ECLI:NL:GHARN:2010:BM9973

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002584-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Visfraude en valsheid in geschrifte bij zeevisreizen met vangstbeperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een onderneming, werd beschuldigd van visfraude door het vals opmaken van documenten die betrekking hadden op twee zeevisreizen. Deze documenten waren essentieel voor de aanvoer, veiling en verkoop van zeevis waarvoor een vangstbeperking gold. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,--, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen de strafoplegging.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een geldboete van € 18.000,-- geëist, waarvan € 9.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, waarbij het opmerkt dat de verdachte opzettelijk de controle op de naleving van de visvangstregels heeft bemoeilijkt, wat heeft geleid tot overbevissing en concurrentievervalsing. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat resulteerde in een vermindering van de geldboete met € 2.000,--.

Uiteindelijk heeft het hof de geldboete vastgesteld op € 18.000,--, waarvan € 9.000,-- voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De beslissing is genomen met inachtneming van de financiële situatie van de onderneming en de houding van de verdachte tijdens de zitting, die blijk gaf van inzicht in het strafwaardige van haar gedrag en maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002584-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-993010-07
Arrest van 21 juni 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, nevenlocatie Leeuwarden, van 10 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], directeur van verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 18.000,-- waarvan
€ 9.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De beslissing op het hoger beroep
Door verdachte is verklaard dat het hoger beroep zich enkel richt tegen de strafoplegging in eerste aanleg.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dat vonnis bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de huidige stand van zaken in de onderneming. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vals opmaken van documenten behorende bij twee zeevisreizen. Deze documenten hadden betrekking op de aanvoer, veiling en verkoop van zeevis waarvoor een vangstbeperking gold.
Door zo te handelen is opzettelijk de controle op het naleven van de regelgeving betreffende de visvangst bemoeilijkt, overbevissing in de hand gewerkt en de concurrentiepositie van vissers, visveilingen en vishandelaren die zich wel aan de regels hielden, verzwakt.
Het hof heeft een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 februari 2010 in beschouwing genomen, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld.
Verdachte heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat het bedrijf er op dit moment erg slecht voor staat en dat een geldboete van € 25.000,-- zoals in eerste aanleg is opgelegd, het einde van het bedrijf zou betekenen.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat in beginsel een geldboete van
€ 20.000,-- passend is.
Het hof zal deze straf echter matigen, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden.
Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Verdachte heeft op 22 oktober 2007 hoger beroep ingesteld . Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna acht maanden. Gelet hierop zal het hof de op te leggen geldboete verminderen met € 2.000,--.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof rekening gehouden met de financiële positie van het bedrijf zoals die ter terechtzitting is gebleken. Tevens heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens haar houding ter terechtzitting, er blijk van heeft gegeven het strafwaardige van haar gedrag in te zien en maatregelen heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Gelet hierop zal het hof een deel van de geldboete voorwaardelijk opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
bevestigt, met uitzondering van de strafoplegging en de motivering daarvan, het vonnis waarvan beroep;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, ten aanzien van de strafoplegging en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van achttienduizend euro;
beveelt, dat een gedeelte van de geldboete, groot negenduizend euro, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. G. Dam en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.