot uiting in een geringe controle over zijn impulsen en de hyperactiviteit.
Ten derde is hij opgegroeid in een zeer onveilige en verwaarloosde gezinssituatie waarin een goede hechting niet tot stand is gekomen. Met andere woorden, er bestaan op grond van hechtingsproblematiek ook afgrenzingproblemen. Betrokkene heeft in zijn leven vluchten (in drank, drugs of gokken) en vechten (agressie naar partner en kinderen) als voorbeeld van conflicthanteringen (inadequate coping) meegekregen. De persoonlijkheidsorganisatie van betrokkene is zeer zwak. Dat betekent dat hij bij oplopende stress snel zeer angstig kan worden. Er is, voortkomend uit deze hechtingsproblematiek bij een beperkte intelligentie, sprake van borderlinedynamiek (kenmerken: geringe integratieve vermogens, aantrekken en afstoten in relaties, problemen met agressie, wisselend affect, impulsiviteit, automutilatie).
Ten vierde heeft betrokkene een zwak mentaliserend vermogen (vermogen om eigen reacties en die van anderen te begrijpen vanuit gedachten, gevoelens en verlangens), passend bij een pervasieve ontwikkelingsstoornis PDD-NOS. Dit komt tot uiting in sociale situaties waarin er duidelijk sprake is van een beperking in het kunnen communiceren.
Er is een grote comorbiditeit tussen al de genoemde probleemgebieden. Gezien de lang bestaande problematiek en zijn nog jeugdige leeftijd is het differentiaaldiagnostisch ook mogelijk te spreken over een borderlinepersoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken in wording bij een cognitief beperkte jongeman met een forse verwaarlozingsachtergrond en ADHD.
De combinatie zwakke cognities en hechtingsproblematiek, hebben bij betrokkene geleid tot het angstig en wantrouwend in het leven staan. Betrokkene heeft een zeer grote aandachtsbehoefte omdat hij zijn omgeving nodig heeft om zijn wereld te ordenen en begrijpelijk te maken zodat hij niet door angst overspoeld zal worden (het horen van stemmen en zijn zelfdestructieve gedrag) en daardoor acting-out gedrag gaat vertonen. Tegelijkertijd heeft hij vanuit zijn opvoedingssituatie meegekregen dat zijn omgeving onveilig is en zelfs bedreigend vanwege het ontbreken van duidelijk gestelde consequent aangehouden begrenzing. Betrokkene heeft van jongs af aan ook geleerd dat het volhouden van zijn gedrag leidt tot toegeven (huilen, driftbuien, later agressie, maar ook automutilaties leiden uiteindelijk tot het wegvallen van eerder gestelde grenzen) en beschikt dientengevolge over een geringe frustratietolerantie.
Betrokkene heeft van jongs af aan bemerkt dat zijn opvoeders (gezagsdragers) eerder onveiligheid dan veiligheid garanderen. Zijn zelfbeeld is door zijn omgeving jarenlang eerder gekleineerd dan positief versterkt. Deze combinatie heeft tot gevolg dat relatievorming voor betrokkene altijd dualiteit en spanning met zich meebrengt. Hij heeft de ander nodig, maar vertrouwt deze in wezen niet (aantrekken en afstoten).
Betrokkene heeft moeite met het begrijpen van de sociale context, hij heeft moeite om zich te verplaatsen in standpunten die niet de zijne zijn en is daardoor niet flexibel in het zich afstemmen op veranderende situatie als dingen onverwacht anders gaan dan hij in zijn hoofd heeft. Dan raakt hij van streek omdat hij het overzicht kwijtraakt.
Zijn gewetensfuncties zijn onvoldoende ontwikkeld. Betrokkene heeft wel weet van gebruikelijke normen en waarden, maar mede door zijn impulsiviteit, zijn gebrekkig inlevingsvermogen en beperkte sociale inzicht, werkt dit weten niet als een interne rem. Zijn handelen wordt nog het meest bepaald door zijn behoeften (lusten). Daardoor kan zijn gedrag ook een antisociale kleur hebben. Uitstel van bevrediging van zijn behoeften worden moeilijk verdragen aangezien betrokkene daar snel, vanuit zijn beperkte perspectief, een gedachte aan verbindt die gebaseerd is op wantrouwen. Bijvoorbeeld als hij moet wachten "ze komen niet meer", of als iemand een andere mening heeft "ze willen me niet begrijpen, ze willen me niet helpen" of als iemand boos kijkt "de ander is boos op mij".
Ten tijde van het ten laste gelegde zijn de bovengenoemde beperkingen c.q. stoornissen aanwezig.
Psychiatrisch onderzoek
Bij betrokkene is sprake van een combinatie van een licht verstandelijke handicap en ADHD. Voorts is er sprake van een low level borderline persoonlijkheidsorganisatie (bij betrokkene bijna rakend aan een psychotische persoonlijkheidsorganisatie) met geringe draagkracht en zwakke identiteit. Tevens zijn er narcistische kenmerken aanwezig ter overdekking van onderliggende insufficiëntiegevoelens. In betrokkenes gedrag zijn er ook duidelijke elementen die wijzen in de richting van een PPD-NOS, zich uitend in de wijze waarop betrokkene contacten aangaat, in de grillige en heftige wijze waarop hij zijn angsten hanteert, en in het voorbijgaand verliezen van greep op de werkelijkheid in de vorm van pseudo-hallucinaties. Voorts is er sprake van een gestoorde agressie- en impulsregulatie, die echter meer onderdeel lijkt uit te maken van bovengeschetste problematiek dan een op zichzelf staande stoornis is.
Betrokkene had kort voor het ten laste gelegde te maken gekregen met een afwijzing, waarbij betrokkene vanuit zijn affectieve verwaarlozing juist zeer gevoelig is voor afwijzingen en inperkingen. Voorts lijkt er sprake van een langdurige conflictsituatie, waarin betrokkene zich onvoldoende gehoord en serieus genomen voelt, en hij op buitengewoon heftige wijze uit zijn beperkte gedragsrepertoire put om uiting te geven aan zijn negatieve gevoelens ten aanzien van de voortgang van de behandeling en het personeel van Rentray. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met zijn beperkte copingstrategieën. Ofschoon betrokkene zich in zijn agressie richtte op en bepaald persoon, is zijn agressie niet goed gedefinieerd, veeleer diffuus.
Aanbeveling
Er is bij betrokkene sprake van een hoog recidiverisico, niet alleen op basis van de (complexe) diagnostiek en klinische indrukken, maar ook op grond van de risicotaxatieschaal HCR-20, waar betrokkene hoog scoort op zowel historische, klinische en toekomstgerelateerde items.
De ernst en complexiteit van de stoornissen vergt een klinische aanpak teneinde de recidiverisico's te verminderen, waarbij bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf - mocht de straftoemeting een dergelijk kader toelaten - een veel te vrijblijvend kader is en de duur van een tbs met voorwaarden als te kort wordt ingeschat om adequaat betrokkenes stoornissen te behandelen. Bovendien is betrokkenes motivatie voor behandeling wisselend en zijn draagkracht gering.
Op grond van bovenstaande overwegingen adviseert het onderzoekend team met het oog op het terugdringen van het recidiverisico, daarbij gelet op de ernst en complexiteit van de stoornissen, aan betrokkene een tbs met een bevel tot verpleging op te leggen.
Tot zover de deskundigen.
Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op grond waarvan het feit hem verminderd kan worden toegerekend. Het door hem gepleegde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet hierop en voorts in aanmerking nemende dat het hof de kans op herhaling zonder adequate behandeling groot acht, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Die veiligheid van anderen eist tevens dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Het hof zal deze maatregel daarom opleggen.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat het in beslag genomen mes dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het het voorwerp betreft waarmee het strafbare feit is begaan en dat van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart aan het verkeer onttrokken:
mes.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier, zijnde mr. J. Hielkema buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.