ECLI:NL:GHARN:2010:BM9979

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002388-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De verdachte, geboren in 1965 en ingeschreven in de GBA, is niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. Van Brunschot, was wel aanwezig. De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven. De verdachte heeft tijdig hoger beroep aangetekend. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft echter besloten het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie, en heeft dit gekwalificeerd als een misdrijf volgens de Wet Wapens en Munitie. Het hof heeft ook overwogen of er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien het bewezen verklaarde feit op 21 augustus 2003 heeft plaatsgevonden en de verstekmededeling pas op 15 september 2009 aan de verdachte is betekend. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn en heeft dit meegewogen in de strafmotivering. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, in plaats van de eerder gevorderde gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn vrijwilligerswerk en het feit dat hij zich na het delict niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002388-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-840257-03
Arrest van 22 juni 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 februari 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
volgens het GBA-overzicht ingeschreven te [woonplaats], [adres],
volgens opgave van de raadsman ter terechtzitting van het hof, wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. Van Brunschot, advocaat te Den Haag.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2003 in de gemeente [gemeente] een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk: Astra, type GT 28, kaliber 6.35 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 4, althans een of meerdere patro(o)n(en) (kaliber 6.35 mm), voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2003 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een pistool merk: Astra, type GT 28, kaliber 6.35 mm, en munitie van categorie III, te weten 4 patronen kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie,
begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 augustus 2003 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Door aldus te handelen heeft verdachte hieraan bijgedragen.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, d.d. 18 maart 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor (andersoortige) strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door zijn raadsman namens hem ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Hieruit blijkt dat verdachte zich na het plegen van het onderhavige feit niet opnieuw heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Uit de door de raadsman aan het hof overgelegde stukken blijkt daarnaast dat verdachte een uitkering ontvangt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en thans als vrijwilliger werkzaam is bij Stichting Gered Gereedschap in Den Haag.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden - zoals in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd - in beginsel rechtvaardigt. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, acht het hof termen aanwezig om in plaats van voormelde gevangenisstraf een werkstraf voor de duur van 150 uur op te leggen.
Het hof ziet zich voorts gesteld voor beantwoording van de vraag of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het bewezen verklaarde feit is gepleegd op 21 augustus 2003, de politierechter vonnis heeft gewezen op 24 februari 2005 en de verstekmededeling pas op 15 september 2009 aan verdachte in persoon is betekend, toen hij uit andere hoofde gedetineerd was.
Het hof zal er rekening mee houden dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het openbaar ministerie bij de betekening van de verstekmededeling van het vonnis van de rechter in eerste aanleg niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Immers, niet gebleken is dat, na de betekening van de verstekmededeling middels uitreiking aan de griffier op 19 april 2005 op de voet van artikel 588, eerste lid, onder b, sub 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), het openbaar ministerie vervolgens tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen, hetzij aan de verdachte in persoon, hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, tweede of derde lid Sv.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf door de werkstraf van 150 uur die het hof voornemens was op te leggen, te matigen tot een werkstraf voor de duur van 120 uur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier. Mr. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.