ECLI:NL:GHARN:2010:BN0535

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P09/0363
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige met complexe problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 september 2009, die de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen had verlengd voor een jaar. De zaak betreft een jeugdige met een complexe problematiek, waaronder een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en narcistische trekken, PDD-NOS en Gilles de la Tourette. Het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen een verlenging van de PIJ-maatregel vereist. Echter, het hof stelt vast dat een langdurige voortzetting van de maatregel niet in het belang is van de verdere ontwikkeling van de betrokkene. Een abrupte beëindiging van de maatregel wordt ook niet als wenselijk beschouwd. Het hof concludeert dat het in het belang van de jeugdige is om mee te werken aan zijn behandeling en dat er toegewerkt moet worden naar een gefaseerde terugkeer in de maatschappij. De beslissing van het hof is om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen met achttien maanden, zodat de betrokkene de kans krijgt om aan zijn behandeling te werken en zich voor te bereiden op resocialisatie.

De beslissing is genomen na het horen van deskundigen en het in overweging nemen van verschillende adviezen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene tot nu toe geen medewerking heeft verleend aan de behandeling, wat de vooruitgang belemmert. De deskundigen hebben aangegeven dat de problematiek van de betrokkene zeer complex is en dat een intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is. Het hof heeft ook geconstateerd dat er onvoldoende zicht is op de risico's voor de toekomst, waardoor een onderbouwde inschatting van de eindtermijn van het behandeltraject niet mogelijk is. De beslissing van het hof is om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen en de maatregel te verlengen, zodat de betrokkene de kans krijgt om aan zijn behandeling te werken en zich voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij.

Uitspraak

PIJ P09/0363
Beslissing d.d. 6 juli 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
23 september 2009, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van een jaar.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundigen in hoger beroep hebben verklaard en daar het tot een andere beslissing komt.
Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is op het beroep uiteindelijk ruim negen maanden na het instellen van het hoger beroep beslist. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat de eerste behandeling van de zaak ruim vier maanden na het instellen van het hoger beroep plaatsvond, waarna de behandeling van de zaak is aangehouden omdat het hof zich onvoldoende voorgelicht achtte. Gelet op het bovenstaande oordeelt het hof dat in de voorliggende zaak de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat.
Bij de beoordeling van de zaak gaat het hof uit van het volgende:
- In het verlengingsadvies van [inrichting 1] van 29 juni 2009 wordt overwogen dat behandeltrajecten in vorige inrichtingen allemaal zijn vastgelopen op hardnekkige gedragsproblematiek bij betrokkene. Betrokkene weigert mee te werken aan een inhoudelijke behandeling en weigert ook het instroomdelict en de daarmee samenhangende risicofactoren, waarop de behandeling gericht zou moeten zijn te onderkennen. Hierdoor is er niet of nauwelijks een behandeling van de grond gekomen. Het traject wordt extra bemoeilijkt doordat er geen volledige instroomdiagnosen beschikbaar zijn omdat betrokkene tijdens diverse persoonlijkheidsonderzoeken in de aanloop naar de behandeling heeft geweigerd zijn volledige medewerking te verlenen. Door het weigeren van medewerking aan persoonlijkheidsonderzoek is er onvoldoende zicht op de onderliggende basisdiagnosen. Wel is er in diverse settingen veel gedrag geobserveerd op basis waarvan met enige stelligheid geconcludeerd kan worden dat er sprake is van antisociale, narcistische en obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken. Ook zijn eerder in zijn jeugd gediagnosticeerde ‘ticstoornissen’ lijken nog onverkort aanwezig. In de korte behandeltijd in [inrichting 1] heeft betrokkene niet in de laatste plaats door zijn eigen verzet tegen de behandeling veel behandeltijd verloren en in het verlengde daarvan heeft hij weinig progressie geboekt. Het geobserveerde gedragsbeeld van betrokkene doet sterk denken aan narcistisch getinte persoonlijkheidsproblematiek naast antisociale en obsessief-compulsieve persoonlijkheidsproblematiek. Door de korte behandeltijd en de ontkennende houding van betrokkene ten aanzien van de instroomproblematiek kan niet gesteld worden dat betrokkene is uitbehandeld. Geconstateerd moet worden dat er nog onvoldoende overzicht is op eventuele risico’s voor de toekomst om een onderbouwde inschatting te kunnen maken van de eindtermijn van het behandeltraject. Geadviseerd wordt de pij-maatregel te verlengen voor de duur van twee jaar.
- In het rapport betreffende het multidisciplinair onderzoek van betrokkene door ForCa van 6 januari 2010 staat onder meer vermeld dat betrokkene lijdt aan de ziekelijke stoornis PDD-NOS en de ziekelijke stoornis Gilles de la Tourette. Daarnaast is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en narcistische trekken en een zeer disharmonisch intelligentieprofiel met verbaal een veel lagere score dan performaal. Pogingen om een behandeling te starten lopen telkens stuk op het verzet van betrokkene tegen de behandeling door (ernstige) agressie-incidenten en door het verstoren van het behandelklimaat door betrokkene. Hierdoor is er nog geen sprake geweest van een echte behandeling en is de pathologie van betrokkene onveranderd ernstig. Op basis van de problematiek en ondersteund door het risicotaxatie-instrument SAVRY wordt het risico van zowel gewelddadige als van zedendelicten hoog geschat. De zeer complexe, multipele problematiek van betrokkene vergt een zeer langdurige, intensieve en specialistische behandeling. ForCa komt in het rapport tot de conclusie dat het voortzetten van de PIJ-maatregel niet zal leiden tot een adequate behandeling en derhalve niet tot een vermindering van het recidiverisico en voorts niet in het belang is van de ontwikkeling van betrokkene. Gelet hierop wordt overwogen dat het enige wat in de huidige situatie geadviseerd kan worden een relatief snel en kort resocialisatietraject is. Geadviseerd wordt om de maatregel te verlengen voor de duur van zes maanden vanaf het moment van plaatsing op de ITA.
- In de brief van [inrichting 2] van 21 januari 2010 staat beschreven dat betrokkene sinds 3 augustus 2009 in [inrichting 2] verblijft in het kader van herselectie. Op basis van observaties tijdens het verblijf van betrokkene in [inrichting 2] onderschrijft [inrichting 2] het door ForCa geschetste diagnostisch beeld en het daaraan gekoppelde advies ten aanzien van behandeling. Betrokkene handhaaft zich, op enkele incidenten na, redelijk binnen [inrichting 2]. Als gevolg van het ontbreken van probleeminzicht en behandelmotivatie kan echter niet worden gesproken van het bieden van daadwerkelijke behandeling. Gezien de problematiek en de volhardende houding van betrokkene begrijpt [inrichting 2] dat er door ForCa wordt ingeschat dat het langdurig voortzetten van de PIJ-maatregel noch zal leiden tot een vermindering van het recidiverisico, noch in het belang is van de ontwikkeling van betrokkene. [inrichting 2] ondersteund het advies van ForCa dat vanwege het ontbreken van mogelijkheden binnen de PIJ-maatregel een relatief kort en snel resocialisatietraject geadviseerd wordt binnen een ITA-bestemming. [inrichting 2] plaatst daarbij wel de kanttekening dat terugkeer naar de maatschappij zonder specifieke behandeling het recidiverisico evenmin zal verminderen en er dientengevolge sprake is van zorg rondom de maatschappelijke veiligheid.
- Uit de brief van het Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, volgt dat de ITA-commissie op 25 januari 2010 negatief heeft geadviseerd ten aanzien van plaatsing van betrokkene op de ITA nu bij betrokkene sprake is van (complexe) psychiatrische problematiek en dit een (harde) contra-indicatie is voor plaatsing op de ITA. De ITA-commissie heeft geadviseerd betrokkene binnen het volwassencircuit te plaatsen, waarbij gedacht wordt aan een plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Betrokkene kan met ingang van 29 april 2010 worden opgenomen in [inrichting 3]. Een dergelijke plaatsing wordt zowel voor betrokkene als met het oog op de beveiliging van de maatschappij in dit stadium als juiste keuze gezien en zal naar verwachting het meeste resultaat opleveren.
- Ter terechtzitting van het hof op 22 juni 2010 heeft getuige-deskundige De Groot, behandelcoördinator bij [inrichting 3], verklaard dat betrokkene zich verzet tegen zijn verblijf in [inrichting 3] en tegen behandeling. Tot nu toe is het niet mogelijk gebleken hier verandering in te brengen. Betrokkene volhardt in zijn standpunt dat er niets met hem aan de hand is en dat hij geen behandeling wenst. De getuige-deskundige heeft niet het gevoel dit patroon te kunnen doorbreken. De volharding van betrokkene heeft mede te maken met zijn persoonlijkheidsstoornis. Als betrokkene niet behandeld wil worden, zal behandeling niet van de grond komen. In dat geval wordt geadviseerd het advies van ForCa, te weten een kort resocialisatietraject, op te volgen.
- Getuige-deskundige Krabbendam, kinder- en jeugdpsychiater bij ForCa, heeft ter terechtzitting op 22 juni 2010 verklaard dat bij betrokkene sprake is van een forse problematiek in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis en een aan autisme verwante stoornis. Betrokkene is goed in staat zijn weigering aan enige vorm van behandeling vol te houden. De getuige-deskundige acht de kans heel klein dat de opstelling van betrokkene zal veranderen. Dit heeft mede te maken met de stoornis van betrokkene. Het enkel ‘uitzitten’ van de maatregel zal geen positief effect op betrokkene hebben en zal het recidiverisico niet naar beneden doen bijstellen. Een kort resocialisatietraject is een optie. In dat geval zal de behandeling van betrokkene gericht moeten zijn op de praktische invulling van terugkeer in de maatschappij om de kans op recidive te verkleinen. Er valt met betrokkene wel overeenstemming te bereiken om toe te werken naar een terugkeer in de maatschappij.
Voor het hof staat gelet op het bovenstaande vast dat bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en narcistische trekken, PDD-NOS en de ziekelijke stoornis Gilles de la Tourette. Behandeling heeft tot op heden geen effect gehad omdat betrokkene alle medewerking hieraan weigert. Het risico van zowel gewelddadige als van zedendelicten wordt derhalve nog immer hoog geschat.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de pij-maatregel van betrokkene eist. Blijkens artikel 77t, derde lid, juncto 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de pij-maatregel echter alleen verlengd worden indien naast aan voornoemd veiligheidsvereiste ook is voldaan aan het vereiste dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Uit bovengenoemde informatie is echter gebleken dat het langdurig voortzetten van de pij-maatregel van betrokkene noch zal leiden tot een vermindering van het recidiverisico, noch in het belang is van de ontwikkeling van betrokkene. Een abrupte beëindiging van de pij-maatregel, waarbij betrokkene opeens en zonder enige voorbereiding op straat komt te staan, wordt door het hof echter eveneens niet in het belang geacht van betrokkene. Dit is overigens ook door geen van de deskundigen geadviseerd. Het hof acht het in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene dat hij -mede gelet op de omstandigheid dat hij nog maar sinds kort in [inrichting 3] verblijft- in de gelegenheid wordt gesteld mee te werken aan zijn behandeling in [inrichting 3] en dat daarnaast wordt toegewerkt naar een gefaseerde terugkeer van betrokkene in de maatschappij. Mocht betrokkene er alsnog voor kiezen mee te werken aan de behandeling -hetgeen hem door het hof sterk in overweging wordt gegeven- dan kan [inrichting 3] de komende periode benutten voor een zo optimaal mogelijke behandeling van betrokkene, waarbij in de tussentijd toegewerkt kan worden naar een spoedige resocialisatie.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van achttien maanden geïndiceerd is en dat een dergelijke verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 september 2009 met betrekking tot de betrokkene.
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van achttien maanden.
Aldus gedaan door
mr J.A.W. Lensing als voorzitter,
mr G. Mintjes en mr J.I.M.W. Bartelds als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. J. Boon als raden,
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof als griffier,
en op 6 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.