ECLI:NL:GHARN:2010:BN0531

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P10/0113
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing in tbs-verlengingzaak met klinisch onderzoek door Pieter Baan Centrum

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 6 juli 2010, betreft het een tussenbeslissing in een verlengingsprocedure van de terbeschikkingstelling (tbs) van een betrokkene. De terbeschikkingstelling loopt inmiddels meer dan 18 jaar, waarbij de betrokkene van 1992 tot 1999 behandeld is in een kliniek en sindsdien op een longstay-afdeling verblijft zonder op resocialisatie gerichte behandeling. Het hof oordeelt dat, gezien de specifieke omstandigheden en recente ontwikkelingen in de situatie van de betrokkene, het noodzakelijk is dat hij klinisch wordt onderzocht door het Pieter Baan Centrum. Dit onderzoek is bedoeld om de (on)mogelijkheden van hervatting van de behandeling en het bijbehorende risicomanagement te evalueren.

Het hof verwijst naar eerdere overwegingen uit een beslissing van 5 maart 2007, waarin de noodzaak van informatievoorziening aan de verlengingsrechter wordt benadrukt. De betrokkene heeft in het verleden slechts één behandelpoging gehad en er zijn al sinds 2007 gesprekken gaande over een klinische observatie, die tot nu toe niet heeft plaatsgevonden. De betrokkene heeft niet meegewerkt aan eerdere onderzoeken, waardoor er een gebrek aan uitgebreide psychiatrische en psychologische beoordelingen is.

De beslissing van het hof houdt in dat de behandeling van de zaak wordt heropend, zodat het Pieter Baan Centrum de gelegenheid krijgt om de betrokkene te onderzoeken en te rapporteren over de mogelijkheden voor behandeling en risicomanagement. Het hof verzoekt de advocaat-generaal om zorg te dragen voor dit onderzoek en stelt de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aan.

Uitspraak

TBS P10/0113
Tussenbeslissing d.d. 6 juli 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem van 11 maart 2010, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Overwegingen:
Het hof heeft in de beslissing van 5 maart 2007, LJN-nummer AZ 9806, het volgende overwogen:
‘Het is de taak van de verlengingsrechter telkens naar aanleiding van een vordering tot verlenging te beoordelen of de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging eist. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, is onder meer van belang of door middel van behandeling van de terbeschikkinggestelde de gevaarlijkheid van de terbeschikkinggestelde kan worden verminderd. Een redelijke toepassing van de wet brengt naar het oordeel van het hof mee dat aan de verlengingsrechter hierover informatie wordt verschaft, zoals in de praktijk standaard gebeurt bij terbeschikkinggestelden op een behandelafdeling. (…)
In het geval een terbeschikkinggestelde op een longstay-afdeling is geplaatst - en dus (in beginsel) geen op resocialisatie gerichte behandeling krijgt - geldt het volgende.
Een redelijke toepassing van de wet brengt mee dat ter gelegenheid van de verlenging naast een onderbouwing van de noodzaak van het voortduren van de longstay-plaatsing voldoende informatie wordt verschaft over de stand van zaken met betrekking tot een eventuele (hervatting van de) behandeling van de terbeschikkinggestelde (bijvoorbeeld inspanningen van de kliniek, gesprekken tussen kliniek en terbeschikkinggestelde, aanbevelingen uit periodiek onafhankelijk onderzoek) dan wel andere mogelijkheden tot beëindiging van de terbeschikkingstelling (bijvoorbeeld overdracht van betrokkene aan de GGZ via een rechterlijke machtiging op grond van de Wet BOPZ).’
In het onderhavige geval acht het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie thans onvoldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de betrokkene ingediende beroep. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De terbeschikkingstelling van betrokkene loopt thans meer dan 18 jaren. Betrokkene is van 1992 tot 1999 behandeld in de [kliniek]. In 1999 is hij overgeplaatst naar een afdeling voor langdurende forensische psychiatrische zorg, waar geen sprake meer was van een op verandering gerichte behandeling. In 2003 heeft betrokkene de longstay-status gekregen. Uit het voorgaande leidt het hof af dat betrokkene in feite slechts één behandelpoging heeft gehad en sinds jaren niet meer wordt behandeld.
Uit stukken blijkt voorts dat reeds vanaf 2007 wordt gesproken over een klinische observatie van betrokkene. Betrokkene verlangt een dergelijk onderzoek en het openbaar ministerie was bereid zich in te zetten voor zo een onderzoek. Tot op heden heeft een dergelijke observatie echter niet plaatsgevonden.
In het kader van de onderhavige verlengingsprocedure is betrokkene bezocht door twee externe deskundigen. Betrokkene wenste echter niet mee te werken aan onderzoeken, zodat een uitgebreide psychiatrische en psychologische beoordeling ontbreekt. Wel is door psychiater Nijdam overwogen dat een klinische observatie voor de hand ligt. Psycholoog Van Rens heeft in zijn rapportage overwogen dat het interessant zou zijn om te bezien hoe het Pieter Baan Centrum nu aan zou kijken tegen betrokkene, diens problematiek en de tbs-behandeling.
Gelet op voornoemde specifieke bijzonderheden in het verloop van de onderhavige terbeschikkingstelling en de omstandigheid dat zich de laatste periode enige kleine ontwikkelingen hebben voorgedaan in de situatie van betrokkene -zo heeft hij een relatie gekregen met een medebewoner- acht het hof het voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk dat betrokkene klinisch wordt onderzocht door het Pieter Baan Centrum omtrent de (on)mogelijkheden van hervatting van zijn behandeling en welk risicomanagement daarbij passend en geboden zou zijn, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de in het rapport van Van Rens op pagina 7 vermelde vragen:
- in hoeverre te objectiveren is wat de intensiteit, frequentie en mate van controle is ten aanzien van de perverse, agressief-seksuele fantasieën en impulsen van betrokkene en;
- in hoeverre op termijn mogelijkheden worden gezien voor verblijf middels forensisch begeleid wonen en risicomanagement buiten de longstay.
Derhalve zal het hof de behandeling van de zaak heropenen teneinde het Pieter Baan Centrum in de gelegenheid te stellen betrokkene te onderzoeken en omtrent het voorgaande te rapporteren.
Het hof verzoekt derhalve de advocaat-generaal om zorg te dragen voor het doen onderzoeken van betrokkene door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, en het laten opmaken van een rapportage daaromtrent, zoals hiervoor omschreven.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aanhouden.
Tussenbeslissing
Het hof:
Heropent de behandeling van de zaak om vermelde redenen en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd.
Verzoekt de advocaat-generaal zorg te dragen voor de nadere rapportage, zoals hiervoor omschreven en stelt daartoe de stukken in handen van de advocaat-generaal.
Beveelt voorts de oproeping van de terbeschikkinggestelde tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman.
Aldus gedaan door
mr J.A.W. Lensing als voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr J.I.M.W. Bartelds als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. J. Boon als raden,
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof als griffier,
en op 6 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.